Teksten van Norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen: abdijkerk Sint-Servatius

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/1448

Basiliek Sint-Servatius_versie 2_20151116 ()

De abdijkerk Sint-Servatius van de norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen is beschermd als monument.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen: abdijkerk Sint-Servatius [online], https://id.erfgoed.net/teksten/182559 (geraadpleegd op ).


Basiliek Sint-Servatius_versie 1_20131106 ()

Abdij- en parochiekerk van de norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen opgetrokken tussen 1660 en 1700 in lokale barokstijl.

Historiek

Oorspronkelijk was de kerk van Grimbergen een ‘vrije’ kerk, rechtstreeks afhankelijk van de bisschop van Kamerijk. Ze kwam in bezit van Wouter Berthout, die ze circa 1110 terug aan de bisschop schonk op voorwaarde dat hij er een kloostergemeenschap zou stichten. Dit mislukte tot twee maal toe, en bij de dood van Wouter Berthout circa 1121 was de kerk die opgedragen was aan Onze-Lieve-Vrouw en de Heilige Petrus, geheel verlaten en vervallen. Zijn zonen, Gerard en Arnout, verzochten Norbertus enkele broeders van zijn orde in de kerk te plaatsen onder bescherming van zijn abdij te Prémonstré. Deze derde stichtingspoging lukte dankzij het rijke dotatiegoed geschonken door de Berthouts die toen op het toppunt van hun macht stonden. In 1128 werd de stichting bekrachtigd en in 1132 vernieuwd, de oudste statuten dateren van 1133 of 1143. De abdij van Grimbergen werd gesticht als een dubbelklooster, maar reeds in 1140 verhuisden de norbertinessen naar Nieuwenrode waar het klooster in 1270 werd opgeheven. Van bij de stichting waren klooster- en parochiekerk één, aan de binnenzijde gescheiden door een muur. Om een duidelijk onderscheid te maken, werd vanaf 1280 de klooster- of binnenkerk toegewijd aan de apostelen Petrus en Paulus en de parochiekerk aan het Heilig Kruis en Sint-Servatius waaraan later Onze-Lieve-Vrouw werd toegevoegd. Ook hun wijdingsfeesten werden op verschillende dagen gevierd.

Na de Grimbergse oorlog (1142-1159) werd het klooster heropgebouwd, aanvankelijk met hulp van de Berthouts, later ook met steun van de hertogen van Brabant. In de loop van 12de- en 13de eeuw groeide het patrimonium en samen met Affligem en Dielegem werd zij één van de drie morele machten in West-Brabant.

Van de oudste kerk uit de 11de eeuw zijn geen gegevens bewaard. De romaanse kerk opgetrokken na de Grimbergse oorlog is gekend door een tekening op perkament van circa 1620. De kruiskerk opgetrokken uit witte natuursteen onder leien bedaking had een vierkante toren op de viering. Zowel het schip, met lage zijbeuken, als het koor bestonden uit drie traveeën, het transept uit één travee. De abdij- en parochiekerk waren van elkaar gescheiden door een muur, aanvankelijk tot halverwege opgetrokken, later volledig. Uit deze periode bleven bewaard: een restant van het eikenhouten beeld Onze-Lieve-Vrouw onder de Toren (13de - begin 14de eeuw) en de grafsteen van Abt Franco († 1244).

In 1566 had de abdij zwaar te lijden van de beeldenstormers en in 1584 werd ze samen met de kerk, door een verkeerde politieke keuze van de abt, door Filips II in de as gelegd. Pas in 1600 keerden de norbertijnen naar Grimbergen terug. De abdij herstelde zich geleidelijk, wat gepaard ging met wederopbouw, en kwam tot volle bloei in de 18de eeuw. In het begin van de 18de eeuw werd de titel ‘Onbevlekte Ontvangenis’ aan de oude Mariatitel toegevoegd.

Bij de brand van 1585 werd de kerk gedeeltelijk beschadigd en de abdijgebouwen, de bakkerij, de brouwerij en alle huizen van het klooster volledig verwoest. De eerste herstellingen werden aangevat onder abt F. Van Raubergen (1594-1613), en verder gezet door zijn opvolgers. Ch. Outers (1613-1647) vervolledigde het kloosterpand van 1426 met de bouw van twee gaanderijen in witte steen (1628) en trok een nieuwe abdijhoeve en brouwerij (1634) op. Op 13 april 1660 gebeurde de eerstesteenlegging door Abt K.F. de Velasco (1647-1665) voor de bouw van een nieuwe kerk, opgetrokken uit lokale kalkzandsteen. Een gravure van Sanderus uit 1659 toont de abdijsite met de nog te bouwen kerk. Gilbert van Sinnick (1627-1660) wordt vaak aangehaald als architect, maar is volgens het onderzoek van J. Snaet meer te beschouwen als een opzichter van de werken. Hij stierf reeds in 1660 en werd als opzichter opgevolgd door Martinus Roelants. In 1665 waren het hoofdkoor en de twee zijkapellen en een stuk van het schip voltooid. De oosttoren was in 1664 tot op achtien meter en in 1668 tot op 35 meter opgetrokken (zie twee gevelstenen), de vierde geleding was klaar in 1686. Een jaar later werd er een breuk in de fundamenten vastgesteld en dreigde de toren op het koor te vallen. Circa 1692 werd de toren gestabiliseerd, naargelang de bron door drie augustijnen van Mechelen of door de Mechelse schrijnwerker Rombaut Verhaegen. Hiervan zijn nog steeds sporen terug te vinden: de kornis en waterlijsten op de buitenmuren van de kerk zijn circa 40 centimeter lager dan die op de toren. Op 16 maart 1699 werden het transept, de vieringskoepel en twee traveeën van het schip voltooid, zie jaarschrift op de noordwestelijke pijler. In dat jaar werd ook de voorlopige voorgevel opgetrokken, zie opschrift "NON EST LAPIS OFFENSIS 1699" (Dit is geen steen des aanstoots). De twee volgende traveeën, waardoor het schip even lang als het koor moest worden, werden nooit gerealiseerd. In 1700 werden de gewelven van het schip en de zijbeuken geplaatst en de kerk in gebruik genomen, zie opschriften op het eerste gewelfvlak. In 1725 werd de kerk pas gewijd. Ook nu was er een afsluiting tussen koor en kerk die samen met de twee er tegen geplaatste altaren, kort na de Franse bezetting verdween.

In 1796 werd het klooster door de Fransen geconfisqueerd en op 13 juli 1798 als nationaal goed openbaar verkocht aan de gebroeders la Palièrre die onmiddellijk met de sloop begonnen. De pastorie, de kerk, de grote en de kleine sacristie werden omwille van hun ‘openbaar nut’ buiten de verkoop gehouden. Onder impuls van parochiepriester J.B. Van Den Bergen herstelde de abdij zich langzaam en in 1833 keerden de kloosterlingen terug. Zeven jaar later verkreeg de norbertijnergemeenschap haar canonieke instelling terug.

Tijdens de 19de en 20ste eeuw werd de abdijkerk verschillende keren gerestaureerd. In 1820 gebeurde het herstel van de kerkramen aan de noordzijde, zie datering 1796-1820. De torenhelm werd circa 1838 verwijderd en de vier geledingen van de sterk vervallen toren gerestaureerd. In 1851-1852 gebeurde het herstel van de voorlopige westgevel onder leiding van provinciaal architect Spaak (1804-1893), waarbij het bakstenen gedeelte van de gevel werd vervangen, de muur verbreed, een afgeschuinde sokkel toegevoegd, steunberen geplaatst en het geheel gecementeerd. In 1853 werd de arduinen kerkvloer vervangen door de huidige wit en zwarte marmeren tegels. In 1864 werd de zwaar vervallen koepel gedeeltelijk vernieuwd, gevolgd door restauratiewerken aan de daken in 1870. Een nieuwe gietijzeren trap naar het doksaal werd geplaatst in 1899. In 1901 gebeurde het ontpleisteren van de muren en de gewelven, enkel de muren werden opnieuw voorzien van een cementlaag met schijnvoegen. Het koor en de zijkapellen krijgen in 1904 een nieuwe vloer. Van 1963 tot 1985 werd een grote restauratiecampagne opgestart onder leiding van architect P. Bonaert en S. Brigode (Brussel). Hierbij werd de koepel verstevigd met ijzeren balken, een verwarmingsinstallatie geïnstalleerd en het exterieur op een vrij harde wijze gerestaureerd. Lijsten, profielen, ornamenten, vensteromlijstingen en grote muurvlakken werden vervangen naar oorspronkelijk model. Naar aanleiding van een brand in 1993 in de zuidelijk zijbeuk werd het gehele kerkgebouw grondig onderzocht en een restauratiedossier in drie fasen opgesteld. Fase één: reiniging van het interieur, herstel van de dakconstructie, houtwormbestrijding en bouwkundige werken ten gevolge van de brandschade. Fase twee bestond uit de restauratie en reconstructie van het beschadigd meubilair, uitgevoerd door het architectenbureau R. Steenmeijer en architect W. Vlaanderen. In de derde fase gebeurde het herstel van de koepel, de leien bedaking, dakvensters en kleinere werken aan het interieur, uitgevoerd door het architectenbureau R. Steenmeijer en H. Baksteen. Ook de plafondschildering van de grote sacristie werd gerestaureerd.

Beschrijving

Onvoltooide, georiënteerde abdij- en parochiekerk opgetrokken tussen 1660 en circa 1700 in een flamboyante inheemse barokstijl. In het jubileumjaar 2000, bij het 300-jarig bestaan van de abdij werd het geheel door Johannes-Paulus II verheven tot basilica minor. Eertijds werd het ten zuiden en westen omringd door een kerkhof dat circa 1932 werd overgebracht naar de Veldkantstraat.

De abdijkerk is één van de laatste grote barokke kerken in de Zuidelijke Nederlanden, waarvan de bouw startte in 1660 en aansleepte tot het eerste kwart van de 18de eeuw. Het grondplan, een combinatie van longitudinale en centrale aanleg, is sterk beïnvloed door de abdijkerk van Ninove (circa 1640) en de Sint-Michielskerk te Leuven (circa 1650), beiden zelf geïnspireerd op voorbeelden uit Rome (onder andere de Gésu-kerk). Door de synthese van traditionele gotische structuren en verticalisme gecombineerd met een rijke barokke aankleding is de abdijkerk van Grimbergen een typisch voorbeeld van de inheemse barok.

Kenmerkend voor de norbertijnerkerken is het grote koor dat een wezenlijk onderdeel vormt van het religieuze leven. De Grimbergse abdijkerk is echter ook van oudsher parochiekerk en werd om die reden ontworpen met een schip even lang als het koor. Het schip werd echter nooit voltooid.

De plattegrond van het type kruisbasiliek omvat een driebeukig schip van twee traveeën, een transept van één travee uitlopend op absidiolen, een koor van vier traveeën met halfronde apsis en dito zijkoren, ten noorden van het koor de grote en kleine sacristie en achter de koorsluiting een vierkante toren. Omdat slechts twee van de vier traveeën van het schip daadwerkelijk gerealiseerd werden, komt de versmelting van longitudinale en centrale aanleg niet volledig tot zijn recht.

Het geheel werd volledig opgetrokken uit lokaal gewonnen zandsteen, met uitzondering van de bakstenen bovenpartij van de westgevel en baksteenpartijen aan de noordelijke transeptarm, ten gevolge van het gesloopte dormitorium. Het geheel staat onder leien zadel- en lessenaarsdaken, de grote sacristie onder leien schilddak en de achtzijdige houten vieringskoepel onder een leien helmvormige bekroning met verguld kruis.

De zeer gesloten westgevel werd opgevat als een voorlopige schermgevel die door haar soberheid contrasteert met het barokke karakter van de kerk. De gevel, opgetrokken in witte zandsteen waarboven een bakstenen parament, wordt horizontaal geleed door de afgeschuinde sokkel, kornissen en waterlijsten en verticaal door twee sobere steunberen die doorlopen tot de daklijst. De centrale travee is voorzien van een eenvoudige korfboogingang met imposten, met acanthusblad versierde sluitsteen en druiplijst en erboven twee gedichte rondboogvensters. Ter hoogte van de zijbeuken geprofileerde korfboogdeuren met gedecoreerde sluitsteen onder druiplijst. Het schip, het koor en het transept zijn even hoog en worden horizontaal geleed door doorlopende, al dan niet geprofileerde waterlijsten, en verticaal geritmeerd door steunberen uitlopend op barokke voluten. De rondboogvensters zijn gevat in geprofileerde omlijstingen op neuten met imposten, sluitsteen en voluten onder een druiplijst. De grote en kleine sacristie zijn voorzien van korfboogvensters gevat in gelijkaardige omlijstingen, maar verfijnder en decoratiever uitgewerkt, zie de vele voluutmotieven. De gereduceerde koepel wordt verlicht door vier oculi en in de lantaarn door acht geringde rondboogvensters.

De vierkante oosttoren is sinds 1838 afgeplat. De toren heeft vier geledingen waarvan de twee onderste zijn gevat tussen overhoekse steunberen, de derde tussen voluutconsoles en de vierde tussen ionische zuilen. Het heeft gelijkaardige vensteropeningen als de rest van de kerk, de derde geleding heeft oculi en de vierde geleding galmgaten voorzien van maaswerk.

Interieur

De markante ruimtewerking is volledig toegespitst op het koor omwille van het onafgewerkte schip. De indruk van grootsheid wordt vooral gewekt door de enorme hoogte (28 meter), de grote raamoppervlakken, de ruime kruising onder de indrukwekkende vieringskoepel en de overvloedige barokke aankleding.

Het interieur is helder met schijnvoegen gecementeerd, met verwerking van kalkzandsteen voor de dragende elementen (onder andere zuilen, pijlers, scheibogen en gewelfribben) en de vensteromlijstingen. Daarmee contrasteren de gedecapeerde bakstenen gewelven en wit-zwarte marmeren kerkvloer met geometrische motieven.

Het schip, koor en dwarsbeuk hebben een eenvormige tweeledige opstand en worden verlicht door twee rijen rondboogvensters, die van elkaar worden gescheiden door een breed gekornist, omlopend hoofdgestel met een eierlijst voorzien van blinde oculi, afgewisseld met lamberkijnen en bloementrossen. De muren in het schip worden geritmeerd door rondboogarcaden op verjongende ionische zuilen met geringde basis op vierkante sokkel. De scheibogen met sleutel zijn aan de onderzijde gedecoreerd met gevarieerde casementversiering. In het koor en het transept zijn de zuilen door pilasters vervangen en de scheibogen in de muur ingewerkt. De vieringspijlers zijn voorzien van pilasters met verdiepte schacht en composietkapitelen.

De rijkelijk gedecoreerde benedenvensters en nissen (zie koor en zijkoren) zijn voorzien van een geprofileerde, geringde omlijsting op neuten, voluutmotieven en een druiplijst centraal onderbroken door een putto. De hoog geplaatste bovenvensters zijn gevat in een vereenvoudigde geprofileerde omlijsting op neuten met imposten, sluitsteen, druiplijst en voluten.

De kruisribgewelven met bakstenen gewelfvlakken worden gescheiden door brede, platte steltboogvormige gordelbogen met gevarieerde casementversiering. De geprofileerde gewelfribben komen samen in een ringvormige sleutel. De viering is overdekt door een rijkelijk met stucwerk gedecoreerde octagonale koepel op pendentieven, laatst genoemde versierd met lamberkijnen en trompetschallende engelen. Tussen acht gedecoreerde ribben bevinden zich gewelfvlakken die alternerend geopend zijn door een oculus en worden bekroond door een achtzijdige lantaarn met evenveel rondboogvensters. Tussen pendentief en koepelgewelf is een kleine balustrade met gangpad. Op het moment van bescherming zijn die in wit en pastelgroen geschilderd.

De eerste twee geledingen van de oosttoren hadden oorspronkelijk kruisribgewelven, maar op het moment van bescherming bevinden zich op alle niveaus balkwerk en planken vloeren.

Schilderijen

'De vier Evangelisten', door Jan Erasmus Quellinus de Jonghe, 17de eeuw (schip); 'Oprichting van het kruis' naar Rubens en 'De verrijzenis van Christus', door Godfried Maes, 17de eeuw (schip); 'De verheerlijking van Norbertus', door Theodoor van Loon, 17de eeuw (schip); 'Onze-Lieve-Vrouw schenkt het kleed aan de Heilige Norbertus', toegeschreven aan Jan van Orley, 17de eeuw, hout, (Sint-Norbertuskoor); 'Ten Hemelopneming van Maria', toegeschreven aan J. Eyckens, begin 18de eeuw (hoofdaltaar); 'Bekering van Norbertus', 'Pauselijke goedkeuring van de Orde', 'Triomf van Norbertus over Tanchelm' en 'Prediking van Norbertus te Antwerpen', door Richard van Orley, circa eerste kwart 18de eeuw (koor); 'Aanbidding van de inwoners van Bethlehem' en 'Aanbidding van de Wijzen', toegeschreven aan Richard van Orley, eerste kwart 18de eeuw (Onze-Lieve-Vrouwkoor); 'Triomf van de Heilige Eucharistie', kopie in spiegelbeeld naar Rubens toegeschreven aan G. De Crayer, 18de eeuw (Sint-Norbertuskoor); 'Aanbidding van het Heilig Sacrament', door Erasmus Quellinus, 18de eeuw (Sint-Norbertuskoor), 'Aanbidding van de Herders', kopie naar Pieter Thijs, 19de eeuw (Onze-Lieve-Vrouwkoor).

Beeldhouwwerken

Onze-Lieve-Vrouw-Onder-De-Toren waarvan de buste mogelijk opklimt tot de 13de eeuw, in 1934 gerestaureerd en vervolledigd door beeldhouwer Van de Capellen en architect L. Pepermans (Brussel), hout, (schip); Onze-Lieve-Vrouw-van-Zeven-Smarten, 1649 (Onze-Lieve-Vrouwkoor); Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen, Heilige Petrus, Heilige Paulus, Heilige Augustinus en Heilige Norbertus, door Frans Langhemans, circa 1701 (hoogaltaar); Sint-Servatius, door S. Duray, circa 1720 (zuidtransept); Sint-Norbertus, circa 1735 (Sint-Norbertuskoor).

Grafmonumenten

Laatbarok wandpraalgraf van prins F. de Berghes, 1704, witte en zwarte marmer (koor); laatbarok wandpraalgraf voor de abten, 1710, witte, zwarte en gevlamde marmer (koor).

Verschillende grafstenen onder andere van Bisschop J. Laeslaeus (Schotland, † 1596); Familie de Longin (sterfdatums 1647 en 1653); familie de Romrée (sterfdata 1655 en 1658); Abt de Velasco († 1665), Prinses Van Grimbergen; Negen abten van Berne-Heeswijk; Katharina van Hincaert († 1570) en Familie van Oyenbrugge.

Meubilair

Laatbarok hoogaltaar, door Frans Langhermans, 1701, wit en zwarte marmer; altaar van Sint-Servaas, door Hendrik Frans Verbrugghen, 1720, gemarmerd hout (zuidtransept); laatbarok Onze-Lieve-Vrouwaltaar, 1725, gemarmerd hout (Onze-Lieve-Vrouwkoor); gelijkaardig laatbarok Sint-Norbertusaltaar, eerste kwart 18de eeuw, gemarmerd hout (Sint-Norbertuskoor); altaar van de Heilige Doodstrijd, 1732, gemarmerd hout (noordtransept). Laatbarok koorgestoelte, 1680-1690, medaillons met afbeeldingen van heilige uit de norbertijnerorde, door H. F. Verbrugghen, circa 1710. Monumentale laatbarokke preekstoel, door H. F. Verbrugghen, circa 1710. Vier laatbarokke biechtstoelen (noordzijbeuk: Onze-Lieve-Vrouw en God de Vader; zuidzijbeuk: De Goede Herder en de Heilige Geest), door Guillielmus Ignatius Kerricx, eerste kwart 18de eeuw. Louis XIV-communiebanken, 1731: enkel in de zijbeuken intact, de andere werden in de jaren 1960 verwerkt in het nieuwe altaar, de schriftlezenaar en het voetstuk van het beeld Onze-Lieve-Vrouw-Onder-De-Toren.

Orgel

Oorspronkelijk instrument door J. Th. Forceville van 1745 en afgewerkt door J. B. B. Goynaut in 1751; volledig vervangen van de binnenconstructie door J.E. Kerkhoff in 1910. Portaal, doksaal en orgelmeubel door Petrus Donckers, 1745-1751, uitgebreid en verfraaid in 1765 onder abt J.B. Sophie (zie wapenschild) en nogmaals aangepast in 1910. Kleiner barokorgel door J. Potvlieghe junior, houtsnijwerk door D. Van Overschelde (Diksmuide), 1999, (hoogkoor).

Beiaard

48 klokken door de Koninklijke Klokkengieterij Eysbouts, 1963-'64; toevoeging van diepe bes-klok, 1998.

Interieur grote sacristie

De aankleding van de grote sacristie werd in 1763 in opdracht van abt J.B. Sophie (zie wapenschild) voltooid, de uitvoerders zijn niet bekend. Het indrukwekkende 'totaal kunstwerk' in een overgangsstijl van rococo naar classicisme, bestaat onder meer uit een kamerhoge Russische eikenhouten lambrisering waarin deuren, wandkasten, een altaar, een abtszetel, een tabernakel en beeldhouwwerken (onder andere Madonnabeeld en vier medaillons met kerkvaders) verwerkt zijn.

Monumentaal plafondfresco voorstellende "De verheerlijking van Sint-Norbertus", geschraagd door kariatiden en tien medaillons in grisaille met taferelen uit het leven van de ordestichter werden vervaardigd naar gravures van Theodoor Galle. Vier later toegevoegde supra porta's met "De Geseling" en "Ecce Homo" zijn van de hand van Luca Giordano en "De Kruisiging" en "Graflegging" zijn kopieën naar L. Giordano. Er ligt een wit en zwarte marmeren tegelvloer. Achter de schijndeur bevindt zich een gerestaureerde grafsteen van abt Franco († 1244).

Interieur kleine sacristie

De verfraaiing van de kleine sacristie werd in 1773-1774 aangevat door abt J.B. Sophie en eveneens opgevat als een 'totaal kunstwerk' uitgevoerd in een overgangsstijl van rococo naar classicisme. De kamerhoge eikenhouten lambrisering heeft drie overhoeks geplaatste deuren en in de vierde hoek een dito nis met waterbekken. Er zijn vier ingewerkte schilderijen: 'Onze-Lieve-Vrouw verschijnt aan Herman Jozef en andere Norbertijnse gelukzaligen', toegeschreven aan Abraham Van Diepenbeeck (1595-1675); 'De gekruisigde Christus'; 'De Heilige Cecilia' en 'Sint-Jan de Doper', kopieën naar Rubens of Van Dijck. In het plafond is een trompe-l'oeil uitgewerkt met "Het alziende oog van God de Vader" boven schijnarchitectuur en allegorische voorstellingen in grisaille. De opvallende illusionistische tegelvloer heeft witte, grijze en zwarte marmeren tegels.

Waarden

De Sint-Servatiuskerk is beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de:

artistieke waarde

historische, in casu oudheidkundige waarde

historische, in casu geschiedkundige waarde


Bron: VAN DAMME M. met medewerking van DEBACKER I. & BOEKSTAL P. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Grimbergen, Deelgemeenten Grimbergen, Beigem, Humbeek en Strombeek-Bever, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen: abdijkerk Sint-Servatius [online], https://id.erfgoed.net/teksten/150999 (geraadpleegd op ).