Teksten van Dominicanenklooster

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/1426

Dominicanenklooster_versie1_20160317 ()

Het voormalig dominicanenklooster te Vilvoorde, is beschermd als monument.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Dominicanenklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/187130 (geraadpleegd op ).


Dominicanenklooster_versie 1_20131104 ()

Voormalig dominicanenklooster in kern opklimmend tot de 17de eeuw, maar grondig verbouwd in de 19de eeuw. De overblijvende vleugels van het voorheen vrij uitgestrekte dominicanenklooster situeren zich op een nagenoeg rechthoekig perceel op de hoek van de Lange Molenstraat en de Vissersstraat: het poortgebouw aan de Lange Molenstraat met links aansluitend de vleugel die oorspronkelijk de kapel en het oudste kloostergedeelte van 1644 bevatte, haaks hierop ligt de vleugel die gebouwd werd als derde kloosterpand in 1707 en verbinding geeft met de achterin gelegen vleugel uit de periode 1661-1664 die de refter met keuken, het hospitium, een tweede grote refter en de aula voor de studenten bevatte.

Historiek

In de nasleep van de godsdienstoorlogen werden door verschillende religieuze orden op meerdere plaatsen vicariaten opgericht die naderhand uitgroeiden tot priorijen. Het was in deze context dat Joannes des Loix, provinciaal, en pater Petrus Malpé, prior van de dominicanen in Brussel, op 26 maart 1623 een akkoord sloten met de stad Vilvoorde om er een vicariaat voor acht geestelijken en een Latijns college op te richten. Er was daar immers voldoende open ruimte en bovendien was de grond er voldoende vruchtbaar zodat de paters in hun eigen behoeften konden voorzien door groente- en fruitteelt. Het akkoord werd bevestigd op 14 februari 1624. Een eerste woning, "...huyse, hove, daerachter aengelegen stallinghen, borneputte ende allen sijne toebehoirten gestaen ende gelegen binnen der stadt Vilvoorden...", werd aangekocht in de Lange Molenstraat op 27 april 1623. Naderhand volgden nog diverse aankopen en giften, alle te situeren binnen het gebied begrensd door de Lange Molenstraat in het noorden, de goederen van brouwer Jan Lelieboom in het oosten, de Zenne en de Woluwe ten zuiden en de Vissersstraat ten westen. Het eerste huis werd verbouwd in 1627 in functie van het wooncomfort en de onderwijsdoelstellingen, enige tijd nadien gevolgd door de geleidelijke afbraak van de meeste gebouwen in functie van vernieuwing en uitbreiding.

In 1640 werd gestart met de bouw van een kloosterkerk. De werken duurden slechts twee jaar en al op 23 oktober 1642 werd het gebedshuis ingewijd en onder de bescherming van Thomas Van Aquino geplaatst. Vicaris Thomas Parmentier bouwde in 1644 een eerste kloostervleugel langs de kerk en startte in 1645 met de bouw van een tweede vleugel naar het zuiden. Omwille van de toename van het aantal leerlingen startte de toenmalige vicaris Carolus Busca in 1657 met de oprichting van een ‘nieuwe collegie’. De bouwactiviteiten werden voortgezet door Raymondus van Rossum, vicaris in de periode 1661-1663, die zorgde voor een aantal nieuwe gebouwen bestaande uit een refter met keuken met daarboven de kamers voor vreemde religieuzen, een tweede grotere refter met erboven de aula van de studenten en een deel van het college met erboven kamers. In 1686 werd het klooster, oorspronkelijk een vicariaat afhankelijk van het moederklooster in Brussel, verheven tot priorij met eigen prior. Het is pas in de periode 1689-1715 dat het ensemble verder werd uitgebreid en afgewerkt. In 1689-1692, onder prior Jean-Baptist Van Obberghen, werd een pand opgetrokken tussen de keuken en het hospitium. Vincent Doremans, prior van 1703 tot 1706, liet in 1705 het oude collegegebouw afbreken en vervangen door twee klaslokalen en een verwarmde ruimte. Jean-Baptist Van Obberghen, opnieuw prior in de periode 1706-1709, voorzag in 1706 een derde klaslokaal en een kamer voor de prefect. Eén jaar later startte hij de bouw van de derde kloostervleugel met wandelgang aan de kant van de refter. De wasplaats, de stenen brug over de Woluwe en de hofmuur werden gerealiseerd onder Cornelius De Velder (1712-1715). De tweede kloostervleugel, aangevat in 1645 werd afgewerkt in 1714-1715. Naderhand werd dit pand verlengd tot de Woluwe door de toevoeging van een sacristie en een trappenhuis naar de slaapzalen.

Een gravure in vogelperspectief vanuit het zuiden, opgemaakt door G. Harrewijn en opgenomen in ‘Belgium Dominicanum’ van F.B. De Jonghe, geeft een beeld van het destijds omvangrijke complex: aan de Lange Molenstraat de zeventiende-eeuwse kloosterkerk (1640-1642), aan de zuidzijde geflankeerd door de eerste kloostervleugel van 1644 met pandgang en slaapzaal. Ten zuiden hiervan ligt een geometrisch aangelegde binnentuin met links en rechts de twee overige kloostervleugels, haaks op de eerste vleugel. De bouw van de thans verdwenen oostelijke vleugel met pandgang op de begane grond, werd aangevat in 1645, maar afgewerkt in 1715. Aansluitend ten zuiden zien we de sacristie en de brouwerij. De westelijke vleugel met slaapzaal op de bovenverdieping dateert van 1707. De haaks hierop aansluitende vleugel is duidelijk het gebouw van 1661-1664 dat de verbinding vormde tussen het klooster en het inmiddels verdwenen collegegedeelte dat zich verder naar het westen uitstrekte. Deze vleugel omvatte op de begane grond twee refters, één voor de kloosterlingen en één voor de studenten.

In de loop van de achttiende eeuw worden nog nieuwe constructies gebouwd of verbouwd. Volgens de kroniek van prior C. De Velder werd in 1716 een nieuwe brouwerij gebouwd, mogelijk ter plaatse van de oude. In 1726 werd de eerste kloostervleugel van 1644 die gelegen was tegen de kerk, wegens bouwvalligheid gesloopt zijn en heropgebouwd. In 1727 werd gestart met de vierde kloostervleugel zodat een gesloten pand ontstond.

Tijdens de Franse Revolutie wordt het klooster afgeschaft, volledig ontruimd en aansluitend ingericht als kazerne. In 1797 werd het complex openbaar verkocht en ingericht als fabriek, een functie die de hele negentiende eeuw behouden bleef en gepaard ging met het bijbouwen van diverse magazijnen en fabrieksruimten in de voormalige kloostertuin. Een gedeelte van de oorspronkelijke gebouwen, waaronder het collegegedeelte en het zuidelijke en oostelijke kloosterpand, werd gesloopt. De overblijvende constructies werden onder meer ingericht als katoenfabriek, ijzerwarenfabriek en als kokosmattenfabriek. Vanaf 1895 kwam het complex in handen van Xaverius Buisset, die in 1897 de gevel aan de Lange Molenstraat liet herstellen en het jaartal "1897" in de gevel liet aanbrengen.

Vanaf 10 oktober 1932 kwam het complex in handen van de Nijverheidsschool die er klassen inrichtte. De school werd naderhand overgenomen door de Staat en kreeg als nieuwe benaming ‘Rijkstechnisch Instituut van Vilvoorde’. Op het einde van 1999 werd het uiteindelijk verkocht aan de stad, die het gebouw herbestemde als administratief centrum.

Beschrijving

Meermaals aangepast complex, in kern opklimmend tot de zeventiende eeuw, doch grondig verbouwd in de negentiende eeuw. Aan de straat rest nog het poortgebouw (nummer 46) met traditionele kern, doch thans met negentiende-eeuws uitzicht. Links aansluitend de in kern traditionele, zeventiende-eeuwse vleugel (nummer 48) die verbouwd werd in 1897. Deze vleugel gebouwd als eerste kloosterpand is door een haaks gedeelte, meer bepaald het derde kloosterpand van 1707, verbonden met de eveneens traditionele vleugel van 1661-1664 (nummer 44).

Nummer 46

Bepleisterd en beschilderd breedhuis van zes onregelmatige traveeën en twee bouwlagen onder rechts afgewolfd zadeldak, in kern minstens opklimmend tot de zeventiende eeuw, doch sterk aangepast in de negentiende eeuw tot neoclassicistische lijstgevel met sporen van hoekkettingen tussen de vijfde en zesde travee. Sterk aangepaste muuropeningen op de begane grond met uiterst rechts de oorspronkelijke toegang als rondboogpoort in een natuurstenen omlijsting onder druiplijst; gekalkte doorgang met zandstenen onderbouw en tongewelf. Hoewel de vijf eerste traveeën opgetrokken zijn uit baksteen, is de poorttravee grotendeels opgetrokken uit witte natuursteen. De rechthoekige bovenvensters, gedeeltelijk nog voorzien van negentiende-eeuwse gietijzeren hekjes, zijn gevat in een geprofileerde stucomlijsting op dito doorgetrokken lekdrempels. Een geprofileerde puilijst scheidt de eerste van de tweede bouwlaag. Klassieke gevelbeëindiging. Aan de achterzijde vertoont dit gedeelte sporen van gedichte muuropeningen boven de poortdoorgang en een begroeid aanbouwsel onder lessenaarsdak, uit het einde van de negentiende of het begin van de twintigste eeuw. Het interieur werd nagenoeg volledig aangepast, er resten nog een kelder met bakstenen tongewelf en bepleisterde balken op geprofileerde natuurstenen consoles op de verdieping.

Nummer 48

Verankerd breedhuis, in kern opklimmend tot de zeventiende eeuw, doch meermaals grondig aangepast onder meer op het einde van de negentiende eeuw, zie de cartouches met vermelding "ANNO" "1897". Vleugel van bak- en zandsteen, acht traveeën en twee bouwlagen onder links afgewolfd zadeldak. De verspringende dakhelling achteraan, de bouwnaad en het verschil van materiaal in de achtergevel verwijzen duidelijk naar de in 1726 heropgebouwde kloostervleugel tegen de achtergevel.

Aan de straatzijde bleven van de oude toestand enkel de zandstenen onderbouw, een aantal vensterposten, steigergaten en een geprofileerde, natuurstenen daklijst bewaard. De huidige lijstgevel, gedeeltelijk van baksteen, gedeeltelijk van zandsteen, vertoont diverse, uiteenlopende bouwnaden die verwijzen naar grondige aanpassingswerken. Aangepaste rechthoekige benedenvensters met arduinen lateien en onderdorpels, typisch negentiende-eeuwse bovenvensters met rondbogig bovenlicht, voorzien van waaiervormige, houten roeden, ter vervanging van de vroegere kruiskozijnen. Ze werden vermoedelijk aangebracht in opdracht van Xavier Buisset op het einde van de negentiende eeuw. De bovenlichten in de buitenste traveeën werden dichtgemetseld met een kleiner formaat natuursteen en voorzien van cartouches met de vermelding "ANNO" "1897", jaartal dat ook voorkomt op twee negblokken, respectievelijk links van de deur en het venster in de zevende travee. De gevel werd toen ook ontdaan van zijn negentiende-eeuwse bepleistering. Voorts is er een eenvoudige rechthoekige poort links met sporen van een hardstenen omlijsting en rechts een rechthoekige deur in een zware, hardstenen entablementomlijsting afgezet met een natuurstenen ketting. Het laadluik in de vijfde travee heeft decoratief uitgewerkte korbelen die nog niet voorkomen op een litho van J. Hoolans van 1864 en bijgevolg dus later zijn aangebracht. De zichtbare gedeelten van de zijgevels vertonen sporen van zandstenen steigergaten, speklagen en hoekblokken. Op oude foto's uit het begin van de twintigste eeuw heeft de westelijke zijgeveltop nog speklagen, het huidige, uniforme uitzicht van baksteen met oculus is dus een twintigste-eeuwse aanpassing. Naar verluidt werd deze gevel herbouwd in opdracht van de stad vóór 1955. De oorspronkelijke achtergevel is thans een binnenmuur door een later aanbouwsel en vertoont een zandstenen onderbouw en sporen van muuropeningen met verwijderde omlijsting. In het interieur bleven de zeventiende-eeuwse dakconstructie en een kelder met tongewelven bewaard.

De uitbreiding tegen de achtergevel betreft hoogstwaarschijnlijk het eerste kloosterpand dat in 1726 werd gesloopt en herbouwd zodat het één geheel vormde met de kerk: bakstenen volume van zeven traveeën en twee bouwlagen op zandstenen onderbouw en onder lessenaarsdak dat één geheel vormt met het zadeldak van het straatgedeelte. De verankerde zuidgevel wordt gemarkeerd door steunberen, een geprofileerde zandstenen daklijst en gedeeltelijk gedichte steigergaten. Rechthoekige muuropeningen, op de benedenverdieping met gerecupereerde zandstenen posten, arduinen lekdrempels en betonnen lateien. Het huidige uitzicht dateert vermoedelijk uit het einde van de negentiende eeuw toen ook de voorgevel werd "gerestaureerd" in opdracht van Xavier Buisset. Kelder met tongewelf en spiltrap, mogelijk als overblijfsel van het kloosterpand van 1644.

Ook in het derde kloosterpand van 1707, thans de haakse verbindingsvleugel van twee bouwlagen onder afgewolfd zadeldak, verwijzen slechts de onderbouw, fragmentarisch bewaarde zandstenen omlijstingen, een aantal steigergaten, de geprofileerde daklijst en het sporadische voorkomen van zandsteen naar de voormalige toestand. Deels bewaard gebint.

Nummer 44

De meeste authentieke elementen bleven bewaard in de parallelle vleugel van acht traveeën en twee bouwlagen onder steil, leien zadeldak met halve zijtrapgevel aan de oostzijde. Deze vleugel vertoont aan de zuidzijde een verankerde, bakstenen lijstgevel met regelmatige travee-indeling op gedeeltelijk gepikte zandstenen onderbouw en wordt geritmeerd door zandstenen speklagen, duidelijk refererend aan de strakke bak- en zandsteenarchitectuur uit de zeventiende eeuw. De oorspronkelijke kruiskozijnen met zandstenen negblokken werden naderhand grotendeels verlaagd en voorzien van betonnen lateien en arduinen lekdrempels. Rechthoekige deur in de vierde travee, toegankelijk via een metalen steektrap. De witgekalkte noordgevel met onregelmatige ordonnantie op hoge, zandstenen plint behield een kruiskozijn onder een dubbele ontlastingsboog en een kloosterkozijn. De overige muuropeningen zijn gedicht, aangepast of later, veelal in de negentiende eeuw, ingebracht. Links is er een vermoedelijk in de negentiende eeuw aangebouwd afdak op vier Toscaanse zuilen, mogelijk gerecupereerd van de kerk of een pandgang. In de zijgevels bleven vlechtingen bewaard. Interieur en indeling meermaals aangepast in functie van de latere bestemmingen: gedeeltelijk bewaarde balkenstructuur en natuurstenen consoles en een kelder met kruisgewelven.

Bibliografie

  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB000502, Dominicanenklooster, beschermingsdossier, doos 60.23 map 6931.
  • VAN DEN ENDE, N. 2000: Bouwhistorische studie van het voormalig dominicnaenklooster te Vilvoorde, eindwerk 1MLZ, Antwerpen.
  • KENNES H. 2005: Dominicanenklooster, https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/70433 , (geraadpleegd op 4 november 2013)

Auteurs:  Foubert, Annemie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Dominicanenklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/150943 (geraadpleegd op ).