Opgelet! Dit object werd hernummerd. Het oude nummer 22142 werd vervangen door 122142. Gelieve eventuele verwijzingen naar dit oude nummer aan te passen.
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Steenkoolmijn van Houthalen: Cité Meulenberg
Deze vaststelling is geldig sinds
Cité Meulenberg kwam gefaseerd tot stand vanaf het einde van de jaren 1930 in opdracht van de Steenkoolmijn van Houthalen, op een relatieve afstand van de ten noordwesten gelegen mijnsite en de vroegste, zogenaamde Oude Cité.
Context en inplanting
Gezien de late ontwikkeling van de mijn van Houthalen waarbij de exploitatie pas startte vanaf de late jaren 1930, wijkt de uitbouw van de cité voor het personeel van de steenkoolmijn sterk af van andere mijncentra. Zoals in Zolder ontstond er op een afstand van de mijngronden, een eerder verspreid geheel van wijken. De eerste huisvesting werden vanaf 1924-1925 gerealiseerd ten noorden van de mijn aan de Grote Baan, namelijk de zogenaamde Oude Cité die een dertigtal arbeiderswoningen omvatte. De gronden in de omgeving van de Oude Cité werden echter al snel te duur, zodat tegen de start van de exploitatie van de mijn omstreeks 1938, werd besloten tot de uitbouw van een nieuwe mijncité op reeds vroeger aangekochte, goedkope gronden van de Meulenberg. Dit hoger gelegen gebied, oorspronkelijk aangekocht in de bedoeling er de mijnzetel te realiseren, was een heidegebied, zogenaamd 'Den Molenberch' naar de ligging nabij watermolens op Tenhaagdoorn.
Het inplantingsplan van de wijk was reeds opgemaakt in 1935 en zou later, in 1952 en 1954, aangepast worden door architect J. André. De woningen werden in tegenstelling tot de organisch uitgebouwde tuinwijken, geschikt binnen een strak symmetrisch rasterpatroon van wegen, waarbij de kruisingen vorm gegeven waren als rondpunten. De hoekhuizen werden diagonaal op de percelen ingeplant. De groenaanleg was belangrijk, met voor- en achtertuinen, waarvan laatst genoemde bereikbaar waren via ondergeschikte paden, evenwijdig aan de wegenstructuur. Aangezien het regelmatig wegenpatroon werd opgelegd aan het bestaande reliëf dienden sommige tuinen in terrasvorm aangelegd te worden. De centrale as en zuidwestelijke begrenzing van de wijk wordt gevormd door de dubbele Brelaarstraat, voorheen Heidelaan, die zich ontvouwt langs weerszijden van een grote rotonde, het zogenaamde Welkomstplein. Vanaf dit punt vertrekt een tweede dubbele as, namelijk de Kerklaan. De oorspronkelijke bedoeling was om een monumentaal kerkgebouw te realiseren op het eindpunt van deze as, dat vorm gegeven is als een halfcirkelvormige open ruimte. Deze kerk werd echter nooit gebouwd.
Huisvesting: architectuur en chronologie
In de vroegste jaren (1938-1940) kwamen er in eerste instantie een 150-tal arbeiderswoningen en 25 bediendewoningen tot stand langs de centraal gelegen Kerklaan en aan de omliggende Wildrozen-, Brem- en Varenstraat. De architect van deze bouwfase is onzeker, maar mogelijk had de Nederlandse architect G. Wijn een rol in het ontwerp. De woningen zijn ontworpen in een sobere, functionele architectuur, en tot een repetitief en homogeen ensemble gegroepeerd. Tussen de woningen is wel een duidelijke hiërarchie merkbaar, waarbij de uitstraling en architecturale vormgeving in relatie stond met de respectievelijke bewoners. Aan de Wildrozenstraat namen de directeurs hun intrek in monumentale villa’s, omgeven door ruime tuinen. De villa Wildrozenstraat nummer 17 werd in 1941 betrokken door directeur-gérant Achille Ampe en twee jaar later door zijn opvolger Alphonse Soille. Op de tegenoverliggende hoekpercelen van de rotonde van de Wildrozenstraat werden rond hetzelfde moment de plannen ontworpen van de directeurswoningen bovengrond (nummer 15) en ondergrond (Kerklaan nummer 27), die pas na de Tweede Wereldoorlog werden afgewerkt. Aan de rondpunten van de Kerklaan kwamen eengezinswoningen van de hogere bedienden en het hoger kader van de mijn tot stand. De eenvoudige, doorsnee arbeiders- en bediendewoningen aan onder meer de Brem- en Varenstraat werden gekoppeld per twee, vier of zes, en werden vormgegeven in een eenvormige, traditionalistisch geïnspireerde stijl.
Door de oorlogsomstandigheden werd de ontwikkeling van de mijn sterk belemmerd en daalde het aantal mijnwerkers. Hierdoor bleef een groot deel van de woningen in de wijk onbewoond. In 1944 werd de cité tijdelijk bewoond door Duitse SS-troepen en nadien door Engelse troepen. Het was pas na de oorlog dat het aantal mijnwerkers terug toenam, onder meer via de maatregelen die door minister Achiel Van Acker werden ingevoerd ten tijde van de zogenaamde Kolenslag, maar vooral door het importeren van buitenlandse gastarbeiders. Zo ontstond er ook in Houthalen een toeloop van Oost-Europese vluchtelingen en Italiaanse gastarbeiders. De nood aan huisvesting voor deze arbeiders leidde vanaf 1947 tot de bouw van 220 barakkenwoningen bedoeld voor gezinnen en alleenstaanden, gesitueerd ten noordoosten van de wijk, achter de Platanenstraat. Deze woningen bleven bewaard tot 1971 en werden nadien vervangen door twee appartementsblokken met elk 84 appartementen en een sociale woonwijk met 149 woningen, opgericht door de sociale bouwmaatschappij Kempisch Tehuis.
Het tekort aan huisvesting na de oorlog, zorgde ook voor een uitbreiding van de wijk aan de Gagel- en Acaciastraat met betonnen prefabbloken die in totaal zo’n 84 wooneenheden omvatten. De vier- en zeswoonsten werden gerealiseerd rond 1947-1950 naar ontwerp van architect Piron, onder leiding van aannemer Van Rymenant. De woningen werden opgericht door de Société des Habitations à Bon Marché du Meulenberg. De cité werd ook ten oosten door deze maatschappij uitgebreid met arbeiderswoningen, die gedeeltelijk gefinancierd waren door de mijn. Deze uitbreiding gebeurde in twee fases, namelijk vanaf 1949 zeventig woningen langs de Springstraat, Varenstraat, Haagdoornstraat, Ahornstraat en Bergstraat, aangevuld vanaf 1950 met 30 woningen aan het verlengde van de Haagdoornstraat en de doodlopende Dennenstraat. De honderdtal wooneenheden werden alle ontworpen door de Brusselse architect N.A. Van Malleghem in een sobere, homogene stijl. De enkelhuizen van twee traveeën werden gekoppeld per twee of vier tot symmetrische volumes van twee bouwlagen onder pannen zadeldaken, voorzien van een centrale dakkapel per twee woningen. De vlakke bakstenen gevels worden enkel subtiel geritmeerd door middel van een bakstenen kordon tussen beide bouwlagen en verdiepte bakstenen omlijstingen rondom de rechthoekige muuropeningen. Hoewel thans slechts een deel van de woningen nog in bezit is van de sociale huisvestingsmaatschappij Kempisch Tehuis, is de strakke uniformiteit van het ensemble bewaard.
De uitstraling van deze woningen contrasteert met de grootschaligere ingenieurswoningen, die rond hetzelfde ogenblik gerealiseerd werden aan de zuidwestelijke zijde van de Brelaarstraat en ten noordwesten van de wijk aan de Beukenstraat. De woningen werden in verschillende fases ontworpen tussen 1948 en 1957 door de Brusselse architect Isia Isgour, die in die periode ook instond voor het ontwerp van de collectieve voorzieningen van de cité. De eerste reeks omvatte drie hoofdingenieurswoningen aan de Brelaarstraat (nummers 38, 40, 42) in 1948, vlakbij het centrale rondpunt, aangevuld nadien omstreeks 1949-1951 met twee ingenieurswoningen aan de Platanenstraat (nummers 1 en 3) en aan de Brelaarstraat (nummers 44, 46 en 48). De klassiek geïnspireerde villa’s ogen monumentaal, maar sluiten stilistisch en door hun materiaalgebruik aan bij het karakter van de cité. De ingenieurswoningen die Isgour twee jaar later ontwierp aan de Brelaarstraat (nummers 30, 32, 34 en 36) tonen een modernere inslag in de vormgeving van het exterieur, maar behouden de klassieke planindeling, gekopieerd van de voorgaande ingenieurswoningen. Omstreeks 1955 ontwierp Isgour twaalf woningen voor technische ingenieurs en bedienden, die gelegen zijn aan de Koolmijnlaan (nummers 116-134). In overeenstemming met de status van de bewoners, zijn de woningen nog relatief ruim, maar worden ze per twee gekoppeld en getuigen ze ten opzichte van de eerdere ingenieurswoningen van een meer bescheiden comfort. Hoewel deze woningen in hun vormgeving ook reeds moderner zijn, behouden ze een klassiek plan. Twee jaar later volgen zes, volgens dezelfde principes ontworpen, koppelwoningen voor technische ingenieurs aan de Beukenstraat (nummers 3-13, 4-14). Architect Isgour was bovendien niet enkel actief in de cité zelf binnen de context van de steenkoolmijn. Zo ontwierp hij midden jaren vijftig aan de Herebaan-West de woning voor F. Heleven, een werknemer van de mijn.
Huisvesting voor alleenstaanden werd pas laattijdig door de mijn in de cité geïntegreerd, aangezien de focus op gezinnen lag en alleenstaanden werden beschouwd als een mogelijke bedreiging van de sociale cohesie. Toch vormden alleenstaande mijnwerkers een interessant economisch potentieel omwille van hun beschikbaarheid en hun beperktere eisen op het vlak van huisvesting. Vóór 1956 dienden alleenstaanden onderdak te vinden bij particulieren of een kamer te huren in het Hôtel des Charbonnages, dat gelegen was aan de Grote Baan en ontworpen werd door Isia Isgour in 1950. Pas in 1956 werden door dezelfde architect plannen gemaakt voor de bouw van een Falanstère of complex voor vrijgezellen, dat gelegen was in de oostelijke, bosrijke uithoek van de wijk en model stond voor gelijkaardige complexen die in de daaropvolgende decennia gebouwd werden in Limburg.
Collectieve voorzieningen
Het collectieve gebeuren werd in eerste instantie door de mijn gesitueerd in bestaande woonhuizen, bijvoorbeeld een kinderheil, een mijnwinkel of economaat, de rijkswacht en het postkantoor. Het was pas tijdens de gouden jaren van de steenkoolmijn vanaf 1951 dat er werk werd gemaakt van de bouw van sociale en culturele voorzieningen in specifieke, nieuw ontworpen gebouwen. De Société Générale, de hoofdaandeelhouder van de mijn, vertrouwde de opdrachten toe aan de Brusselse architect Isia Isgour, die reeds vanaf 1948 actief betrokken was bij de uitbouw van de cité. Zijn activiteiten voor de mijn van Houthalen representeren de vormelijke en materiaal-technische evolutie van de ontwerppraktijk van zijn architectenbureau en dragen bij aan de architecturale waarde van de cité.
Tot 1944 beschikte de mijncité niet over een eigen school, waardoor kinderen naar de school in Houthalen dienden te gaan. De eerste schooltjes kregen gestalte in de vorm van barakken, gelegen tussen de Varen- en Springstraat. Toenmalig directeur Alphonse Soille besliste eind jaren veertig om de bouw van een schoolcomplex aan te vatten, dat symbolisch en in overeenstemming met de hiërarchische opbouw van de wijk op het hoogste punt werd gesitueerd, gelegen ten noordoosten van de wijk. Het ontwerp van het complex omvat een kleuterschool, de voormalige jongens- en meisjesschool, de zogenaamde Savioschool, en een broeder- en zusterklooster. De bouw van het geheel vond plaats gedurende een tiental jaren (1948-1958) en toont een verschuiving van een klassieke inspiratie tot een eerder moderne vormgeving.
Deze evolutie is ook zichtbaar in het opmerkelijke, modernistische theater Casino, door Isgour ontworpen in de vroege jaren vijftig. Hij slaagde er in samenwerking met Constantin Brodzki in om het modernisme te koppelen aan de tijdsgeest van de jaren vijftig in een aangenaam, functioneel en polyvalent geheel. Het theater werd binnen het totaalplan van de wijk gesitueerd in het hart van de arbeiderswijk, tussen bestaande woningen, en dit in tegenstelling tot andere mijncités waar een dergelijk complex in een representatieve buurt werd ondergebracht. Het complex dat een theaterzaal, feestzaal en café omvatte, diende bij te dragen aan de uitstraling van de wijk en het mijnwerkersberoep, en een centrale ontmoetingsplaats te vormen. Bovendien werd het gebouw gekenmerkt door een uitstekende akoestiek en moderne uitrusting.
De modernistische richting die Isgour was ingeslagen, wordt gecontinueerd in het onderwijsgebouw dat vlakbij de mijnsite – en dus buiten de cité – werd gebouw omstreeks 1956-1958, meer bepaald het Kempisch Leercentrum voor Jonge Mijnwerkers. Het modernistische gebouw, voorzien van een expressieve, zichtbare betonstructuur, representeert eveneens het optimisme van de mijnzetel en hun inspanningen om gespecialiseerd mijnonderwijs aan te bieden in functie van het stimuleren van de productiviteit en veiligheid in de mijnen.
Het halfcirkelvormige plein aan de Kerklaan was binnen het concept van de wijk bedoeld als locatie voor een 'mijnkathedraal' voor de katholieke mijngemeenschap. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er een kleine noodkerk gebouwd, die in 1948 met twee zijbeuken werd uitgebreid en tot parochiekerk werd verheven. Het ontwerp voor de prestigieuze kerk die op het plein gerealiseerd zou worden, werd in 1957 toevertrouwd aan architect Isgour. Hij bedacht het concept van een kerk met losstaande toren en pastorie, waarbij het reliëf van het plein volop werd gerespecteerd en benut. Het opvallendste aspect was het karakter van het kerkgebouw, waarbij soberheid en sereniteit werd nagestreefd binnen een modernistische, organisch geïnspireerde vormgeving. De ambitie van de mijn om met dit representatief gebouw de uitstraling van de mijn te doen toenemen, werd echter gefnuikt door de economische en financiële gevolgen van de kolencrisis in 1958, waardoor het ontwerp nooit gerealiseerd kon worden.
Midden jaren vijftig werden er collectieve sportvoorzieningen aangelegd ten zuidoosten van de wijk, meer bepaald voetbal-, volleybal-, basketbal- en tennisterreinen.
De kolencrisis op het einde van de jaren vijftig stelde in het algemeen een einde aan de bouwactiviteit in de mijncité. Ook was de vroege sluiting van de mijn in 1964 – na fusie met de mijn van Zolder – nefast voor het bloeiende culturele en sportieve leven in de wijk. Door de verkoop van woningen aan particulieren en lokale huisvestingsmaatschappijen, ging een deel van de homogeniteit van het geheel verloren door restauraties of verbouwingen, voornamelijk in de voormalige arbeiderswijken. Ook eindigde zo het strenge toezicht van de mijndirectie op het onderhoud van de huizen en hun tuinen. De wijk werd nadien verder uitgebreid met gebouwen die het multiculturele karakter van de wijk weerspiegelen. Tegen het zusterklooster, dat al tijdens de jaren zeventig omgevormd werd tot wijkcentrum, werd een Marokkaanse moskee gebouwd, waardoor het karakter van het oorspronkelijke pand sterk werd aangetast. Ook bouwden Turkse migranten in de jaren negentig een moskee aan de Saviostraat, op gronden waar voorheen de watertoren van de wijk sinds 1935 gesitueerd was.
Evaluatie
De mijncité van Houthalen-Helchteren getuigt van een opvallende geometrische aanleg, die de sociale hiërarchie weerspiegelt. Deze hiërarchie is eveneens zichtbaar in de uitstraling en architecturale vormgeving van de verschillende woningen. Eenvoudige, uniforme arbeiders- en bediendewoningen worden gecombineerd met grootschaligere directeurswoningen, die een meerwaarde hebben qua architectuur en aanleg. Waardevol zijn eveneens de naoorlogse voorzieningen (school, klooster, casino, logementshuis) en ingenieurswoningen van architect Isia Isgour. De verschillende bouwfases vormen stilistisch en vormelijk homogene ensembles. Toch ging een deel van de eenheid verloren door individuele verbouwingen, voornamelijk in de voormalige arbeiderswijken.
Auteurs: Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Casino
Omvat
Directeurswoning
Omvat
Ingenieurswoningen
Omvat
Savioschool
Omvat
Steenkoolmijn van Houthalen: bediende- en arbeiderswoningen
Omvat
Steenkoolmijn van Houthalen: betonnen arbeiderswoningen
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn van Houthalen
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn van Houthalen: Oude Cité
Is deel van
Houthalen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Houthalen: Cité Meulenberg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122142 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.