De woning maakt deel uit van een tweewoonst, gebouwd in 1951 in opdracht van Marcel Peire, de broer van Luc Peire. Architect van het ensemble is René Van Oyen. Architect René Van Oyen heeft naast restauraties van historische panden, nieuwbouwwoningen in modernistische en landelijke regionalistische stijl ontworpen. De plannen van Van Oyen zijn 20 september 1950 gedateerd. De bouwvergunning door het college van burgemeester en schepenen van Sint-Kruis volgde op 11 oktober 1950. De woning werd in 1951 voltooid.
In 1951 voorzag Luc Peire de woonkamer op de begane grond en de slaapkamer, waar zijn moeder verbleef, op de verdieping van interieurschilderingen in frescotechniek, schilderingen op verse en natte kalk. Peire zou jaren later, bij een bezoek in 1993, aan zijn neef – de huidige bewoner van het huis - de zware houten schouderbak schenken met in gesloten glazen bokalen de restanten van de kleurpoeders waarmee hij in 1951 in Knokke in het ondertussen gesloopte Noordzeehotel aan de Lippenslaan en Sint-Kruis de fresco’s had gemaakt.
Exterieur
Halfopen bebouwing maakt deel uit van een gekoppelde tweewoonst in sobere, landelijke regionalistische stijl gebouwd volgens een spiegelbeeldschema. Enkelhuis van vier traveeën en één bouwlaag onder een dak bedekt met mechanische pannen. Het dak is voorzien van dakkapellen. Het is een witgeschilderde baksteenbouw op een bakstenen sokkel. De gevels zijn opengewerkt met rechthoekige muuropeningen. De deur is gevat in een bakstenen omlijsting. De vensters hebben afgeschuinde geglazuurde lekdrempels. Bij de woning nr. 31 bleef het houtwerk bewaard.
Interieur
De woning bestaat uit een ruime inkomhall met aansluitend een keuken, geflankeerd door een zitkamer aan de straatzijde en een eethoek aan de tuinzijde. De bovenverdieping bestaat uit een centrale traphall, vier slaapkamers en een zolder.
In het interieur van de woning zijn enkele elementen geïntegreerd afkomstig van de ouderlijke woning in de Carmersstraat 5 te Brugge: eikenhouten lambriseringen met mascarons en neogotische briefpanelen in de inkomhall en een eikenhouten schouw in de voorste slaapkamer op de bovenverdieping, met op de schouwboezem een schildering die Brugge evoceert door de weergave van kerktorens en het Brugse wapenschild met inscriptie SPQB: Senatus Populus Que Brugensis. Het schilderij is van de hand van de Brugse schilder Adolf Decock. (Brugge 1906 –1966)
In de woonkamer bevindt zich een fresco z.g. ‘Evocatie van Vlaanderen’ (189 cm x 443 cm) een schilderwerk, waarin de geschiedenis van de eigen streek opgeroepen wordt door middel van twee Bourgondische dames, een ridder met het wapenschild van Vlaanderen, de middeleeuwse stad en haven, de kerktoren van Damme en gotische bogen. Tijl en Nele, in groot formaat links en rechts uitgewerkt, overstijgen de geografische en historische beperkingen en lijken door houding en stijl verwant met figuren uit de renaissance. Vooral de gestalte van Nele roept door stilering, lijnvoering en coloriet eerder een Fra Angelico-madonna op dan een Vlaamse vrouw. Deze fresco is duidelijk in twee fasen tot stand gekomen. Dit is af te leiden uit de twee giornate Eerst werd de voorstelling links aangebracht (= 1ste giornata). De giornatagrens volgt mooi het profiel van de Bourgondische dame. Het tweede tafereel (rechterhelft) met voorstelling van de ridder en Nele werd in een tweede fase (= 2de giornata) aangebracht. In de rechterbenedenhoek is de fresco gesigneerd “L. Peire”
In de slaapkamer aan de straatzijde op de verdieping heeft Peire eveneens de frescotechniek toegepast. Het is een tweedelig werk z.g. “Zeebrugge ’51”, een tweeluik als het ware (links: h 255,5 x b 132 cm / rechts: 255,5 cm x b 137 cm) waarvan de delen door een vooruitspringende schoorsteen gescheiden zijn. Tegen de achtergrond van boten met masten en zeilen staat aan de ene kant een visser en aan de andere kant een vissersvrouw De voor hen uitgestorte producten van de zee, vissen, krabben, een zeester, vormen stillevens. Het fresco Zeebrugge ’51 is links onderaan getekend: ‘Peire 51’. Hierdoor kan worden afgeleid dat Luc Peire eerst het rechterdeel Vissersvrouw realiseerde (als eerste giornata) en daarna (als tweede giornata) het linkerdeel Visser. Pas na voltooiing van het volledige fresco plaatste de kunstenaar zijn handtekening met jaartal.
Stilistisch sluiten vooral de figuren van de Nele-madonna en de vissersvrouw aan bij die van het schilderij De Familie Godderis (1951). Dit werk wordt beschouwd als een sleutelwerk in de evolutie die de geleidelijke, stapsgewijze overgang betekende van een vereenvoudigde, heldere, overzichtelijke en reeds door strenge constructieve beginselen geordende figuratie tot ruimtelijke, ritmische, zuivere verticale, niet-figuratieve compositie, waarvan Marcinelle (1956) en Het Nieuwe Rijk (1956) als eerste voorbeelden kunnen gelden. Details zoals gelaatsuitdrukkingen worden weggelaten. Het verticalisme wordt sterk benadrukt door de masten, zeilen en figuren.