De bescherming als monument omvat de boven- en ondergrondse overblijfselen van de voormalige abdij van Vrouwenpark namelijk het cellarium, de funderingsresten van de abdijkerk en kloostergebouwen, het abdissenhuis, de stal- en wagenhuisvleugel, het aalmoezeniershuis en de toegangsbrug met restanten van het poortgebouw uit de 13de en 17de eeuw.
Ook de kapel van het montfontanencollege, het tuinpaviljoen en twee ijzerzandstenen bruggen zijn als monument beschermd; het domein is beschermd als dorpsgezicht.
De boven- en ondergrondse overblijfselen van de voormalige abdij van Vrouwenpark met name het cellarium, de funderingsresten van de abdijkerk en kloostergebouwen, het abdissenhuis, de stal- en wagenhuisvleugel, het aalmoezeniershuis en de toegangsbrug met restanten van het poortgebouw, zijn beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de:
historische en historische, in casu architectuurhistorische waarde:
De abdij van Vrouwenpark (ca. 1215-1796) ca. 1215 gesticht door Arnold III van Rotselaar die hiertoe zijn 'park' of jachtgebied in de zuidoostelijke hoek van zijn domein ter beschikking stelde is één van het 48-tal cisterciënzerinnenabdijen die in een korte tijdspanne en ingevolge een gunstig tijdsklimaat werden opgericht of toetraden tot de orde van Cîteaux.
Uitzonderlijk voor Rotselaar is het feit dat er naast gebouwen uit de bloeiperiode in de tweede helft van de 17de eeuw eveneens substantiële overblijfselen uit de 13de-eeuwse ontstaansperiode bleven bewaard.
Het cellarium, enig bovengronds relict van de verdwenen conventsgebouwen, vormt één van de schaars bewaarde voorbeelden van een cellarium of voorraadkamer uit de eerste helft van de 13de eeuwen dit in de vorm van een bescheiden rechthoekig, ijzerzandstenen volume spaarzaam opengewerkt met kleine vensteropeningen en smalle lichtspleten, waarbij de binnenruimte wordt gearticuleerd door kruisgewelven op gedrongen hardstenen zuilen.
Tevens substantiële component van de begin 19de-eeuwse parkaanleg waarin het werd geïntegreerd als romantische 'krocht' met waterval.
De funderingsresten van de conventsgebouwen en de deels vrijgelegde abdijkerk vormen een ongemeen rijk bodemarchief temeer daar hele muurstukken onder de kunstmatige terreinhelling van het 19de-eeuws park bleven bewaard. Specialisten onderstrepen het wetenschappelijk belang van deze archeologische site zowel voor de bouwtypologie van middeleeuwse vrouwenkloosters in het algemeen als voor een verfijning van bouwchronologie en constructiefasen van Vrouwenpark in het bijzonder.
Het abdissenhuis (1661) illustreert de bloeiperiode onder abdis d'Amenzaga (1655-1664). Ondanks latere ingrepen bleef de oorspronkelijke typologie perfect herkenbaar: een ruim bemeten, 15 traveeën tellend breedhuis met halfondergronds kelderniveau,verhoogde begane grond en verdieping onder zadeldak opgetrokken in zgn. traditionele bak- en zandsteenstijl met als karakteristieken de horizontale belijning met vier speklagen per bouwlaag en het wigvormige ontlastingssysteem. De in neoclassicistische geest ingerichte salons met stucdecoratie en marmeren schouwen refereren naar de herinrichting tot kasteel in het eerste kwart van de 19de eeuw.
De wagenhuis- en stalvleugel (1671) vormt samen met het aalmoezeniershuis het enige restant van de voormalige 'dienstzone' aan de noordzijde van het abdij domein. De dubbele functie is ondergebracht in een traditioneel opgevat langgerekt, bakstenen volume met laadvenster en gaaf bewaarde structuur van deels op schoren rustende en deels van sloffen voorziene moerbalken en een indrukwekkend dakgebint.
Het aalmoezeniershuis (ca. 1700), eveneens behorend tot de 'dienstzone' van de abdij en voormalige woonst van kapelaan en biechtvader, vormt een typologisch merkwaardig voorbeeld van een complexe bak- en natuurstenen (ijzerzandsteen en kalkzandsteen) woning in overgangsstijl, samengesteld uit twee parallelle diephuizen en een dwars erop ingeplant breedhuis dat de hoofdingang bevat.
De muurfragmenten van het 17de-eeuwse poortgebouw met geblokte pilasters en de voorliggende ijzerzandstenen boogbrug vormen de enige materiële getuigen van de oorspronkelijke hoofdtoegang in het verlengde van de nog steeds aanwezige dreefstructuur.