Het frietkot aan de Albertlaan in Aarschot is van algemeen belang wegens de volgende erfgoedwaarden:
De Belgische Frietkotcultuur is sinds 2014 erkend als Immaterieel Cultureel Erfgoed door de Vlaamse Gemeenschap, en ook door de Franstalige- en de Duitstalige Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze erkenning omvat het ambacht van het frieten bakken maar ook het frietkot zelf. Meer bepaald wordt verwezen naar de lange traditie van deze frietkoten (teruggaand tot de 19de eeuw), de sociaal-culturele waarde ervan, en hun typerend informele (gebricoleerde) constructiewijze en vaak wanordelijke inplanting. Ook het regionale karakter van deze frietkoten – met uitzondering van de grensgebieden in Frankrijk en Nederland zijn ze in het buitenland niet terug te vinden – wordt aangehaald als motivatie voor deze erkenning. Op het hoogtepunt, eind jaren vijftig waren er in België meer dan 20.000 frituren waarvan vermoedelijk iets meer dan de helft in Vlaanderen. Anno 2023 telt Vlaanderen 2.642 frituren (zowel vrijstaande frietkoten als inpandige frituren), een aantal dat de voorbije jaren vrijwel constant gebleven is. Als zeldzaam wordende kleinschalige frituur op een typische locatie waar al sinds enkele decennia een frietkot aanwezig is, is het frietkot aan de Albertlaan in Aarschot een representatieve getuige van deze frietkotcultuur.
De allereerste frietkramen verschenen midden 19de eeuw op kermissen in Belgische steden en werden vrij snel heel succesvol. Zo waren er in Leuven in 1855 twee frietkramen op kermissen, 30 jaar later waren dat er 27. Naast die grotere kermisfrituren – vaak zelfs met verbruikersruimte – was er vanaf midden 19de eeuw ook al sprake van meer informele portiekfrituren (niet meer dan een tijdelijk geplaatste frietketel onder een bestaand afdak of aan een inrijpoort), kleine frietkarren (getrokken door een paard of door de uitbater zelf) en grotere frietwagens. Kermisfrituren en mobiele frietwagens bestaan vandaag nog steeds, de frietkarren verdwenen in de loop van de twintigste eeuw, op een museaal exemplaar na. De portiekfrituren lieten evenmin tastbare sporen na. Daarnaast bestaan ook al sinds de tweede helft van de negentiende eeuw inpandige frituren, zowel in hoofd- als bijgebouw, die laatste meestal als annex van een café. Dit fenomeen van de inpandige frituren won vooral vanaf de jaren 1980 enorm aan populariteit – mede onder invloed van stedenbouwkundige overwegingen – wat ten koste ging van de vaste, vrijstaande frietkoten. Nochtans is dit volgens velen de meest typische vorm van frituur, getuige ook de benaming van het immaterieel cultureel erfgoed.
Deze vrijstaande frietkoten verschenen voor het eerst in de jaren 1880-1890, bijvoorbeeld op de Markt van Brugge, en kenden al snel een enorm succes. Na de Eerste Wereldoorlog stond aan vrijwel elk station een frietkot. Het vrijstaande frietkot heeft de voorbije eeuw heel diverse vormen aangenomen. Allerlei bestaande constructies en voertuigen werden, vaak door de uitbater zelf, omgebouwd tot vaste, vrijstaande frietkoten: bussen, (sta)caravans, chalets-tuinhuizen, containers. Ondanks het oorspronkelijk mobiele karakter van de meeste van die constructies, kregen ze in de meeste gevallen een vaste standplaats en werden ze onroerend door toevoeging van allerlei uitbouwen en vaste leidingen (elektriciteit). Door het succes van professionele, gestandaardiseerde sleutel-op-de-deurfrituren, en door het streven van sommige overheden naar een zekere uniformiteit voor frietkoten, dreigt de historische diversiteit van de frietkotcultuur te verschralen. Het frietkot aan de Albertlaan in Aarschot is een herkenbaar, historisch representatief en steeds zeldzamer voorbeeld van zo’n meer informele constructie waarbij een bus omgebouwd werd tot frietkot. Ook de typische context aan de belangrijkste verbindingswegen tot het historisch centrum van Aarschot is representatief en heel herkenbaar bewaard en draagt bij tot de erfgoedwaarde.