Teksten van Eerste stadsomwalling: Janseniustoren

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/1650

Eerste stadsomwalling: Janseniustoren ()

De Janseniustoren is als onderdeel van de eerste Leuvense stadsomwalling beschermd als monument.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Eerste stadsomwalling: Janseniustoren [online], https://id.erfgoed.net/teksten/188536 (geraadpleegd op ).


Eerste stadsomwalling: Janseniustoren ()

De Janseniustoren, een U-vormige toren uit zand- en baksteen, is een restant van de vroegere waterpoort op de Dijle en maakt nu deel uit van het domein van het Paridaensinstituut, het vroegere Hollands College. Aan de toren werd in de 17de eeuw een breedhuis in traditionele bak- en zandsteenstijl gebouwd.

Historiek

De eerste stenen omwalling van Leuven dateert uit het begin van de 13de eeuw. De literatuur plaatst de bouw van de omwalling traditioneel in het midden van de 12de eeuw, meer bepaald uit de periode 1156-1165, maar recent onderzoek wees uit dat deze datering te vroeg is. Militaire bouwkundige kenmerken (flankeertorens, schietsleuven, borstwering op spaarbogen) wijzen op een bouw in het begin van de 13de eeuw naar het voorbeeld van het zogenaamde “système philippien”. Initiatiefnemer voor de bouw van de stadsmuur was wellicht hertog Hendrik I (1190-1235).

De min of meer cirkelvormige muurgordel met de Sint-Pietskerk als middelpunt was circa 2700 meter lang. 31 op regelmatige afstand geplaatste waltorens zorgden voor een bijkomende verdediging. Ter hoogte van de belangrijkste invalswegen was de omwalling onderbroken door elf stenen poorten. Op de plaats waar de Dijle de stad binnenstroomde en haar weer verliet waren twee waterpoorten voorzien, één ter hoogte van het voormalige Hollandcollege (nu Paridaensinstituut) en één nabij de Sint-Geertruiabdij. Deze waterpoorten werden gevormd door een stenen boogbrug geflankeerd door verdedigingstorens. Bij de aanleg, circa 1360, van een nieuw en grootser opgevat verdedigingssysteem kwam de oude muurgordel in onbruik. Hier en daar werd een muurstuk of bouwvallige poort gesloopt. Torens en muurnissen werden door de stad aan omwonenden als bergplaats verhuurd, terwijl delen van oude vesten als tuin- of scheidingsmuur werden gebruikt. Een gevolg hiervan is dat van de 12de-eeuwse stadsmuren nog betrekkelijk veel restanten zijn bewaard. De stadspoorten werden echter alle rond het einde van de 18de, of het begin van de 19de eeuw gesloopt.

Dankzij iconografische bronnen, bewaarde resten en opgravingen is de wijze van opbouw vrij goed bekend. Het materiaal dat werd gebruikt is regelmatig gekapte kalkzandsteen uit de groeven van Diegem of Zaventem, samen met ijzerzandsteen voor de speklagen en boogomlijstingen. De stadsmuur is opgebouwd uit twee parallel-lopende, stevig aan mekaar verankerde muurgedeelten die op dezelfde funderingspijlers aanzetten. De dikte van de samengevoegde muren bedraagt 170 centimeter. De zwaardere buitenmuur rust op een reeks circa vier meter brede segmentbogen waarvan de top ongeveer twee meter boven de fundering ligt. Aan de stadszijde vormt de lichtere binnenmuur een doorlopende arcade van rondbogen (circa vier meter) waarvan het hoogste punt minstens drie meter hoger ligt dan de funderingsbogen van de buitenmuur. Deze arcade draagt langs de stadszijde de circa 90 centimeter brede loop- of weergang. De boognissen zijn ongeveer één meter diep met in het midden een schietgat dat naar de veldzijde vernauwd is tot een smalle schietspleet (90 bij vijf centimeter). Hoe de courtine, de loop- of weergang, bovenaan was afgewerkt is niet goed bekend. 17de-eeuwse afbeeldingen tonen een gekanteelde borstwering als bekroning. Oorspronkelijk waren de funderingsbogen langs de veldzijde tot op zekere hoogte met een aarden talud versterkt, terwijl langs stadszijde het grondniveau ongeveer één meter onder de schietgaten lag. Dit niveau is hier en daar sterk verlaagd zoals merkbaar in het Handbooghof.

De op regelmatige afstand geplaatste verdedigingstorens zijn in dezelfde materialen opgetrokken. Ze vertonen een U-vormige plattegrond, aan de veldzijde halfrond en aan de stadszijde rechthoekig. De uitsprong op het muurvlak aan de veldzijde schommelt rond de 4,25 à vijf meter. De torens die oorspronkelijk hoog boven de muur uitstaken, bevatten twee boven elkaar gelegen ruimten met tongewelf en bovenaan een open terras. De verbinding gebeurde door middel van een in de dikte van de muur uitgespaarde stenen trap die via deurtjes toegang gaf tot de loopgang. De torens waren aan de stadszijde geheel open. Pas later werden ze hier en daar dichtgemetseld. De torens zijn opgetrokken op een bredere onderbouw, met afschuining. In de ronding van het muurvlak zijn op elk verdieping drie schietspleten voorzien. Eén in het midden en twee opzij gericht op de flankerende muurstukken.

Beschrijving

Tussen de Broekstraat en de Minderbroedersstraat bevinden zich de resten van de vroegere waterpoort op de Dijle, namelijk de zogenaamde Janseniustoren en de Justus Lipsiustoren. Deze torens flankeerden een bakstenen boogbrug die reeds circa 1600 verdwenen was. De restanten van de aanzet van de brug zijn nog bewaard. De Janseniustoren op de rechteroever bestaat uit de U-vormige toren, met erop aansluitend een muurstuk met drie bogen (stadszijde). In 1618 vroeg Cornelius Jansenius de toelating om op de restanten van de toren “eene camere” te mogen bouwen. Het bovenste gedeelte van de toren, reeds vele jaren in verval, werd afgebroken n de nieuwe toren werd aangezet op het niveau van de eerste verdieping van de oude.

Aan de stadszijde van de toren werd in de 17de eeuw een breedhuis aangebouwd. Dit breedhuis telt twee bouwlagen en een zolderverdieping met een nokzolder onder het dak. De zijgevels zijn trapgevels. Het breedhuis vertoont gelijkaardige speklagen als de toren. De kruisramen en deuren van het breedhuis worden met één boog ontlast, in tegenstelling tot die van de toren, waarbij de ontlasting verwerkt zit in de speklagen.

De Janseniustoren werd in het begin van de jaren 1980 gerestaureerd door architect Lucas Van Herck (1945-1994). Voor de toenmalige functie van het gebouw als klaslokalen voor het Paridaensinstituut, werd door Van Herck de westgevel en een deel van het dak opengewerkt met een traperker in staal en glas. De overgang tussen de erker en het dakraam werd gemaakt met terracottategels. De ruimtes worden sinds de jaren 2000 gebruikt als bureauruimte voor staf en directieleden.

Tussen de bouwlagen van de toren en van het breedhuis bestaan kleine hoogteverschillen die met enkele treden overbrugd worden. Restanten van de verbouwing door Jansenius zijn nog bewaard in het interieur: de houten alkoof en een plafondschildering met de afbeelding van het Alziend Oog in deze alkoof. Een waarschijnlijk originele moerbalk van de zoldering van de eerste verdieping in 1655 gedateerd.

Bibliografie

  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, dossiernummer DB000007, Leuven, Eerste stadsomwalling, beschermingsdossier (07.06.1994)
  • COENEGRACHTS, T. 2009: De eerste stenen stadsmuur van Leuven (Vlaams-Brabant), Archaeologia Mediaevalis - kroniek/chronique 32, Gent, 114-120.
  • DAEMEN C. 2009: De Janseniustoren te Leuven: een kritische analyse van de restauratie door Lucas Van Herck, onuitgegeven bachelorverhandeling, KU Leuven.

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Eerste stadsomwalling: Janseniustoren [online], https://id.erfgoed.net/teksten/151796 (geraadpleegd op ).