Beschrijving
Deze bescherming als monument betreft het secretariaat en de kantoren van de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België.
Concreet betreft het de de straatgevel van de Koning Albertlaan 93 en de voor- en achterbouw van de Koning Albertlaan 95 ten tijde van de bescherming, met inbegrip van cultuurgoederen.
Waarden
Het secretariaat en de kantoren van de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België, met inbegrip van cultuurgoederen, zijn beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de:
architecturale waarde
De eerste bouwfase van het secretariaatsgebouw van de Nationale Centrale der Liberale Vakbonden (NCLVB, nadien Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België, ACLVB) was een ontwerp van architect Guillaume Monnier uit 1936, en werd vanaf 1947-1948 aangepast en uitgebreid naar ontwerp van architect Robert Rubbens. Het kantoorgebouw van de ACLVB toont dankzij de complexe bouwhistoriek de stilistische evolutie – én continuïteit – van het interbellum tot in de naoorlogse periode aan, zowel in het exterieur als interieur. Het oorspronkelijke exterieur in een zakelijke vormgeving met invloeden van de pakketbootstijl – toen bijvoorbeeld met vlaggenmasten – is representatief voor het late oeuvre van architect Guillaume Monnier (1873-1957). De totaalafwerking werd, vanaf de bouw tot en met aanpassingen tijdens de jaren 1970, hoofdzakelijk toevertrouwd aan de Kortrijkse Kunstwerkstede De Coene. De ontworpen interieurs en meubels evolueerden mee met de stijlvoorkeuren van dat moment en vertonen zo ook op stilistisch vlak parallellen met aanpassingswerken aan het gebouw, die vooral plaatsvonden in de late jaren 1940 naar ontwerp van architect Robert Rubbens, toen de voorbouw met een bouwlaag werd verhoogd en de elementen van de bootstijl werden afgezwakt. Architect Rubbens (1912-1969) was de huisarchitect van het vakbondsgebouw en ontwierp de verdere uitbreidingen van dit gebouw tijdens de jaren 1950 en 1960. Hij was behalve als architect, ook werkzaam als decorateur. De uitbreiding van de kantoorgebouwen van de ACLVB in 1966, namelijk met een kantoor ten zuiden van het secretariaatsgebouw, was eveneens van zijn hand. Dit gebouw getuigt ook van een kwalitatief ontwerp, dat in dit geval uitgewerkt is in een zakelijke, eerder brutalistisch getinte stijl en zo representatief is voor de toenmalige naoorlogse ontwikkelingen.
Het complex vormt een voorbeeld van de ontwikkeling van de kantoorbouw in Gent tijdens het interbellum en de naoorlogse periode. Kantoorgebouwen vormden in Gent – en ruimer in Vlaanderen – tijdens het interbellum slechts een beperkte fractie van de toenmalige nieuwbouw. Het Secretariaat en de kantoren van de ACLVB zijn voorbeelden van kleinschalige kantoren, die zich dienden in te passen binnen het bestaande, stedelijke weefsel. Ze zijn op stilistisch vlak representatief als totaalontwerpen in een gematigde, eigentijdse vormgeving, specifiek aangepast aan de administratieve hoofdbestemming van het complex. Op typologisch vlak herbergen de gebouwen eveneens enkele elementen die kenmerkend waren voor de toenmalige bedrijfscultuur, zoals de aanwezigheid van een appartement voor de directeur in het kantoorgebouw, wat de relatie tussen het bedrijf en het bestuur versterkte, en de aanwezigheid van burelen in de vorm van ruime lokalen met individuele bureaus, voorzien van doorkijk en controle vanuit de aanpalende bureaus.
artistieke waarde
Het Secretariaat van de ACLVB wordt gekenmerkt door een hoge ensemblewaarde, die bepaald wordt door een kwalitatieve afwerking van zowel het exterieur als de interieurs. Dit maakt het ontwerp representatief voor de ontwikkeling van de interieurkunst en decoratieve kunsten tijdens het tweede en derde kwart van de 20ste eeuw. Ondanks de bestemming als kantoor, die leidde tot noodzakelijke aanpassingen, flexibele herinvullingen en verkoop van meubilair, is het ontwerp herkenbaar bewaard. Het totaalontwerp kan onder meer dankzij archivalische bronnen toegeschreven worden aan de Kortrijkse Kunstwerkstede De Coene. Deze firma stond vanaf de bouw tot en met aanpassingen tijdens de jaren 1970 in voor het ontwerp van meubilair en interieurafwerking. Aangezien ook latere aanpassingen door De Coene gebeurden, bleef de homogeniteit bewaard, evenals de artistieke waarde van het geheel. Gezien de evolutie van het pand tot in de naoorlogse periode zijn de bewaarde interieurs en meubels representatief voor de toenmalige stijlvoorkeuren, die evolueerden van art deco tot een zekere versobering, in de lijn van de smaak van het interbellum, en aldus ook representatief voor de ontwikkeling binnen het oeuvre van De Coene. Esthetiek werd hierbij verzoend met functionaliteit. Omwille van de hoge productiviteit van De Coene in die periode, kunnen de interieurs vanuit die optiek niet beschouwd worden als zeldzaam. Wel hebben ze een hoge representativiteit, aangezien de decoratie een volledig gebouw omvat, dat uitzonderlijk goed gedocumenteerd is met archiefdocumenten, en in meerdere ruimtes bewaard is, met inbegrip van los meubilair. Het naoorlogse kantoorgebouw getuigt eveneens van een artistieke waarde in het exterieur, vanuit de aanwezige gevelsculptuur ontworpen door Berten Coolens. Het vormt een representatief voorbeeld van de toenemende integratie tussen kunst en architectuur in de naoorlogse periode.
historische waarde
De kantoren van de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden zijn symbolisch gelokaliseerd in Gent, dat al sinds de tweede helft van de 19de eeuw een belangrijk centrum vormde voor het arbeiderssyndicalisme. De in 1920 als ‘Nationale Centrale der Liberale Vakbonden’ opgerichte organisatie was tegen het midden van de jaren 1930 danig gegroeid – ook op financieel vlak – en groepeerde meer dan 70.000 syndicalisten, verspreid over talrijke lokale afdelingen. Toenmalig directeur Alfons Colle stimuleerde de band tussen de vakbond en Gent als locatie voor het secretariaatsgebouw. De aanpassingen en uitbreidingen van de gebouwen tijdens de naoorlogse periode zijn eveneens representatief voor de historische evolutie en uitbreiding van de vakbonden. De figuratieve reliëfs van Berten Coolens veruitwendigen dit eveneens. De kwalitatieve interieurafwerking van de representatieve ruimtes van het secretariaatsgebouw, die samen met deze aanpassingen evolueerde en gedeeltelijk gaaf bewaard is, geeft zo ook uiting aan het belang van de opdrachtgever en de wijze waarop de organisatie functioneerde en haar gebouwen diende aan te passen aan een evoluerend gebruik. De rol van de Kortrijkse Kunstwerkstede De Coene in dit verhaal, dat aanving vanaf de bouw in 1937 tot in de jaren 1970, maakt het complex tot een uitzonderlijk geheel en vormt een getuige van onder meer de politieke voorkeur en inzet van Jozef De Coene voor het liberale gedachtegoed.