Teksten van Martelarenplein en omgeving

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/213

Martelarenplein en omgeving ()

Het Martelarenplein en de onmiddellijke omgeving van het plein ter hoogte van de Tiensevest en de Diestsestraat te Leuven, is beschermd als stadsgezicht.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Martelarenplein en omgeving [online], https://id.erfgoed.net/teksten/188848 (geraadpleegd op ).


Martelarenplein en omgeving ()

Binnen de architecturaal-stedenbouwkundige evolutie van Leuven vormt de aanleg en de bebouwing van het Martelarenplein een belangrijk onderdeel van de 19de-eeuwse ingrijpende herstructurering en urbanisering van het oostelijk stadsgedeelte, gerealiseerd op basis van het algemeen rooilijnenplan van 1839 van toenmalig stadsarchitect F. Laenen. Nu gekarakteriseerd door de wederopbouwarchitectuur na de Eerste Wereldoorlog, het oorlogsgedenkteken naar ontwerp van A. De Bondt en M. Wolfers en het stationsgebouw naar ontwerp van H. Fouquet.

Historiek

Ingevolge de decreten van 1781 en 1805, uitgevaardigd door Jozef II en Napoleon I, was men gestart met de ontmanteling van de 14de-eeuwse stadsvesten. Pas tijdens het Hollands Bewind volgde de definitieve slechting van de wallen en de aanleg van een brede ringboulevard met octrooiengordel. Het gedeelte Tiensevest, werd in 1822 genivelleerd en beplant met dubbele bomenrijen.

Daarop gingen twee ingrijpende realisaties de verdere ontwikkeling van het Leuvense stadslandschap grondig beïnvloeden. Vooreerst het van stadswege opgelegde algemeen drievoudig rooilijnenplan, door toenmalig stadsarchitect F. Laenen tussen 1836 en 1839 uitgetekend voor de nieuwe straten in het oostelijk en westelijk stadsgedeelte en voor de bestaande straten in het bebouwde gedeelte. Verder het besluit van overheidswege Leuven op te nemen in het spoorlijntraject Antwerpen-Keulen, met aanleg van de spoorweg en de inplanting van het station extra muros, aan de rand van de stad.

In aansluiting op zijn goedgekeurd (1839) aanlegplan voor het oostelijk stadsgedeelte projecteerde Laenen het stationsgebouw ter hoogte van de huidige locatie, met voorliggend een weids voorplein, dat in 1842 de benaming 'Stationsplein' kreeg.
Voor de aanleg van dit plein diende het tracé van de vesten op deze hoogte stadinwaarts verlegd en rechtgetrokken te worden.

In 1881-1886 werd het station en het plein in zijn totaliteit geïncorporeerd in het Leuvense stadsterritorium.

Teneinde een rechtstreekse verbinding station-stadscentrum te verzekeren werd het plein opgevat als een ruime relatief gesloten rechthoek, in de as geopend voor de toekomstige invalsweg, de 'Statiestraat' of latere 'Bondgenotenlaan', en op de hoeken met de vest ten zuiden begrensd door een octrooipaviljoen, in 1843 opgetrokken door Laenen, en ten noorden door een postgebouw.

Bij Ministerieel Besluit van 1842 werd een aanvang genomen met de uiteindelijke realisatie van het plein: nivelleringswerken en bestrating met kasseien werden samen met de rectificatie van de vestgedeelten toevertrouwd aan architect A. Payen. Voor de bebouwing van het plein vanaf 1843 gold als richtlijn het modelplan opgesteld door architect Laenen. Dit resulteerde in een op uniformiteit afgestemd neoclassicistisch geheel van aaneengeschakelde woningen onder doorlopende bedaking, met bepleisterde lijstgevels gekarakteriseerd door een zelfde kroonlijst- en vensterhoogte en doorgetrokken aflijning van de onderbouw. Samen met het sobere neoclassicistische stationsgebouw van 1839-1840, eveneens ontworpen door Laenen, vormde dit plein met haar omringende eenheidsbebouwing een bijzonder harmonisch stedenbouwkundig-architecturaal totaalensemble.
Deze tijdstyperende architectuur werd ook aangehouden voor de bebouwing van het huidige Tiensevestgedeelte nummer 2 tot 22, zij het blijkbaar in een minder homogene vorm. Door hun specifieke inplanting nabij het station werd het merendeel van deze panden uitgebaat als horeca- en handelszaken.

In 1876 werd het plein centraal opgeluisterd door een standbeeld ter ere van Sylvain Van de Weyer (1802-1874).
Tezelfdertijd had men ook de bouw aangevat van een nieuw en groter, het huidige stationsgebouw, naar de plannen van ingenieur-architect Henri Fouquet. Met zijn stijlvol en imponerend eclectisch gevelfront integreerde het zich perfect in de bestaande omringende bebouwing.

Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, in augustus 1914, brandden de meeste huizen op het Stationsplein en in het belendende Tiensevestgedeelte nagenoeg volledig af. Afbraakwerken en opruiming van de puinen werden ofwel door de eigenaar zelf uitgevoerd ofwel door het stadsbestuur en openbaar uitbesteed. De massale wederopbouw van de panden startte in 1916 en duurde tot omstreeks 1925. Deze kortstondige realisering en de vrij strikte beoordeling van de bouwplannen resulteerden in een bijzonder homogene wederopbouwarchitectuur, op het Stationsplein opgevat als een prestigieus decorum ter vervanging van de vroegere eenheidsbebouwing.

In 1921 richtte het stadsbestuur een openbare wedstrijd in voor de oprichting van een monument ter nagedachtenis van de burgerslachtoffers van de oorlog. Uit eerbetoon kreeg ook datzelfde jaar het Stationsplein de nieuwe benaming 'Martelarenplein'. Laureaat werd de Brusselse architect A. De Bondt. Voor de beeldhouwwerken tekende de Brusselse kunstenaar Marcel Wolfers. In de plaats van het standbeeld van Van de Weyer verrees het huidige kolossale herdenkingsmonument, omringd door een zeshoekig waterbekken te midden van het plantsoen. De plechtige onthulling vond plaats op 26 april 1925 in aanwezigheid van Koningin Elisabeth, Kardinaal Mercier en de Franse maarschalk Foch.

Om te beantwoorden aan de steeds toenemende verkeersintensiteit onderging het plein tijdens de laatste decennia een aantal structurele ingrepen.

Beschrijving

Bij de wederopbouw van het Martelarenplein en het aanpalende Tiensevestgedeelte na 1914 werd er niet geopteerd voor een herstel of kopiëren van het vooroorlogse neoclassicistische architecturale uitzicht. Wel werden de vroegere functies in het algemeen en op het plein ook de oude pleinformatie en grosso modo de vroegere parcellering behouden.

De nieuwe naoorlogse bebouwing werd opgetrokken 'wederopbouwstijl', gekenmerkt door een eclectische gevelarchitectuur met integratie van eigentijdse en gefantaseerde bouwelementen. Vanuit een streven naar herwaardering van het eigen bouwkundige verleden, ontleent deze bouwtrant haar vormentaal aan typisch regionale bouwstijlen, met een karakteristiek gebruik van traditiegetrouwe bouwmaterialen.

De wederopbouwarchitectuur moest symbool staan voor het nationale reveil, de burgerzin en de triomfantelijke heropleving na de oorlogsverwoestingen, waarvan de herinnering overigens levend werd gehouden door de verplichting van stadswege een gedenksteen in de gevel te plaatsen.

In deze sfeer situeert zich dus ook de wederopbouw van het Martelarenplein, geïllustreerd door haar geïndividualiseerde opeenvolging van historiserende architectuur.
Relevant zijn de afwisselende topgevels, die door hun bouwschema's of bouwelementen duidelijk doorgaan als varianten of al dan niet geïnterpreteerde benaderingen van Brabantse 17de-eeuwse barokgevels en waarvan de topconstructies in feite fungeren als scherm vóór de langsgerichte daknok, als reminiscentie aan het vroegere diephuis. Door hun registerindeling met gesuperposeerde zuilen of pilasters en hun verticale geleding met toepassing van de kolossale orde refereren zij naar de historische, respectievelijk Italianiserende en classicerende baroktendensen.
Veeleer Frans en 18de-eeuws geïnspireerd zijn de horizontaal afgelijnde en ruimer of monumentaler opgevatte hoekpanden met de Tiensevest en de Bondgenotenlaan, wellicht als een vage verwijzing naar de vroegere hoekpaviljoenen van de vooroorlogse pleinbebouwing.
Typerend ook is de materiaalkeuze: het traditiegetrouwe gebruik van baksteen en natuursteen, verwerkt met blauwe hardsteen.

Dit representatief en eenheidsvol historiserend pleindecorum vindt een homogene voortzetting in de straatwand Tiensevest/hoek Diestsestraat.
Naast varianten op de regionale traditionele en renaissancestijl (onder meer het hoekpand Diestsestraat) en een vormentaal met predominante 17de-eeuwse barokke of 18de-eeuwse Franse inslag, getuigen de gevels hier ook van een meer uitgesproken eclectische vormgeving en voor een meer doorgedreven en eigentijdse interpretatie, die voornamelijk tot uiting komt in het verwerken van gestileerde elementen en baksteenmotieven, aansluitend bij het repertorium van de art deco (conform nummers 16 tot 22).

Opvallend, zowel voor het plein als voor de vest, zijn de doorgaans nagenoeg volledig opengewerkte begane gronden, overeenkomstig hun haast exclusieve horeca- en handelsfuncties. Hiervoor getuigen ook de bouwaanvragen en talrijke publicitaire gevelopschriften en gevelstenen, waaruit overigens blijkt dat het merendeel van de panden gebouwd werden in opdracht van drie toenmalig belangrijke brouwerijen, met name "La Vignette", "Artois" en "Breda".

Naast de inbreng van de Brusselse architecten G. Monet (Martelarenplein nr. 1) en G. Ch. Veraart & E. Richir (Martelarenplein nummer 5), dragen de ontwerpen voornamelijk het signatuur van architecten met een lokale uitstraling zoals F. Van de Put (Martelarenplein nummer 2), Th. Van Dormael (Martelarenplein nummers 6, 8 en Tiensevest nummer 12), C. Goemans (Tiensevest nummers 2-6, 14 en Diestsestraat nummers 252-254) en A. Stevens (Martelarenplein nummers 7, 11, 13 tot 15 en Tiensevest nummers 10 en 16 tot 22).
De bouwplannen werden nauwgezet geadviseerd door het Raadgevend Commiteit. Opgelegde wijzigingen betroffen zowel de symmetrische compositie en het esthetisch uitzicht van de gevel zelf als zijn harmonische integratie in de omringende bebouwing.

Behoudens een aantal summiere en overigens kleinschalige wijzigingen hebben de gevelwanden tot op heden hun oorspronkelijk uitzicht vrij gaaf weten te behouden. Wel werd op het plein in nummer 11-12 het fraaie eclectische gevelfront van de voormalige bioscoopzaal "Eden-theater" naar ontwerp van architect A. Schellynck, na de verwoesting tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1949-1950 door E. Ajoux herbouwd in een vormentaal die nog enigszins aansluit bij de scenografie van het plein. Dit in tegenstelling tot haar pendant nummers 3-4, een appartementsgebouw opgericht in 1961, waarbij weinig rekening werd gehouden met een gepaste integratie in deze specifieke pleinarchitectuur.

Bibliografie

  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant: beschermingsdossier Martelarenplein.
  • Stadsarchief Leuven, Modern Archief, dossier 79610 (bouwvergunning 09.09.1921); dossier 76604 (bouwvergunning 29.11.1924); dossier 76866 (bouwvergunning 16.04.1920); dossier 83972 (bouwvergunning 23.09.1915 en 30.03.1925); dossier 83973 (bouwvergunning 18.05.1916 en 25.04.1924); dossier 83974 (bouwvergunning 25.04.1924); dossier 78244 (bouwvergunning 01.04.1919); dossier 81460 (bouwvergunning 19.05.1922); dossier 94836 (bouwvergunning 31.01.1935); dossier 79288 (bouwvergunning 09.06.1922).

Bron: Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB002038, Martelarenplein, beschermingsdossier
Auteurs:  Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Martelarenplein en omgeving [online], https://id.erfgoed.net/teksten/146122 (geraadpleegd op ).