Teksten van Kartuizerij van Terbank: omheiningsmuur

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/1834

Kartuizerij van Terbank: omheiningsmuur ()

De omheiningsmuur van de Kartuizerij van Terbank te Heverlee, is beschermd als monument.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kartuizerij van Terbank: omheiningsmuur [online], https://id.erfgoed.net/teksten/188523 (geraadpleegd op ).


Kartuizerij van Terbank: omheiningsmuur ()

De site van het voormalige kartuizerklooster bevindt zich in het zuidwesten van de stad, ingesloten door de Bankstraat in het noorden, de Heilige-Geeststraat in het oosten en de Tervuursevest in het westen en zuiden. Het vroegere kloostercomplex wordt doorsneden door de Sint-Franciscusweg die de Bankstraat verbindt met de Tervuursevest. Ten oosten van de Sint-Franciscusweg bevinden zich de zuid- en oostvleugel van het vroegere kleine kloosterpand van het kartuizerklooster.

Historiek

Op 19 december 1486 kocht Woutier Watelet/Walter van Waterleet het domein 'Redingen' aan. Dit landgoed lag binnen de Leuvense stadsmuren, nabij de Sint-Jacobskerk en de huidige Tervuursevest. Woutier Watelet/Walter van Waterleet schonk het landgoed aan de orde der kartuizers, meer bepaald aan de Antwerpse prior Henri van Duveland. De orde belastte op haar beurt de priors van de kartuizerkloosters van Herne, Gent en Antwerpen met de voorbereidingen voor de bouw van een nieuw klooster op dit pas verworven domein.

In 1489 legde Margareta van York, de weduwe van Karel de Stoute, plechtig de eerste steen van de Leuvense kartuis, hoewel er op dat moment nog heel wat onduidelijkheid bestond omtrent de toelating van het stadsbestuur en de parochie van Sint-Jacob voor de bouw van het klooster. Op 10 december van datzelfde jaar gaf de stad Leuven uiteindelijk haar fiat voor de oprichting van het kartuizerklooster. In 1491 werd het kartuizerklooster van stadswege vrijgesteld van stadstaksen en kwamen de eerste kloosterlingen aan. In het daarop volgende jaar werd het kloosterkerkhof ingewijd en werden de eerste twee cellen gebouwd. De bouw van de grote kloostergang startte in 1497 en was samen met de uiteindelijk 21 cellen voltooid in 1528. De eerste steenlegging van de kloosterkerk vond plaats in 1498 onder Johannes Petri van Delft. De kloosterkerk werd ingewijd in 1501 maar was pas in 1528 voltooid. Tussen 1502 en 1504 werden de gebouwen van de lekenbroeders opgetrokken. De zuidvleugel van het kleine kloosterpand kwam in twee fasen tot stand in 1506 en 1520-1521, de bouw van de oostvleugel volgde in 1529-1530. Bouwmeester van het laatgotische kloostercomplex was, van 1497 tot aan zijn overlijden in 1504, de Antwerpenaar Pieter Coelkies. Hij werd vermoedelijk opgevolgd door Johannes Sallaken.

Het klooster bezat een voor kartuizerkloosters typische plattegrond. In het westen lag de grote vierkante kloostergang met aansluitend de 21 afzonderlijke cellen van de kloosterlingen. Tegen de zuidoostelijke hoek van de grote kloostergang bevond zich het kleine, rechthoekige kloosterpand. De kloosterkerk, een lang eenbeukig kerkgebouw met vijfzijdige apsis, sloot het kleine kloosterpand af aan de noordzijde. In de westvleugel bevond zich de cel van de prior van het klooster. De bewaard gebleven zuid- en oostvleugel bevatten de refters van de monniken en de lekenbroeders, de keuken en het gastenkwartier (zuidvleugel) en de kapittelzaal, de kapel van de prior en de sacristie van de kloosterkerk (oostvleugel). Ten zuiden van de zuidvleugel lagen de gebouwen en de tuin van de lekenbroeders, aan de westzijde afgesloten door het als reconstructie bewaard gebleven stalgebouw. Ten noorden van de kloosterkerk strekte zich de tuin uit. Naast de oostelijke toegang tot het kloosterdomein bevonden zich de verblijven voor vrouwelijke gasten, de boerderij, de schuur en de stallen.

Vanaf 1521 werd het klooster opgenomen in de Leuvense universiteit en kon het meegenieten van de privileges die de universiteit aanbood. De eerste helft van de 16de eeuw bracht dan ook op materieel gebied een rustige en vrij voorspoedige periode voor de Leuvense kartuizers. Na een wat moeilijkere periode tussen 1560 en 1579 zorgden in de eerste helft van de 17de eeuw giften van weldoeners en de aanwinst van nieuwe gronden voor een heropleving van het klooster. Een brand van de stallingen in 1614 bracht echter schade toe aan enkele van de andere gebouwen. Tegelijk werd het klooster voortaan verplicht om soldaten in te kwartieren. Aan het begin van de 18de eeuw brachten zware oorlogsverwoestingen en financiële nood brachten het klooster ertoe enkele van haar gronden te verkavelen en de percelen te verhuren. Deze beslissing illustreert de moeilijke periode die de Leuvense kartuizers in de 18de eeuw doormaakten op financieel en materieel gebied.

Na de inname van de stad Leuven door Franse troepen op 5 mei 1746 werden in de tuin van het klooster twaalf broodovens gebouwd om het regiment in de stad van eten te voorzien. De graanschuur van het klooster werd voortaan als magazijn gebruikt voor de opslag van munitie. Het edict van Maria-Theresia van Oostenrijk dat vanaf 1753 striktere bepalingen inhield met betrekking tot financiële giften aan kloosterorden, deed het Leuvense kartuizerklooster financieel geen goed. In 1773 werden nogmaals delen van het kloosterdomein verkocht om de financiële situatie te beteren. In 1779 werden er echter Oostenrijkse troepen ingekwartierd en leed het kloostercomplex schade door de ontploffing van een lading munitie. Het aantal kloosterlingen liep nog verder terug en om de kosten van het onderhoud van dit stilaan te groot geworden kloostercomplex in te dijken, werd in 1780 overgegaan tot de sloop van de noordelijke en westelijke vleugel van het grote kloosterpand.

Met het decreet van keizer Jozef II van Oostenrijk van 25 april 1783 werden de kloosterorden in de Zuidelijke Nederlanden opgeheven. De gebouwen werden verkocht en kregen een nieuwe bestemming als munitiedepot. De ontploffing van munitiewagens in 1793 bracht grote schade toe. Reeds in 1798 was het kloostercomplex in vervallen toestand. Wat nog restte van de gebouwen werd ofwel publiekelijk verkocht aan particulieren ofwel gesloopt. De vrijgekomen gronden kwamen nu in handen van boeren en tuinders, of werden, omwille van de hiertoe geschikte klei, geëxploiteerd voor de productie van aardewerk. In 1806 werd de kerk gesloopt. Het initiatief kwam van de toenmalige eigenaar, Guillaume Leunckens, Leuvense brouwer, vermoedelijk omdat het gebouw te instabiel geworden was. Gedurende de volledige 19de eeuw werd het terrein door boeren en tuiniers gebruikt.

In 1912 kocht kanunnik Armand Thiéry het oude kartuizerklooster op en startte hij een eerste restauratiecampagne, geleid door architect Lucien Spéder wiens ingrepen nadien echter fel bekritiseerd werden. Na de eerste restauraties verkocht Thiéry in 1917 het complex aan de kapucijnen die er in 1921 hun intrek namen. Zij hadden voordien hun klooster in de Schapenstraat te Leuven. Na de eerste ingrepen door Spéder in opdracht van Thiéry diende zich in 1921-1926 een grootse renovatiecampagne aan. De Antwerpse architect Jos Goeyvaerts renoveerde de kloostergebouwen in functie van hun hernieuwde bestemming als kapucijnenklooster. Architect Spéder ontwierp de parkaanleg en hertekende de tuinen en bijhorende gebouwen als deel van de aanleg van de Heilige-Geeststraat. In de jaren 1968-1976 volgde een tweede restauratiecampagne onder leiding van architect Adrien Bressers. Die omvatte in een eerste fase (1971) het vernieuwen van de schouwen, de topgevels en de dakbedekking (rode daktegels).

De tweede fase (1972-1973) behelsde de volledige reconstructie van de vroegere stallingen en de omvorming ervan tot bibliotheek. Bij de reconstructie werd met goedkeuring van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen teruggegrepen naar de situatie zoals die bestond na de renovatie van Spéder in de jaren 1920. In een derde fase (1974-1976) werden de gevels van de oostelijke en de zuidelijke vleugel gerestaureerd. Deze restauratie ging gepaard met verwijdering van origineel bak- en zandsteenmateriaal. Een geplande vierde fase, namelijk de herstelling van de tuinmuren, bleef onuitgevoerd.

Archeologisch onderzoek in 2010 kon het historisch gekende grondplan van het klooster bevestigen. De funderingen van de verdwenen westelijke kloostergang, kapellen en kloostertuin zijn in goede staat aangetroffen. Op basis van de aanwezige menselijke skeletresten kan er van uitgegaan worden dat de kloostertuin waarschijnlijk dienst deed als begraafplaats.

Beschrijving

De noordelijke tuinmuur (kant Bankstraat) en de zuid- en oostmuur van de voormalige tuin van de lekenbroeders (de tuin achter de zuidvleugel) zijn nog 16de-eeuws. Enkel de zuidmuur van de lekenbroederstuin bleef onaangeroerd tijdens de opeenvolgende restauraties. Een waterlijst in zandkalksteen volgt trapsgewijs de helling van het terrein. De noordelijke tuinmuur en de oostmuur van de lekenbroederstuin werden gerestaureerd in 1923-1928 door architect Spéder. Die laatste werd nogmaals gerestaureerd door architect Bressers in 1974-1975 samen met de herbouw van de poort in de muur, met nieuw aangebracht jaaranker '1728'. De overige tuinmuren (kant Tervuursevest en kant Heilige-Geeststraat) werden gebouwd door architect Spéder in 1923-1928.

Bibliografie

  • Centrale Archeologische Inventaris, CAI ID 150825 Kartuizerklooster.

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kartuizerij van Terbank: omheiningsmuur [online], https://id.erfgoed.net/teksten/152318 (geraadpleegd op ).