De twee boscomplexen Heverleebos en Meerdalwoud, met een oppervlakte van circa 1860 hectare, strekken zich uit van Leuven vanaf Heverlee tot aan de grens met Waals-Brabant. Ze werden in 1727-1770 heraangelegd als annex bij de kasteeltuinen het Arenbergkasteel van de hertog van Arenberg te Heverlee volgens een klassiek dambordpatroon van rechte wegen, oorspronkelijk met groene kamers of ‘salons’ en twee ‘sterren’. De Parnassusberg in het Heverleebos is een monumentale, getrapte belvédèreheuvel met resten van de oorspronkelijke beplanting met lindebomen. De dreefaanplantingen met bruine beuk en Amerikaanse eik dateren uit 1850-1860.
Het leemplateau, waarop de bossen staan, wordt ter hoogte van 't Zoet Water versneden door de Molenbeek-Vaalbeek. De tertiaire ondergrond dagzoomt op verschillende plaatsen van het plateau. Het zuiden van Heverleebos helt sterk af naar de vallei van de Vaalbeek met de vijvers van het Zoet Water. Een aantal holle wegen loopt vanuit het Meerdaalwoud zuidwaarts in de richting van de vallei van de Nethen in Waals-Brabant.
Het betreft een permanent bosgebied met een grote diversiteit aan fauna en flora. Heverleebos was reeds op het einde van de 18de eeuw gedeeltelijk naaldbos. Het aandeel naaldbomen werd gedurende de laatste 200 jaar steeds groter. Aan de rand van het bos werden tussen 1800 en begin 1900 percelen bos gerooid. In het oostelijk deel, ook Mollendaalbos genoemd, werden omstreeks 1800 aan de randen enkele percelen bos gekapt. Het Meerdaalwoud is niet veel gewijzigd qua omvang sinds het einde van de 18de eeuw, enkel in de buurt van Sint-Joris-Weert en aan het Groenveld werd nadien een deel gerooid. Sommige gerooide percelen werd na 1948 terug bebost. Na 1948 stopten deze rooiingen en werden enkele verspreide percelen terug bebost.
Het Heverleebos en het Meerdaalwoud, die met het Mollendaalbos één aaneengesloten boscomplex vormen, worden algemeen beschouwd als de belangrijkste bos- en natuurgebieden van de regio. Ook het prehistorisch en archeologisch belang van het Meerdaalwoud werd meermaals belicht. Beide gebieden bevatten relicten van historische park- en landschapsarchitectuur. Het huidige dambordpatroon van rechtlijnige boswegen werd aangelegd vanaf 1727, samen met de steenweg Leuven-Namen, die er zowat de ruggengraat van vormde. Slechts enkele intergemeentelijke wegen – de zogenaamde Lijkweg of Dodendreef tussen Vaalbeek en Oud-Heverlee, de Pragenstraat en de Korbeekdamstraat – behielden hun oude, slingerende tracés, andere (onder meer de Grezweg) bleven fragmentarisch als ondiepe sleuven bewaard. De hertracering van boswegen en bospercelen (hier “enceintes” genoemd) is vanaf de tweede helft van de 18de eeuw een algemeen verschijnsel in de Zuidelijke Nederlanden en is in de eerste plaats een uitdrukking van een toenemende rationalisatie en intensivering van het bosbeheer – het begin van de moderne ontginningsbeweging. Uit de vorm en naamgeving van het nieuwe wegennet in het Heverleebos en het Meerdaalwoud kan echter worden afgeleid dat esthetische en architecturale bekommernissen ook een belangrijke rol hebben gespeeld.
In 1759 was de heraanleg nog niet voltooid. Op de grote wandkaart van de baronie Heverlee, opgesteld door landmeter J.B. Joris, ontbreekt immers de Herculesdreef, die via de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Steenbergen de verbinding vormt tussen het Meerdaalwoud en Heverleebos. Pas na de aankoop van de heerlijkheid Steenbergen in datzelfde jaar kon hertog Karel-Marie-Raymond van Arenberg deze verbinding tot stand brengen. De carte topographique des Franches Forêts de Merdael Mollendaelet Heverlez, eveneens opgemaakt door J.B. Joris, gegraveerd door A. Cardon en gepubliceerd in 1769, legt de eindtoestand vast, op één element na: de oostelijke verbinding tussen Heverleebos en Meerdaalwoud via de Prosperdreef (genoemd naar de kleinzoon van de voormelde hertog); de aanleg ervan werd pas mogelijk nadat hertog Louis-Engelbert in 1785 in het bezit kwam van Vaalbeek.
Archeologische vondsten uit het neolithicum en de Romeinse periode (onder andere een grafheuvel) werden geregistreerd en wijzen op een vroege menselijke aanwezigheid in dit gebied. Het kasteeldomein van Heverlee werd met het Heverleebos verbonden door een dubbele dreef die samenvalt met de huidige Hertog Engelbertlaan, het begin van de huidige Leopold III-laan en, zuidwaarts naar het bos toe afbuigend, het nu verkavelde gedeelte van wat de Prosperdreef zou worden. Deze dreef, bestaande uit vier bomenrijen, vormde het verlengde van de formele parterretuin voor het kasteel en maakte het mogelijk het kasteel vanuit de voordeligste hoek te benaderen; bij de afdaling kreeg de bezoeker een overzicht van de parterres.
Het merendeel van de snij-, knoop- en scharnierpunten in het nieuwe wegennet worden op de carte topographique van 1769 uitdrukkelijk als kleine rotondes afgebeeld, die - althans in het Heverleebos - een eigen naam hebben. De toponymie van het nieuwe wegennet verwees niet alleen naar historische (“Rendez-vous des Pauvres”), topografische en geografische (“Route des Vallons, Route de Mille”) realiteiten of naar de “enceintes”, die meestal bedacht werden met termen uit de jacht of het wildbeheer (“Enceinte des Marcassins, des Chevreuils”, …). Ze wortelt ook in de verlichte leefwereld van de hertogen van Arenberg, zoals blijkt uit de verwijzingen naar de ‘filosofen’, de Nieuwe Wereld (“Carrefour du Mississipi”, “route de Jamaicque”) en de antieke mythologie.
Enkele knoop- of scharnierpunten werden uitgebouwd tot ‘salons’, echte groene kamers, omgeven door één of meerdere palissades van gesnoeide bomen. Op de kaart van 1769 springt vooral het Herculessalon in het oog, aan de zuidwestrand van Meerdaalwoud: drie concentrische palissades, naar het zuiden geopend in een trechtervormige vista, die doorkruist wordt door een rond- en een dwarsweg. Deze configuratie, die min of meer gewijzigd op latere kaarten voorkomt (kabinetskaart van de Ferraris, Primitieve kadasterkaart, kaart van Vandermaelen) is nog vaag herkenbaar op de stafkaart van 1908, maar heeft geen duidelijke sporen nagelaten. Een tweede, bescheidener ‘salon’ was de Speelberg, boven Sint-Joris-Weert aan het toenmalige eindpunt van de huidige Weertsedreef: een palissade van snoeibomen in een halve cirkel, een detail dat ook op de Ferrariskaart duidelijk zichtbaar is, maar waarvan elk spoor is uitgewist. De naam Speelberg komt al voor op een figuratieve kaart van 1661, maar de aanleg en de beplanting van “ene ovale plaatse tot plaisir van sijne voorschreve hoogheijt” in het verlengde van de Weertsedreef, maar op grond van de Weertse gemeenschap vormt het voorwerp van een vergelijk tussen de hertog, die de werken al had laten uitvoeren, en de schepenen van Sint-Joris-Weert van 24 november 1770. Als de hertog de bomen die hij daar heeft aanplant laat kappen, dan mogen de gemeentenaren ze gebruiken voor “het maeken van eene wippe om den vogel te schieten”. Het Godensalon aan de noordoostelijke rand van het Meerdaalwoud wordt op de kaart van 1769 afgebeeld als een ovaal plateau, zonder aanduidingen over eventuele beplanting. Het plateau is nog duidelijk zichtbaar in het reliëf.
De Parnassusbergdreef, die het Heverleebos van oost naar west doorkruist, buigt ten zuidoosten van het dorp Oud-Heverlee af naar de vijvers van het Zoet Water en wordt ten zuiden van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Steenbergen verlengd in de Herculesdreef. Het eerste van de drie scharnierpunten die de afbuiging vormt wordt nu meestal aangeduid als de Lindenronde, maar op de kaart van 1769 heet het “le Parnasse”. De Parnassusberg, het verblijf van Apollo en de muzen en het symbool van de dichtkunst, is een geliefd motief in de klassieke tuinarchitectuur. Een kunstmatige heuvel, liefst met grot of fontein, werd bekroond door een parnasse de jardin, vaak een tempeltje of ‘gloriëtte’, bereikbaar via een pad dat om de heuvel windend naar boven leidde. Hier gaat het echter om een spoelvormige heuvel waar de Parnassusbergdreef overheen loopt. De opgeworpen aarde is afkomstig uit twee parallelle grachten die rond het centrale, hoogste gedeelte tot een 25 meter brede cirkel uitdijen. Het hoogteverschil loopt op tot zes meter en de hele constructie is circa 170 meter lang. De zuidelijke gracht werd echter over 40 meter gedempt om de bouw van een buitenverblijf mogelijk te maken. Na 250 jaar is nog duidelijk zichtbaar dat het om een getrapte heuvel gaat, zoals de Ferrariskaart het weergeeft, meer bepaald met drie trappen. Ronde, getrapte en met lindebomen beplante heuvels zijn geen unicum, maar dit is een bijzonder monumentaal exemplaar. Langs beide zijden van de constructie maar binnen de grachten werden drie rijen lindebomen (Tilia europaea (x)) aangeplant “en quinconce”, als de ogen van een dobbelsteen bij de vijf; in het getrapte centrale gedeelte staan ze aan de rand van de trappen. De meeste van de 58 nog bewaarde linden – circa één vijfde van het oorspronkelijke bestand – hebben een stamomtrek van drie tot vier meter. Stronken met opslag signaleren de positie van 23 verdwenen exemplaren.
Opmerkelijk is dat de gracht rond de centrale heuvel aan de noordzijde onderbroken wordt, een detail dat ook op de Ferrariskaart en zelfs op de huidige stafkaart duidelijk wordt weergegeven en erop wijst dat deze Parnassusberg ook een belvédère was, met een aantrekkelijk panorama over de Dijlevallei en het dorp Oud-Heverlee (het uitzicht werd nog tot 1950 nauwelijks door enige bebouwing belemmerd). Het salon op de Speelberg boven Sint-Joris-Weert bood een vergelijkbare combinatie: een dorpskern met een riant valleilandschap als achtergrond. In de 18de eeuw maakte de waardering voor het onopgesmukte, rustieke landschap als bron van schoonheid grote opgang, maar het is niet uitgesloten dat een hertogelijke excursie langs de salons en de uitkijkpunten ook een element van machtsvertoon inhield.
In het nieuwe patroon van dreven komt slechts tweemaal een ster voor, allebei in het Heverleebos, met name het kruispunt De Vier Barelen – momenteel beplant met lindebomen – en het Rendez-vous des Moines in het uiterste (rond 1900 ontboste) noordoosten, langs de huidige Kerspelstraat. Stervormen en ganzenvoeten waren veelgebruikte patronen, niet alleen in de Franse baroktuinen, maar tijdens de hele 18de eeuw ook in de bosbouw, bij de herstructurering van bosgebieden. Het panopticum-effect beantwoordde volledig aan het klassieke verlangen naar orde en overzicht en was ook erg doeltreffend binnen het (drijf)jachtritueel. De jacht en georganiseerde jachtpartijen speelden een belangrijke rol in de vrijwouden van Heverlee en Meerdaal. Het geringe aantal sterren is dan ook verwonderlijk.
Vooral in het Heverleebos vormen de dreven een dicht raster. Hun breedte kan aanzienlijk verschillen. Dat die breedte ook een geplande onderlinge hiërarchie zou uitdrukken blijkt uit geen enkele 18de-eeuwse kaart of archiefstuk. De oudste nog aanwezige beplanting (behalve die van de Parnassusberg) dateert uit het midden van de 19de eeuw en bestaat uit bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) en, in mindere mate, Amerikaanse eik (Quercus rubra). Op de kaarten van Joris (1759, 1769) en op de Ferrariskaart worden de rijaanplantingen langs de dreven uitdrukkelijk afgebeeld, maar uit welke soorten ze oorspronkelijk bestonden zal verder archiefonderzoek misschien uitwijzen. Gezaghebbende auteurs uit de vroege 18de eeuw bevelen de linde, meer bepaald de Hollandse linde, aan als de ideale laanboom en misschien heeft de hertog van Arenberg die raad ter harte genomen. De lindebomen op de Parnassusberg zouden dus een relict kunnen zijn van de oorspronkelijke dreefbeplantingen.
Bruin- of roodbladige beuken komen pas in trek na 1800 in het bonte decor van de landschappelijke parken. De keuze van bruine beuk en Amerikaanse eik – soms gemengd binnen dezelfde dreef – gebeurde uiteraard uit esthetische overwegingen. De bruine beuken en Amerikaanse eiken aangeplant in 1850-1860 verdwijnen in snel tempo, niet alleen door hun ouderdom. De mechanisering van de bosbouw en het zware materieel dat gebruikt wordt bij het uitslepen en het vervoer van hout over te smalle wegen hebben weinig dreefbomen onberoerd gelaten. Beide soorten passen daarenboven niet meer in het streven naar het meer op natuurlijke processen gerichte bosbouwconcept dat momenteel opgeld maakt, evenmin als een dicht net van kaarsrechte dreven.
Het Heverleebos en Meerdalwoud hebben een belangrijke wetenschappelijke waarde, omwille van de hoge botanische waarde. Het gebied is een prachtig voorbeeld van de classicistische aanleg van beboste domeinen, met rechte dreven, 'salons', uitzichtpunten, typisch voor de 18de eeuw. Het gebied kan beschouwd worden als een annex van het Arenbergpark, waar het vroeger via diverse dreven ook bij aansloot. Deze dreven werden circa 1850 beplant met bruine beuken, een typisch procédé in de toenmalige parkarchitectuur. Bijgevolg heeft het beschermde landschap een belangrijke historische waarde. Het betreft bovendien een uitgestrekt bebost gebied met een hoge esthetische waarde. Het gebied wordt doorsneden door dreven en heeft een grote diversiteit in fauna en flora. In het gebied liggen enkele historische gebouwen, zoals de barokke Onze-Lieve-Vrouw van Steenbergenkapel en het 19de-eeuwse kasteel de Harcourt.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Cresens, André
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R., Wijnant J. & Cresens A. 2013: Heverleebos_v1_10102013 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/149840 (geraadpleegd op ).
De bescherming als landschap betreft twee boscomplexen Heverleebos en Meerdaalwoud.
Deze bossen werden in 1727-1770 heraangelegd als annex bij de kasteeltuinen het Arenbergkasteel te Heverlee volgens een klassiek dambordpatroon van rechte wegen.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2013: Heverleebos en Meerdaalwoud [online], https://id.erfgoed.net/teksten/188089 (geraadpleegd op ).