Beschrijving
De schutterstoren of toewip met herbergpui in geglazuurde tegels is beschermd als monument.
Waarden
Het monument schutterstoren of Toewip met herbergpui in geglazuurde tegels in Leuven is van algemeen belang wegens de volgende erfgoedwaarden:
culturele waarde
In grotere Vlaamse en Brabantse steden stonden schuttersgildes vanaf de late middeleeuwen in voor ordehandhaving en militie. Vanaf 1500 kenden deze gildes een landelijke verspreiding en verloren ze hun militaire functie. Ondanks de opheffing van deze elitaire gezelschappen in de Franse tijd vond er in de 19de eeuw een heropleving van het boogschieten plaats. Naast de Sint-Jorisgildes (kruisboog) en de Sint- Sebastiaansgildes (handboog) met wortels in het ancien régime ontstonden er nu nieuwe maatschappijen met namen zoals “Willem Tell” of “De Eendracht”. De groeiende populariteit van het handboogschieten op de staande wip culmineerde vanaf het interbellum in de bouw van overdekte staande wippen of schutterstorens. Als overdekte staande wip uit 1936 getuigt de Toewip in Leuven op een exemplarische wijze van deze traditie.
historische waarde
De tijdens het interbellum en het eerste naoorlogse decennium gebouwde schutterstorens komen voort uit de eeuwenoude traditie van het handboogschieten op de staande wip. In de 19de en vooral de 20ste eeuw ontpopte deze uit het ancien régime overgeleverde traditie zich tot een ruim beoefende volkssport. Vanuit de zoektocht om deze buitensport het hele jaar door te beoefenen kon men rond 1900 in Brussel voor het eerst, ook in de winter of bij slecht weer, boogschieten op een in een toren opgestelde staande wip.
De vermoedelijk eerste schutterstoren in Vlaanderen kwam er in 1923 op de sportterreinen bij een textielfabriek in Ronse. Daarna, tot in de jaren 1950, werden er in minstens twintig Vlaamse steden schutterstorens gebouwd, sobere met kunstleien beklede constructies die boven de huizenrijen uittorenen. Vanaf de jaren 1980 werden er echter stelselmatig schutterstorens uit deze periode gesloopt, zodat er vandaag slechts een zestal bewaard zijn. Dit unieke erfgoed, dat in de ons omringende landen ontbreekt, is dan ook bedreigd. De laatste getuigen ervan zijn zeldzaam geworden.
Schutterstorens getuigen van de streekverbonden die schutters uit steden en dorpen verenigden. Daardoor konden plattelandse schuttersgildes, die enkel over een staande wip in openlucht beschikten, in een wintertoren in de stad (meestal makkelijk bereikbaar met de trein of de tram) ook in de winter de strijd aangaan met andere schutters.
Het ensemble van de schutterstoren of Toewip en de herbergpui (1936) in Leuven vormt een gaaf bewaard voorbeeld van een door een brouwerij bij een herberg uitgebate toren. Dat de naar de brouwerij genoemde Toewipmaatschappij "De Eendracht" van 1937 niet teruggaat op één van de oude Leuvense schuttersgildes, getuigt van de grote populariteit van het handboogschieten tijdens het interbellum.
architecturale waarde
De herbergpui van 1936 is op de oude rooilijn ingeplant en springt vooruit ten opzichte van de dieper gelegen nieuwe rooilijn van 1921. Verspringende rooilijnen tussen buurpanden en zelfs binnen één pand zijn kenmerkend voor deels vernietigde Leuvense straten die na de Eerste Wereldoorlog heropgebouwd werden.
De 32 meter hoge Toewip van 1936 rijst als een beeldbepalend volume boven de herberg “In de Toewip” en de omgevende panden uit. De licht schuine inplanting geeft een speelse toets aan de obeliskvormige toren. Zoals gebruikelijk was de metalen skeletconstructie van de Toewip oorspronkelijk bekleed met kunstleien en geleed door boven elkaar geplaatste ramen, wat nog afleesbaar is in de binnentorens. De Toewip is daarmee herkenbaar als een interbellumschutterstoren. Uniek is dan weer dat de inspectieschachten bij de Toewip toegang gaven tot het nu verwijderde, sierlijke balkon dat rondom de top liep. Zeldzaam is ook de opdeling in twee ruime binnentorens met elk een staande wip. Via een schuifsysteem met wieltjes worden de prangen met de “vogels” met een touw op en neer gehesen op de metalen wippen. Ook de verticale plankenbebording benadrukt de spectaculaire hoogte van de taps toelopende binnentorens. De boven elkaar geplaatste binnenluiken herinneren aan de vroegere zenitale verlichting bij schietingen.
Op de schuttersvloer is de ingenieuze metalen skeletconstructie met forse hoekpilonen en schuine schoren duidelijk afleesbaar. Door de uitzonderlijke en brede korfboogopening in de noordwand van de schuttersvloer (verbinding met de gelagzaal) vangt een sierlijk metalen straalwerk tussen de korfboog en de hoekpilonen het krachtenspel van de skeletconstructie erboven op. Ook vanaf de vaste ladders in de inspectieschachten valt de complexiteit van de constructie op.
De massale bouw van schutterstorens tijdens het interbellum was het gevolg van convergerende maatschappelijke en technische evoluties. Enerzijds was er de groeiende vraag van de succesvolle schuttersmaatschappijen om ook in de winter te kunnen boogschieten. Anderzijds werd constructietechniek in metaal goedkoper en dus toegankelijk. Brouwerijen en schuttersmaatschappijen wendden dus de best voorhanden zijnde techniek aan om hun torens te bouwen. Ook de art-deco-architectuur uit 1936 van de herbergpui aan de straatzijde straalt deze moderne attitude uit. Het voorgeplaatste gevelfront met verdiept portaal werd door het Brusselse Huis Claes bekleed met kleurrijke Tsjecho-Slovaakse tegels.