Het appartementsgebouw De Zonnewijzer is beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de:
Appartementsgebouw “De Zonnewijzer” behoort enerzijds tot de sleutelwerken uit de naoorlogse architectuurproductie van het bureau Léon Stynen-Paul De Meyer. Anderzijds geldt het appartementsgebouw door zijn ingenieuze typologie en multifunctionele programma, als één van de meest vooruitstrevende voorbeelden van private meergezinswoningbouw uit de jaren 1950-1960 in Antwerpen.
Léon Stynen was meer dan vijftig jaar beroepsmatig actief als architect, stedenbouwkundige, docent, schooldirecteur, onderwijshervormer, beleidsmedewerker en zelfs politicus. Hij realiseerde een omvangrijk en kwalitatief hoogstaand oeuvre, waarvan het zwaartepunt in Antwerpen lag. In Antwerpen bleven zowel gebouwen uit zijn beginperiode als uit zijn latere oeuvre bewaard, en hij realiseerde er een brede typologische waaier gaande van private woningen over appartementsgebouwen tot handelspanden, kantoren en cinema’s.
Tijdens een succesvolle loopbaan in het interbellum, ontplooide Léon Stynen zich tot één van de meest toonaangevende modernisten in België. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog participeerde de architect actief in de wederopbouw van het door vliegende bommen geteisterde Antwerpen, met enkele beeldbepalende projecten als cinema Rex (versie 2, 1946-1947) aan de De Keyserlei, de Meir Center Building (1947-1950) aan de Meirbrug, en het kantoorgebouw Transaf (1951) in de Lange Klarenstraat. Deze projecten ontstonden gelijktijdig met het Casino-Kursaal in Oostende (1948-1953), in een periode die door Albert Bontridder wordt gekarakteriseerd onder de noemer "modern klassisisme". Deze kwalificatie ontleent hij aan de bundeling van drie basisprincipes die de doctrine van Léon Stynen uitmaken: "uiterste rationalizatie van de bruikbaarheid van het gebouw, […] maatvoering onderworpen aan een wiskundig schema waarvan de minste afwijking als een fout aangerekend wordt, en […] krampachtige zorg voor de bouwfysisch volmaakte uitvoering." Binnen de context van de historische stadskern, onderscheidt de neutrale architectuur van Stynen zich door een sobere representativiteit en een rigoureus modulaire maatvoering.
Door de toename van het aantal opdrachten vanaf de jaren 1950, breidde Léon Stynen zijn bureau uit met uiterst bekwame, jonge medewerkers zoals Paul De Meyer, Walter Bresseleers en Paul Meekels. Mede door hun toedoen oriënteerde het bureau zich midden jaren 1950 opnieuw uitdrukkelijk op Le Corbusier, wiens naoorlogse architectuur richtinggevend wordt voor een verfijnde, brutalistische vormentaal. Appartementsgebouw “De Zonnewijzer”, een eigen speculatief vastgoedproject van Léon Stynen, dat vervolgens zijn architectenbureau zal huisvesten, staat aan het begin van deze evolutie. Een belangrijk kenmerk dat hier het brutalistische karakter van de architectuur bepaalt, is de nadrukkelijke, plastische articulatie van de gebouchardeerde betonnen skeletstructuur. Bestudeerde proporties en overlappende ritmes leveren een evenwichtige asymmetrische compositie op, die het volume en het gevelvlak opdelen in fragmenten op menselijke schaal. Met name de alternerend inspringende terrasloggia’s dragen bij tot het plastisch reliëf en de levendige dynamiek in de gevelopbouw. Elementen ontleend aan de architectuur van Le Corbusier gaan van vrije interpretaties tot letterlijke citaten. Tot de eerste categorie behoort de suggestie van een pilotisstructuur in de dubbelhoge pui met oplopende glaswanden, tot de tweede beeldbepalende accenten als het sterk uitkragende middenbalkon en de luifel van het penthouse. Ook de typologie van duplexflats is ontleend aan het model en principe van de Unité d’habitation. Kort na Appartementsgebouw “De Zonnewijzer” participeren Stynen, De Meyer, Bresseleers en Meekels in het ontwerp van het RTT-gebouw (1956-1969) in Brussel en de Peter Panschool (1956-1969) in Sint-Gillis. In de volgende jaren realiseert het bureau Stynen-De Meyer een toonaangevende reeks bouwprojecten, waarin zijn interpretatie van het brutalisme verder wordt uitgediept, met als belangrijkste het Koninklijk Muziekconservatorium (1960-1988) in Antwerpen, de parochiekerk Sint-Rita (1961-1968) in Harelbeke, de winkels van de kledingketen C&A (1961-1965) en de Riverside Tower (1968-1971) in Antwerpen. Uit dezelfde periode dateert de magistrale BP-building (1959-1963) in Antwerpen, die school maakte als eerste toepassing van het principe van de ‘hangconstructie’ in Europa.
Appartementsgebouw “De Zonnewijzer” onderscheidt zich door zijn multifunctionele karakter en de ingenieuze opdeling in verschillende types appartementen en duplexflats, als uitermate vooruitstrevend binnen de typologie van de naoorlogse private meergezinswoningbouw. Hierbij dient te worden opgemerkt dat Léon Stynen al in 1937 voor het eerst experimenteerde met de duplexflat-typologie in een appartementsgebouw in opdracht van de Nationale Kas voor Bediendenpensioenen aan de Van Eycklei 19 in Antwerpen, een complex voltooid in 1940. De bouw van appartementsgebouwen neemt vanaf de jaren 1950 een enorme vlucht in Antwerpen, met name langs de grote invalswegen en verkeersassen. Marktconform wordt de typologie gedomineerd door standaardprogramma’s, met conventionele appartementen van twee tot drie slaapkamers, in spiegelbeeld geschikt rond een centraal trappenhuis, als meest voorkomende plattegrond. Tijdens de herinventarisatie van het bouwkundig erfgoed van Antwerpen (2010-2018) werden ook deze typologie onderzocht, wat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aanleiding gaf tot opname op basis van de erfgoedwaarden. Tot deze uitzonderingen behoren allicht niet toevallig twee projecten ontworpen door Paul Meekels kort na het verlaten van het bureau Stynen-De Meyer. Zowel het appartementsgebouw Koninklijkelaan 26 (1961) als het appartementsgebouw Prins Boudewijnlaan 3 (1963), beide in Antwerpen-Berchem, passen het gemengde principe van duplexflats en standaardflats van verschillend type toe. Vermoedelijk kan de uitermate onevenwichtige verhouding tussen innovatief-experimentele en conventioneel-gestandaardiseerde bouwprojecten, die in de private meergezinswoningbouw uit de jaren 1950 en 1960 in Antwerpen werd vastgesteld, worden doorgetrokken tot de andere centrumsteden in Vlaanderen.