Beschermd varend erfgoed van tot heden
West-Hinder III
definitieve beschermingsbesluiten: 17-06-2021 ID: 14975
Deze bescherming betreft het lichtschip West-Hinder III.
Het lichtschip West-hinder III is beschermd als varend erfgoed omwille van het algemeen belang gevormd door:
Omwille van de belangrijke rol die lichtschepen en hun bemanning speelden in de beveiliging van de scheepvaart in de zuidelijke Noordzee en meer bepaald ter hoogte van de hinderbanken voor de Belgische Kust. De West-Hinder III is voor Vlaanderen het laatste en best bewaarde exemplaar van een schip van dit type.
Lichtschepen zijn schepen die langsheen vaarwegen als drijvende, goed verankerde bakens werden geplaatst, nabij ondiepe hindernissen onder de waterspiegel, zoals wrakken, rotsen of zandbanken. Omdat de schepen bij duisternis gezien zouden worden, maken ze gebruik van een lichtsignaal waarop andere schepen zich konden richten om de veilige scheepvaartroutes te nemen. Zowel het positioneren van het schip op éénzelfde vaste plaats, die in scheepvaartberichten en op zeekaarten vermeld werd, als het nachtelijk ontsteken van het licht of het luiden van een scheepsbel bij mist werden opdrachten voor een gespecialiseerde bemanning. Sinds het midden van de achttiende eeuw doen lichtschepen hun intrede en worden een belangrijk onderdeel van de bebakening van de scheepvaartroutes in de zuidelijke Noordzee. Het eerste lichtschip werd op een zandbank in de Thames gepositioneerd om te verhinderen dat er schepen vastliepen op een ondiepe zandbank. In België wordt in 1848 voor de eerste maal een lichtschip ter hoogte van de Paardenmarkt gelegd, een zandbank voor de Oostkust. Latere lichtschepen liggen ter hoogte van de zandbanken Wielingen, Wandelaar en Westhinderbank. Het lichtschip WestHinder III werd tot 1992 als lichtschip ingezet. Het schip behoort tot de laatste groep lichtschepen die in 1950-1951 speciaal tot dat doel werden gebouwd op de scheepswerf Ateliers de Réparations et Chantiers Beliard, Crighton & Cie. in Oostende. De schepen deden dienst als lichtschip en observatieschip op de Vlaamse Banken en droegen afwisselend de naam West-Hinder en Wandelaar. In 1972 werd de positie op de Wandelaar verlaten en werd enkel de Westhinderbank nog met een bemand lichtschip uitgerust. Eén van de drie schepen uit 1950 liep zware averij op en werd in 1972 uit de vaart genomen. Dit schip verloor veel van haar erfgoedwaarde en ligt als West-Hinder I aangemeerd in Rupelmonde. De West-Hinder II diende tot 1994 en werd in Zeebrugge met een opengewerkte romp op de kade gezet met een museale doelstelling. West-Hinder III, die in 1992 uit actieve dienst werd genomen, ligt aangemeerd in Antwerpen waar men het als varend erfgoed wenst te behouden en open te stellen. De West-Hinder III is aldus het laatste lichtschip van de Noordzeebanken dat nog vaart. Het is een uniek voorbeeld van een lichtschip dat tegelijk ook een observatieschip was voor zeewetenschappelijk onderzoek in de tweede helft van de twintigste eeuw, voorzien van alle technieken en instrumenten die daarvoor nodig waren.
Het schip herinnert aan de uitzonderlijke fysische, psychische en sociaal soms moeilijke omstandigheden waarin de opvarenden aan boord leefden en werkten en waarbij zij dikwijls bloot stonden aan gevaar en extreme weersituaties.
Tot ver in de twintigste eeuw werd de bemanning gedurende een maand op het schip gehouden. De taken aan boord werden in een ploegenstelsel uitgevoerd en bestonden in hoofdzaak uit het reguliere onderhoud van het schip en de bebakeningselementen aan boord. Om de verveling tegen te gaan werd er tijdens de vrije momenten gehengeld. Naarmate de techniciteit van de schepen verhoogde en de opdrachten talrijker, werd ook de bemanning beter opgeleid om de nodige taken uit te voeren. Onderzoek met betrekking tot het leven aan boord leert dat de omstandigheden aan boord geleidelijk aan verbeterden. Toch konden extreme weersomstandigheden het leven aan boord tot een ware nachtmerrie maken. Zo was het bij stormweer noodzakelijk om de installaties draaiende en droog te houden. Intussen zat de bemanning soms dagenlang bijeengepakt in een beperkte, dompige ruimte terwijl zeeziekte met al zijn consequenties kon toeslaan. Bij heet en windstil weer was het dan weer moeilijk verkoeling te zoeken. De opvarenden vonden mist het ergste weerfenomeen. De misthoorn of nautofoon diende dan ingeschakeld te worden en die gaf drie oorverdovende geluidssignalen die door merg en been gingen, met een interval van 30 seconden. Overal in het schip kon men de trilling voelen en het geluid horen. Bij defect van de nautofoon diende men de enorme scheepsbel te luiden, wat evenzeer een beproeving was. Bij mooi weer werd de bemanning wekelijks voorzien van verse voedingsmiddelen. Zat het weer tegen, dan diende men de scheepsvoorraad te gebruiken en at men conserven en scheepsbeschuit, wat naast de ongemakken van het slechte weer ook niet bevorderlijk was voor het moreel. De kok had aan boord dan ook een cruciale rol te vervullen en werd er toe gehouden om steeds een menu ter goedkeuring aan de schipper voor te leggen.
Daarnaast werden deze schepen, door hun rol als baken op zee, ook een symbool van veiligheid, standvastigheid, hoop en thuiskomst. Ze blijven op die manier in het collectieve geheugen bewaard. In vele Europese havens worden lichtschepen dan ook als museaal object of bezienswaardigheid in ere gehouden.
Omwille van het belang dat het schip innam als observatieschip voor divers zeewetenschappelijk onderzoek op een vaste positie in zee.
Wetenschappers zagen al snel het potentieel van de schepen en hun permanente bemanning. In België evolueerden de lichtschepen tot notoire onderzoeksschepen die allerlei wetenschappelijke waarnemingen deden. Vanaf 1882 worden zij ingezet voor observaties en metingen met betrekking tot het weer en de algemene toestand op zee zoals wind-, stroom- en golfhoogtemetingen. Naast meteorologische maakten ook biologische waarnemingen deel uit van het takenpakket.
Omwille van de herinnering als één van de laatste overblijvende schepen die getuigen van de bloeiende scheepsbouw in België in de negentiende en twintigste eeuw, in het bijzonder in Antwerpen en Oostende.
Het schip illustreert welke technieken en materialen werden ingezet in de scheepvaart en in de scheepsbouw in 1950. Het schip getuigt van de technische en materiele oplossingen waarover de overheid beschikte om de zandbanken in het Belgische deel van de zuidelijke Noordzee te bebakenen en illustreert welke middelen de wetenschap inzette voor de waarnemingen op zee. Het is ook een heel herkenbaar scheepstype, met een opvallende kleurzetting en typerende silhouet met masten en vuurtoren. Het schip behoort tot de laatste groep licht-schepen die in 1950-1951 speciaal tot dat doel werden gebouwd op de scheepswerf Ateliers de Réparations et Chantiers Beliard, Crighton & Cie. in Oostende. De voorzieningen aan boord voor onder meer het lichtsignaal, de nautofoon en de hydrofoon zijn technisch hoogstaande toepassingen uit het midden van de twintigste eeuw.
Antwerpen (Antwerpen)
De West-Hinder 3 werd gebouwd in Oostende bij Béliard-Crighton in 1950 en diende als lichtschip voor de kust. Het schip ligt vandaag in Antwerpen.
Antwerpen (Antwerpen)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: West-Hinder III [online], https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/127696 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.