erfgoedobject

Scheppersinstituut

bouwkundig element
ID
50555
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/50555

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het Scheppersinstituut is gesitueerd in het bouwblok begrensd door de Melaan, de Thaborstraat, de Nieuwe Beggaardenstraat en de Arme Clarenstraat. De Melaan werd aangelegd op de rechteroever van de heden overwelfde vliet Nieuwe Melaan, een vertakking van de Oude Melaan. Het westelijke straatblok van de Melaan werd vroeger voor een aanzienlijk gedeelte ingenomen door het arme klarenklooster en het aangrenzende Thaborklooster, vanaf 1844 verbouwd tot het Scheppersinstituut.

De huidige gebouwen van het Scheppersinstituut zijn ingeplant rondom twee min of meer rechthoekige speelplaatsen. De gebouwen dateren meestendeels uit de 19de en de 20ste eeuw, met uitzondering van de gotische kapel van het voormalige arme klarenklooster opgericht circa 1513 en op 12 november 1975 bij koninklijk besluit beschermd als monument.

Historiek

Victor Scheppers, oprichter van het Scheppersinstituut

Victor Scheppers (1802-1877), de grondlegger van het naar hem vernoemde instituut, stamt uit een welgesteld Mechels brouwersgeslacht. Op 23-jarige leeftijd besloot de jonge man zijn leven aan God te wijden en een priesteropleiding te volgen. Als één van de eerste seminaristen na de Belgische onafhankelijkheid werd hij op 13 april 1832 tot priester gewijd. De jonge geestelijke liet zich voornamelijk in met de morele opvoeding van de verwaarloosde arbeidersjeugd.

Vader Scheppers wenste evenwel niet dat zijn zoon zich in een parochie zou vestigen. Om hem toch enigszins ter wille te zijn liet hij in 1835 een pand in de Begijnenstraat ombouwen tot middag- en zondagsschool voor adolescenten. Dit initiatief kende navolging van een aantal gevormde en geëngageerde medewerkers, en versterkte aldus de wens van Victor Scheppers om door de stichting van een broederschap de vroomheidsbeleving en de zorg voor de naaste te bevorderen. Op 25 januari 1839 werd de congregatie van de broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid gesticht. Van meet af aan wensten deze broeders zich ook toe te leggen op het verplegen van zieken en het bezoeken van gevangenen. Dankzij de nalatenschap van zijn vader en de erfenis van een ongehuwde tante beschikte kanunnik Scheppers over voldoende financiële middelen om zijn groeiende communiteit te huisvesten.

In 1842 kocht Victor Scheppers daartoe het voormalige klooster van Thabor, gesitueerd op de hoek van de Melaan en de Thaborstraat (toenmalige Molenstraat). Op zijn aangeven werden de bestaande gebouwen omgevormd tot een behuizing met centrale binnenplaats, een kapel en een uitgestrekte tuin. Negen jaar later vroeg zijn goede vriend kardinaal Sterckx hem ook de zorgen voor het Olivetengasthuis over te nemen.

Victor Scheppers aanvaardde deze opdracht, niet in het minst omdat aan deze verzorgingsinstelling voor ongeneeslijk zieken eveneens een dagschool voor behoeftige jongeren verbonden was. Naast het ouderlingentehuis en het apostolaat bij de armen zou het onderwijs steeds meer aan belang winnen.

De oprichting en uitbouw van het Scheppersinstituut

Geleidelijk aan begon de jonge kanunnik Scheppers te beseffen dat het noodzakelijk was om niet alleen volksjongens maar ook burgerzonen op te leiden, zodat de arbeidersjeugd in staat zou zijn het respect van de leidinggevende klasse te winnen. Om aan deze verzuchting tegemoet te komen richtte hij in 1851 in de tuin van de congregatie van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid en de aanpalende eigendommen een middelbare kostschool voor jongens op, het zogenaamde Pensionnat de Saint-Vincent-de-Paul, het huidige Scheppersinstituut. Vermits de broeders niet wensten te concurreren met het stadscollege onderwezen ze geen klassieke talen, en lieten ze enkel kostgangers toe. Hoewel amper tien jaar later in Mechelen een lokale schoolstrijd losbarstte die de oprichting van het Sint-Romboutscollege tot gevolg had, zou het nog bijna een eeuw duren vooraleer het Scheppersinstituut werd opengesteld voor externen.

De congregatie zag zich genoodzaakt haar gebouwen om te vormen tot slaapzalen, wasplaatsen en klaslokalen, en deze gevoelig uit te breiden om het groeiend aantal kostgangers te huisvesten. Dat gebeurde door opeenvolgende aankopen en aanpassingswerken. Op 12 februari 1852 verwierf de congregatie een gedeelte van het naastgelegen klooster van de arme klaren, dat in 1501 werd gesticht door Elisabeth van Immerseel, weduwe van Godevaert van Vilain, en omstreeks 1794 grotendeels door Franse troepen was vernield. Door deze aankoop kwamen de broeders in het bezit van de gotische kloosterkapel uit 1513. De verwerving van naburige panden maakte bovendien nieuwe uitbreidingen mogelijk langs de Melaan en in de Thaborstraat.

In 1855 verkocht het stadsbestuur van Mechelen de gronden en panden van de school Onze-Lieve-Vrouw der Engelen in de Thaborstraat, die rechtstreeks aansloot op de terreinen van het Thaborklooster. Deze school voor arme meisjes werd in 1677 opgericht door de Mechelse begijn Catharina Peremans en zou tot in 1808 blijven bestaan. Door opeenvolgende legaten beschikte de school over voldoende middelen om op geregelde tijden de gebouwen uit te breiden, onder andere door de bouw van een refter en kapel (1773), zodat er omstreeks 1791 aan 72 internen en evenveel externen onderwijs geboden kon worden. In 1857 stond het Mechelse stadsbestuur ook de eigendom af van een gedeelte van de Oude Melaan, die van oost naar west dwars over de grote speelplaats liep.

Nadat het pensionaat in de jaren 1860-1870 was aangepast aan de noden van een groeiend leerlingenaantal kon zij omstreeks 1877 een driehonderdtal kostgangers herbergen. In de navolgende decennia bleef het leerlingenaantal tamelijk stabiel. Aan het einde van de 19de eeuw liet de materiële toestand van de gebouwen echter te wensen over, zoals blijkt uit eigentijdse schriftelijke getuigenissen. De eerder afgeleefde en vervallen situatie van de slaapzalen en klassen noopte bij de overgang naar de 20ste eeuw tot een ingreep.

De westelijke vleugel (1901) naar ontwerp van architect Pieter Jan Rooms

Bij de aanvang van de eeuwwisseling kreeg architect P.J. Rooms (1871-1929) de opdracht een nieuw schoolgebouw te ontwerpen. De bouwaanvraag met betrekking tot de huidige westelijke vleugel werd ingediend op 25 april 1901. We zien hierop een vrij sober volume van drie bouwlagen op L-vormig grondplan afgebeeld, voorzien van een groot aantal vensteropeningen om de instroom van daglicht zo overvloedig mogelijk te maken. Door de nieuwbouw helemaal achteraan hun perceel te plaatsen kon er erg veel open (speel)ruimte behouden blijven. Dit betekende evenwel dat de bouw van deze vleugel slechts van start kon gaan na de overwelving van een gedeelte van de Oude Melaan.

De ruime zaal die het ganse gelijkvloers beslaat werd geconcipieerd als ontvangstruimte voor de ouders en de genodigden van de leerlingen, als concert- en toneelzaal, maar fungeerde voornamelijk als dagelijks ontspanningslokaal voor de internen. De inrichting diende tegemoet te komen aan de smaak van de burgerij, van wie de zonen in het Scheppersinstituut een opleiding genoten. De neoklassieke afwerking van de constructieve delen als de raamomlijstingen, de deuromlijsting van de hoofdtoegang, de pilasters en plafonds, diende vermoedelijk tegemoet te komen aan de algemene smaak van de bezoekers. Het rijkelijk gebruik van stucwerk staat in schril contrast met de materiële eerlijkheid van de in ijzer uitgewerkte balkons die de zaal in de lange richting doorsnijden. Ook op het gebied van de vormgeving zijn de balkons anders opgevat. De sierlijk belijnde gietijzeren balustrades met krul- en spiraalmotieven, bloemknoppen en esthetisch verwerkte functionele elementen alsook de lambrisering met wandtegels sluiten stilistisch aan bij de art nouveau. In tegenstelling tot het smeedwerk van de kort nadien gerealiseerde trappartij is dat van de feestzaal veel plastischer uitgewerkt. De balkons, die enkel vanaf de scène toegankelijk zijn en de vensteropeningen op halve hoogte kruisen werden wellicht bedoeld om de beschikbare vloeroppervlakte tijdens grote plechtigheden te vergroten. De wanden zijn bekleed met in totaal vijf verschillende soorten tegels. Deze tegels waren afkomstig uit de fabrieken van de firma Villeroy & Boch in het Duitse Mettlach. Deze firma had in 1899 een techniek ingevoerd die het mogelijk maakte om op grote schaal en tegen betaalbare prijzen te voorzien in keramische tegels. De verdiepingen boven de feestzaal, bereikbaar via een trap in het haakse gedeelte, deden dienst als slaapzalen voor de internen.

De uitbreiding van de zuidelijke vleugel (1905) naar ontwerp van architect Pieter Jan Rooms

De broeders van de congregatie waren blijkbaar erg tevreden over het resultaat van de westelijke vleugel, want enkele jaren later besloten ze een gedeelte van de oude gebouwen langs de Thaborstraat door een nieuwbouw te vervangen. Het ontwerp, opnieuw van de hand van architect Pieter Jan Rooms, voorzag in de bouw van een nieuw hoofdportaal, een vestibule, een kapel, slaapzalen en klaslokalen. Hoewel de afbraak van de bestaande vleugel al in 1906 kadastraal werd opgetekend, zou het nog tot 1909 duren vooraleer de nieuwe vleugel opgetekend werd wat doet vermoeden dat het ontwerp van Pieter Jan Rooms pas circa 1908 voltooid werd.

Het bouwdossier uit 1905 toont enkel een gevelontwerp voor het gedeelte langs de Thaborstraat, de zijde van de speelplaats ontbreekt. Het ontwerp toont een imposante gevelpartij van drie bouwlagen en vijftien traveeën dat de hele omgeving van de smalle Thaborstraat in de schaduw stelt. Aan de rechterzijde zien we een vleugel van acht traveeën met rechthoekige vensteropeningen die om de andere travee uitlopen in een dakvenster, de smallere travee aan de rechterzijde biedt plaats aan een kleine traphal. De hoger uitgewerkte inkompartij met centrale traphal en flankerende traptoren aan linkerzijde situeert zich in een knik in de straatrichting en vormt tevens de overgang naar een tweede vleugel van vier traveeën met smallere vensteropeningen. De huidige situatie geeft aan dat men bij de uitvoering opteerde het ontwerp niet volledig te volgen. De traptoren werd vervangen door een hoger oplopende travee die bovenaan uitloopt op een torenvormige uitbouw met rondbogenfries waarop een klein observatorium geplaatst werd. De naastgelegen travee met de toegangspoort kreeg een eenvoudige kroonlijst als beëindiging in plaats van de geplande bekroning met topstuk.

Door het hernemen van de architecturale en decoratieve vormentaal van de vleugel uit 1901 voor de gevelarchitectuur verkregen beide vleugels een grote stijleenheid. Desondanks springen bij nadere beschouwing enkele detailverschillen in het oog: zo werden de dakvensters verschillend uitgewerkt, vertoont de gevel in de Thaborstraat een plint met ruw behouwen natuursteen en is langs de zijde van de speelplaats duidelijk vast te stellen dat beide vleugels over verschillende vloerniveaus beschikken. Zoals we zullen merken onderlijnen subtiele nuances in de interieurafwerking de verschillende bouwfasen van beide vleugels.

De centrale trapzaal zoals aangeduid op het bouwplan uit 1905 verbindt nog steeds de verdiepingen van de westelijke vleugel met deze van de zuidelijke vleugel. De trapzaal imponeert door zijn ruimtelijk effect, een staaltje van ingenieurskunst dat de bezoeker diende te overtuigen van de moderne onderwijsopvattingen van de school, alsook door de combinatie van progressieve en conservatieve stijlinvloeden. Het palmetmotief en de guttae op de consoles, de verglaasde tegels met de omlopende guirlandeband en de sobere plafondafwerking verwijzen naar het neoclassicisme. Tegenover deze statische en verhullende architectuur staat het functioneel en esthetisch gebruik van geklonken ijzer in art-nouveaustijl voor de trappartij en de afsluithekkens. In de schoren van de trapconstructie en voornamelijk in het hekwerk zijn de zwepende lijn en de florale motieven van de art nouveau nadrukkelijk aanwezig, maar in een meer hoekige belijning dan voor de balkons van de feestzaal enige jaren voordien was gehanteerd.

Om voldoende daglicht te kunnen voorzien werd de buitenmuur van de trapzaal aan de Thaborstraat bijna volledig voorzien van gekleurd vensterglas en werd bovenaan een zenitale lichtkoepel aangebracht. In de kelder werden sanitaire installaties ingericht ten dienste van de interne leerlingen. Om te beletten dat de leerlingen zich op de verdiepingen of in de kelder zouden schuilhouden, werden de tralies overdag afgesloten.

Een overzicht van de voornaamste bouwcampagnes in het Scheppersinstituut vanaf 1910 tot op heden

In de jaren na de voltooiing van de nieuwe vleugels zag het schoolbestuur zijn leerlingenaantal gestadig stijgen. Schommelde het leerlingenaantal in 1900 rond de 300, dan steeg het in 1909 tot 350 om in 1913 de 428 te bereiken. Deze toename leidde in 1913 tot plannen om ook de bestaande gebouwen langs de Melaan grondig te vernieuwen. Deze plannen worden geïllustreerd door het ontwerp dat bouwmeester Edmond Peel maakte voor deze uitbreiding. In aansluiting op de toenmalige ideeën rond de christelijk georiënteerde architectuur en op de vormentaal van de arme klarenkapel ontwierp E. Peel een omvangrijk complex in neogotische stijl. Zijn ontwerp bevat verwijzingen naar eerdere neogotische realisaties van zijn hand in de Mechelse binnenstad als de uitbreiding van het Lorettenklooster, Begijnenstraat (1911) en de schoolgebouwen Hanswijkstraat 30 (1902). Toen in 1914 de aannemer al een gedeelte van het materiaal had geleverd en de werken konden aanvangen, stak het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog een stok in de wielen. Na 1918 werden de plannen mede door de aankoop en bouw van een nieuw moederhuis in Kapellen verlaten; het zou nog tot 1964 duren vooraleer er opnieuw sprake was van de afbraak van de vleugels langs de Melaan. Vrijwel ieder jaar werden er wel kleine verbouwingen uitgevoerd om tegemoet te komen aan de nieuwe noden van het internaat of van het onderwijs, die zich meestal beperkten tot het herschikken van de indeling waardoor het exterieur van de vleugels doorgaans ongeschonden bleef.

In het begin van de jaren 1960 dwong ruimtegebrek het schoolbestuur echter tot meer omvangrijke ingrepen. In de periode tussen 1964 en 1967 ondernam het Scheppersinstituut de voorlopig omvangrijkste bouwcampagne uit haar geschiedenis. Het schoolbestuur diende op 4 februari 1964 een bouwaanvraag in bij het Mechelse stadsbestuur. Dit dossier omvatte de realisatie van een hoofdvleugel van vier bouwlagen (waarin onder andere 84 studentenkamers en dertien klassen werden ondergebracht), een dienstenvleugel, een kapel met sacristie en een turnzaal. Naar ontwerp van ingenieur L. Van Mechelen (Zwartezustersstraat 30, Gent) en architect P.A. Pauwels (Beverlaai 49, Kortrijk). Als locatie voor de nieuwe vleugels opteerde het schoolbestuur voor het terreingedeelte langs de Melaan en een stuk van de Thaborstraat. Daartoe dienden alle bestaande gebouwen op deze locatie afgebroken te worden. De kadastrale mutatieschetsen opgetekend na de afbraak in 1964 en het fotomateriaal gevoegd bij het bouwdossier geven een goed beeld van de gesloopte gebouwen. Bij het beschouwen van deze documenten valt op hoezeer de school haar eind 19de-eeuwse/vroeg 20ste-eeuwse opbouw en uitzicht langs de Melaan (zoals afgebeeld op het eerder vermelde panoramisch zicht) tot op dat ogenblik behouden had.

In 1966 diende het Scheppersinstituut een aansluitend bouwdossier in. De aanvraag behelsde de afbraak van de toen nog niet als beschermd monument erkende gotische kapel van het arme klarenklooster ten voordele van een dienstenvleugel die zou aansluiten bij het nieuwe hoofdvolume langs de Melaan. Ondanks gunstig advies van zowel de stedelijke diensten als van de gemachtigd stedenbouwkundig ambtenaar bleef deze goedgekeurde aanvraag omwille van geldgebrek dode letter. Het fotomateriaal dat de aanvraag vergezelt geeft een beeld van de school na de afbraak van de gebouwen langs de Melaan en een gedeelte van de Thaborstraat. Enig restant vormt de grafkapel van monseigneur Scheppers, die later in de nieuwbouw geïntegreerd werd.

In 1973 diende het schoolbestuur opnieuw een aanvraag in om de kapel te slopen, ditmaal met het oog op de bouw van een nieuwe refter. Volgend op deze aanvraag ontwikkelde zich een maandenlang discours, dat uiteindelijk leidde tot de beslissing van het college van burgemeester en schepenen om de vraag tot afbraak te weigeren. Het beroep van het Scheppersinstituut tegen deze beslissing werd in 1976 verworpen door de Bestendige Deputatie van de Provincieraad van Antwerpen. Vermoedelijk als gevolg van de vraag tot afbraak was in tussentijd de beschermingsprocedure van de kapel ingezet, wat op 12 november 1975 leidde tot de bescherming bij koninklijk besluit als monument. In 1988 volgde een ongerealiseerd voorstel voor de herinrichting van het kapelinterieur; zodat pas in 1991 de werken aan de kapel aanvatten. Het dossier voor de bouw van een sportzaal in een gedeelte van de omvangrijke tuin achter het neoclassicistisch woonhuis Melaan 10-12-14 verliep aanmerkelijk vlotter en werd circa 1977 kadastraal opgetekend.

In 1995 vroeg en verkreeg het bestuur van het Scheppersinstituut de toelating voor het bouwen van een nieuwe middenvleugel (de vleugel die de scheiding vormt tussen beide speelplaatsen) waarin een refter en klaslokalen ondergebracht zouden worden. De plannen hiertoe werden opgesteld door de architecten Jacques Poplemon en Stéphane Mertens van het Mechelse bedrijf Tecro & Crea. Door het uitblijven van subsidies verviel deze aanvraag in 1997. In 1998 werd de ongewijzigde bouwaanvraag opnieuw ingediend. Ditmaal leidde de aanvraag wel tot uitvoering, welke omstreeks 2003 werd beëindigd.

Beschrijving

Westelijke vleugel

De L-vormige westelijke schoolvleugel betreft aan de zijde van de binnenplaats een horizontaal geritmeerde bakstenen lijstgevel van drie bouwlagen over respectievelijk zeven en vijf traveeën onder aaneengesloten mansardedaken met leien. Deze gevel wordt verlevendigd door middel van geglazuurde bakstenen voor de muurbanden en de meanderfries, blauwe hardsteen voor de plint met keldergaten, de druiplijsten en de lekdrempels. De verdiept gelegen rechthoekige vensteropeningen onder witgeschilderde ijzeren I-profielen in steekboognissen zijn gevat tussen pseudo-pilasters. De centrale travee van de westelijke vleugel wordt geaccentueerd door middel van een statige toegangsdeur en een bekroning bestaande uit een kleine tuitgevel. In deze tuitgevel bevindt zich een nis waarin zich voordien een beeld van Sint-Jozef bevond, en waaronder een gevelsteen met de vermelding “1902” werd aangebracht.

Het interieur van de feestzaal wordt in de lengte verdeeld over zeven even brede traveeën gescheiden door hoge, houten pilasters die rusten op een basement dat vooruitspringt uit de omlopende lambrisering. De pilasters lopen uit op geschilderde pseudo-consoles in stucwerk die de bepleisterde ijzeren balken van de plafondconstructie lijken te schragen. Haaks op deze bepleisterde ijzeren balken bevinden zich kortere, bepleisterde ijzeren balken die eveneens onderstut worden door pseudo-consoles in stucwerk. Het plafond wordt aldus verdeeld in rechthoekige cassettes, telkens voorzien van een stucplafond met rechtlijnig lijstwerk.

Aan de lange zijden wordt de zaal op halve hoogte doorsneden door twee balkons met een fraaie gietijzeren balustrade met art nouveau motieven. Deze balustrades steunen op mooi uitgewerkte gietijzeren consoles die eertijds voorzien waren van sierlijke lichtarmaturen. Elk balkon is enkel bereikbaar via een aansluitende ijzeren trappartij die vertrekt vanaf de toneelscène.

De toneelscène werd op dezelfde wijze aangekleed als de zaal. Boven de brede boog bevindt zich een cartouche die heden het opschrift draagt Beati Misericordia, een verwijzing naar de broederschap van de broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid, maar voorheen het devies L’union fait la force, het devies van de Belgische Staat, droeg. De scène bezit nog zijn oorspronkelijke podiumtrap en podiumkast die verder loopt in de lambrisering. Aan weerszijden van de scène bevinden zich twee vleugeldeuren met rechthoekig paneelwerk.

De lambrisering van de zaal bestaat uit vijf verschillende soorten wandtegels afkomstig uit het atelier van Villeroy en Boch gevat in neoklassieke houten kaders. We onderscheiden respectievelijk langwerpige effen groene wandtegels, kleine groene vierkantjes met vlakvullend klavertje vier, grote grijsgroene tegels met eikenbladmotief, langwerpige lichtgroene tegels met gestileerd bloemmotief en grote tegels met geometrische motieven.

De vloerbekleding in cementtegels vertoont een tapijtpatroon, telkens in een rapport van vier, met boordstenen.

Zuidelijke vleugel

Aan de zijde van de speelplaats betreft de zuidelijke vleugel een horizontaal geritmeerde bakstenen lijstgevel van drie bouwlagen over zeven brede traveeën en één geknikte smallere oostelijke travee onder een mansardedak met leien en dakvensters onder driehoekig fronton. De gevelbeëindiging tussen uitkragende pilasters op arduinen consoles aan de oostelijke zijde werd net als de pilasters zelf voorzien van een topstuk in arduin. In de oksel met de westelijke vleugel bevindt zich een hoger opgetrokken travee van vier bouwlagen die op het gelijkvloers toegang geeft tot de centrale traphal. De bouwlagen boven de toegangsdeur naar de traphal zijn voorzien van omvangrijke rechthoekige raampartijen onder ijzeren I-profielen. De gevel aan de speelplaats telt twee toegangen tot de achtergelegen klaslokalen en in de uiterst linkse travee een toegang tot een kleine traphal. De architecturale uitwerking van de gevelpartij aan de speelplaats is gelijklopend met deze van de aansluitende westelijke vleugel. De gevel wordt verlevendigd door middel van geglazuurde bakstenen voor de muurbanden en de meanderfries, blauwe hardsteen voor de plint met keldergaten, de druiplijsten en de lekdrempels. De verdiept gelegen rechthoekige vensteropeningen onder ijzeren I-profielen in steekboognissen zijn gevat tussen pseudo-pilasters.

De geknikte straatgevel aan de Thaborstraat omvat in totaal vijftien traveeën. Het hoger opgetrokken toegangsgedeelte van drie traveeën maakt de overgang tussen een gedeelte van acht traveeën over drie bouwlagen aan de rechterzijde en een gedeelte van vier traveeën over drie bouwlagen aan de linkerzijde. De architecturale opvatting van de gevel in de Thaborstraat is gelijklopend met de gevelarchitectuur aan de speelplaatszijde. Het betreft hier verticaal geritmeerde bakstenen lijstgevels van drie bouwlagen met opliggend voegwerk op een hoge arduinen plint onder mansardedak (acht traveeën rechterzijde) of onder zadeldak (vier traveeën linkerzijde). De verdiept gelegen rechthoekige vensteropeningen onder witgeschilderde ijzeren I-profielen situeren zich in dubbele rechthoekige nissen gevat tussen pseudo-pilasters met horizontale geledingen in blauwe hardsteen die per twee traveeën uitlopen in een dakvenster. De traveeën tussen de dakvensters eindigen op een witgeschilderde houten kroonlijst met eierlijst op klossen. De pseudo-pilasters van de vier traveeën aan de linkerzijde lopen uit op een spitsbogenfries. Muurbanden in geglazuurde witte baksteen en stroken gesinterde baksteen zorgen voor horizontale accenten op alle gevelvlakken. De gevels worden verder verlevendigd door details in blauwe hardsteen als de vensterdorpels op consoles, monelen, verluchtingsgaten en de aanzet- en sluitstenen van de ontlastingsbogen.

Het toegangsgedeelte bestaat uit een centrale travee met een toegangspoort in een neoklassieke arduinen omlijsting onder driehoekig fronton op het gelijkvloers en zeer grote raampartijen op de drie bovenliggende bouwlagen. Deze raampartijen worden door ijzeren I-profielen geleed en verlichten de achterliggende centrale traphal. De linkse travee van het toegangsgedeelte telt vier bouwlagen met grote raamvlakken en loopt uit op een torenvormige bovenbouw met rondbogenfries waarop zich een observatiekoepel bevindt. Links van deze travee situeert zich een beeld van de heilige Rochus onder een baldakijn. Een halfronde uitbouw maakt de overgang van de centrale naar de rechtse travee van het toegangsgedeelte. Deze travee met rechthoekige vensteropeningen loopt uit op een klimmende overgang met kwartcirkelvormige baksteendecoratie en arduinen topstuk met boldecoratie.

In de oksel van de westelijke en zuidelijke vleugel bevindt zich een grote trapzaal die de niveaus van beide vleugels bedient. In de trapzaal treffen we dezelfde spanning aan tussen neoklassiek en art nouveau als in de feestzaal op het gelijkvloers van de westelijke vleugel. Het neoclassicisme wordt onder andere veruitwendigd in de consoles met palmetmotief en guttae, het sobere rechte lijstwerk van de deuropeningen en de centrale vleugeldeur naar de feestzaal met supraporta. De invloed van de art nouveau uit zich dan weer in het groengeschilderde ijzerwerk van de trapleuning, de schoorelementen van de trapbordessen en het afsluithek van de traphal, die gekenmerkt worden door florale motieven en gebogen lijnen. De trapzaal wordt belicht door grote vensteropeningen met gekleurd glas aan de Thaborstraat. De oorspronkelijke lichtkoepel bovenaan de trapkoker is nog steeds aanwezig, maar is voorlopig afgedekt. De grote vleugeldeur die toegang geeft tot de speelplaats vertoont eveneens partijen gekleurd glas, gevat tussen ijzeren roeden. De wanden van de trapzaal zijn volledig betegeld. Onderaan situeert zich een lambrisering in geglazuurde groene tegels afgeboord door een geglazuurde guirlandefries. De wandvlakken boven de lambrisering zijn voorzien van een bekleding met witte vierkante tegels met groengekleurd gestileerd bloemmotief in een rapport van vier, bovenaan beëindigd door een geglazuurde veelkleurige bloemenfries. Zowel het gelijkvloers van de trapzaal als de trapbordessen zijn voorzien van een tegelbekleding in een rapport van vier met gestileerde blauwkleurige bloem gevat in een zwart-witte boord.

De centrale trapzaal is aan de zijde van de Thaborstraat voorzien van twee zuilen in blauwe hardsteen die de trap naar de voormalige wasplaatsen in de kelder markeren. Op deze zuilen waren bronzen plaatjes aangebracht met het herkenningsteken van de orde. De trap naar de kelder is afgewerkt met witte wandtegels. Hoewel de inrichting van de sanitaire ruimtes in de kelder is aangepast aan de veranderde noden bleef de wandbekleding met witte en blauwe geglazuurde tegels en de vloerbekleding met gekleurde cementtegels behouden.

Voormalige kapel van de arme klaren

De éénbeukige laatgotische kapel, opgericht in 1513, telt zes rechte traveeën en is voorzien van een driezijdige koorsluiting ten oosten. Het zadeldak is bedekt met leien en kunstleien, laatstgenoemde aan de straatzijde. Het bak- en zandstenen gebouw staat op een gepikte zandstenen sokkel. Het koor en de zuidzijde van de kapel worden geritmeerd door steunberen belijnd met speklagen en dubbele versnijding. Tegen de voor- en noordgevel bevinden zich latere aanbouwsels.

De oorspronkelijk hoge tudorboogvensters in een zandstenen kwarthol geprofileerde omlijsting zijn nog gedeeltelijk bewaard in de koorsluiting. Het middenvenster werd in de 19de eeuw voorzien van een ijzeren roedeverdeling met uitgewerkte motieven herinnerend aan gotische traceringen in de kop. Het verlaagd en gedicht linkervenster is gevat in een gedrukte spitsboogomlijsting. De zuidelijke zijgevel heeft een gewijzigde ordonnantie: verlaagde en aangepaste rondboogvormige bovenvensters met ijzeren roedeverdeling en gedrukte spitsboogvormige benedenvensters in een bepleisterde omlijsting. Het deurtje in de derde travee is gevat in een korfboogomlijsting met geprofileerd beloop. De deels zichtbare westelijke voortuitgevel is voorzien van schouderstukken, een korfboogvenster met eenvoudige roedeverdeling onder een gebogen waterlijst en een kloosterkozijn in de top.

De kapel werd later verbouwd tot refter en stapelruimte. De gotische kruisriboverwelving (volgens aquarel van J .B. De Noter ter ondersteuning van het vroeger oksaal) bleef bewaard. De overwelving is voorzien van een versierde sluitsteen en rust op een heden ingebouwde gedeeltelijk zichtbare zandstenen zuil met lijstkapiteel.

Ten noorden van de kapel bevinden zich aanbouwsels van twee bouwlagen en vier traveeën onder een lessenaarsdak (Vlaamse pannen), uit het vierde kwart van de 18de eeuw. De bakstenen lijstgevel wordt per travee geritmeerd door middel van lisenen en horizontaal geleed door tot arduinen puilijst doorgetrokken lekdrempels. De begane grond is opengewerkt met rondboogarcade op imposten, voorzien van een diamantkopsluitsteen. De bovenverdieping wordt gekenmerkt door bepleisterde rechthoekige spaarnissen.

  • Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DA002394, geografisch pakket Mechelen, (BRENDERS F., 2005).
  • STADSARCHIEF MECHELEN, De Noter J.B., nummer 236.
  • DE GREEF P. 1998: De feestzaal van het Scheppersinstituut, Feest. Brochure Open Monumentendag 1998 voor Mechelen, 31-35.
  • DE GREEF P. 2001: Het Scheppersinstituut, Metaal, grondstof-stof tot nadenken. Brochure Open Monumentendag 2001 voor Mechelen, 30-36.
  • EEMAN M., KENNES H. & MONDELAERS L. 1984: Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 9n Stad Mechelen. Binnenstad, Gent, 322-327.
  • GODENNE L. 1908: Malines jadis et aujourd'hui, Mechelen, 389-396.
  • HERMANS A. 2002: Scheppers, onze school. 150 jaar onderwijs aan de Melaan in Mechelen, Mechelen.
  • INSTALLE H. e.a. 1997: Historische Stedenatlas van België. Mechelen II, Mechelen.

Auteurs: Mondelaers, Lydie; Brenders, Francis
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Scheppersinstituut [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/50555 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.