Teksten van Grotten van Henisdael

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/2554

Grotten van Henisdael_versie 2_15122015 ()

De grotten van Henisdael te Vechmaal zijn beschermd als landschap. De bescherming omvat de mergelgroeven en de omliggende holle wegen.

De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) bracht een advies uit waarbij de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en esthetische waarde van de grotten van Henisdael als volgt werden gemotiveerd:

natuurwetenschappelijke waarde:
chireptrologie: de groeven te Vechmaal behoren, samen met de complexe groevenstelsels van het Zuid-Limburgse Krijtland en het gebied van Caestert tot één van de belangrijkste vleermuizenhibernacula in West-Europa.
geologie: in de steile taluds van de colluviale depressies en in de bermen van de holle wegen dagzomen krijtformaties. Deze behoren tot de kleine enclaves van het secundair (Maastrichtiaan) die in het massief van het Tongeriaan voorkomen. De krijtlagen zijn rijk aan fossielen.
topografie: de voor Haspengouw typische taludtrap op 115 meter, die tevens de waterscheidingskam vormt tussen de bekkens van de Maas en van de Schelde bevindt zich in het te beschermen landschap. De geulsystemen van de Patrijzen- en van de Mergelkuil hebben de voor het gebied van Loon en Tongeren typische asymmetrische dalvorm.
flora: het gebied herbergt een calcimorfe vegetatie. De soortendiversiteit is er bovendien vrij groot (228 plantensoorten op 2 vierkante kilometer, waarvan vele zeldzaam voor de streek.

cultuurhistorische waarde: de streek is rijk aan getuigenissen uit het neolithicum en uit de Romeinse periode. De krijtafzettingen werden hoogstwaarschijnlijk pas na circa 1775 ontgonnen. De krijtmergel werd aangewend als grondverbeterende stof.

esthetische waarde: de verscheidenheid in het voorkomen van beboste hellingen, houtwallen, hoogstamboomgaard, asymmetrische dalen en diepe holle wegen.

  • Onroerend Erfgoed Limburg, Beschermingsdossier DL000289, Grotten van Henisdael, advies KCML (1985).

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Grotten van Henisdael [online], https://id.erfgoed.net/teksten/183648 (geraadpleegd op ).


Grotten van Henisdael_v1_27022014 ()

De grotten van Henisdael (eigenlijk ondergrondse groeven) vormen een relict van de winning van Maastrichtersteen, tauw en mergel, die vooral tijdens de 15de-16de eeuw plaats vond. De meer oostelijk gelegen Patrijnenkuil is een amfitheatervormige depressie waar vermoedelijk ook bouwsteen is gewonnen.

Historiek

Het gebied is rijk aan getuigenissen uit het neolithicum en de Romeinse periode. Naast tumuli en Romeinse wegen werden in de streek ook bewoningsresten en munten opgegraven. De groeven zouden al in 1303 (vermelding “sous la fosse de henisdal”) bestaan hebben en even oud zijn als de meer bekende mergelgrotten onder de Sint-Pietersberg te Maastricht. De mergelkuilen van Henisdael of Hinnisdael zijn genoemd naar het adellijk geslacht dat hier zijn thuisbasis had.

De meeste verwijzingen naar de grotten dateren uit de 17de-18de eeuw, met onder andere de vermelding van de “hinnisdaelse caulen” of “cuylen”. In de grotten werd kalksteen en silex ontgonnen volgens de kamer en pijler-methode. De bouwsteenexploitatie, bestaande uit Maastrichtersteen, silex en tauw, door de dorpsgemeenschap liep begin 19de eeuw naar zijn einde. De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) vermeldt de mergelgrotten niet. De omgeving wordt op deze kaart weergegeven als akkerland. Vandermaelen (1835) vermeldt nog mergelwinningen op deze locatie, zij het niet meer van industriële betekenis, in acht kuilen of ondergrondse groeven.

Het toponiem van de meer oostelijk gelegen Patrijnenkuil (foutief weergegeven als Patrijzenkuil op de topografische kaart van 1930) is afkomstig van “poterijne cuijlen” (van pottenbakkerij). Deze naam wordt voor het eerst vermeld in 1788, daarvoor was de site bekend als “Truyerkuylen”, naar Sint-Geertrui, die vereerd werd te Vechmaal. Ze werd ook “Ketel” genoemd, naar de uitgeholde vorm van de depressie.

Het is duidelijk dat rond de mergelkuilen de grootschalige bouwsteenproductie voorafging aan de mergelwinning, hoewel de kleinschalige productie van bouwsteen tot in de 19de eeuw doorging. De verdieping van de groeven tot in de lagen met silexknollen was immers pas mogelijk na het afgraven van de bovenste reguliere sectie. Rechtgezaagde wanden werden weggebroken en verdiept voor mergelwinning.

De groeven bestaan uit een netwerk van gangen die zich ondergronds ver uitstrekken. In de groeven zijn verschillende inscripties te vinden die betrekking hebben op de steenwinning, het dagelijkse leven of markante feiten uit de geschiedenis (1549, 1592, 1601, 1733 en 1779). De grotten werden in de loop der eeuwen bovendien gebruikt als schuilplaats als legers door deze gebieden trokken.

Eind 19de-begin 20ste eeuw vormden de “grottes de Fimal” een toeristische attractie voor Waalse bezoekers. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vestigden Duitse bezetters zich in één van de grotten. Na de stopzetting van de steenwinning werd de groeve omwille van de constante temperatuur en duisternis nog een tijd gebruikt voor champignonteelt (vooral tussen 1930-1940 en 1950-1960).

Beschrijving

Topografie en hydrografie

De grotten van Henisdael bevinden zich ten zuiden van de gemeente Vechmaal en liggen in een typisch zacht glooiend open field landschap. Het golvend landschap helt geleidelijk af naar het noordwesten toe, vertrekkend van de waterscheidingskam tussen Maas- en Scheldebekken en meer specifiek tussen Jeker en Molenbeek-Herkebeek. In de beboste wanden van de hoefijzervormige depressie werden nu verlaten mergelgangcomplexen uitgegraven, de zogenaamde grotten van Henisdael.

Het veld tussen de mergelkuilen en de Patrijnenkuil ten oosten ervan is doorsneden door twee holle wegen. De eerste is noordwest-zuidoost georiënteerd, de tweede loopt in noord-zuid richting. Bij de toegang tot de eerste holle weg bevindt zich nog een mergelgroeve, waarvan de opening volledig volgestort werd. Het kruispunt van deze holle wegen vormt een diepe kom. De Patrijnenkuil is eveneens een hoefijzervormig talud met een hoogte van circa 10 meter. Hier bevinden zich echter geen groeven. De amfitheatervormige depressie wijst mogelijk op een gewezen brongebied. Hier is een opgevulde gang aanwezig waar vermoedelijk ook bouwsteen is gewonnen.

De Patrijnenkuil en de mergelkuilen liggen elk in een geulsysteem dat uitmondt in het dal van de Molenbeek. De geulen hebben de voor het gebied van Loon en Tongeren typische asymmetrische dalvorm, met relatief steiler oplopende hellingen ten oosten van de geuldalen, waar het tertiair dagzoomt. De voor Haspengouw typische hoogtelijn van 115 meter +TAW loopt doorheen het beschermde gebied. Deze hoogtelijn valt samen met de waterscheidingskam tussen de bekkens van de Maas en van de Schelde. Daarenboven vinden de colluviale geuldepressies van de Patrijnenkuil en de mergelkuilen hun oorsprong onder de taludtrap op 115 meter +TAW. De droge geul van de Patrijnenkuil draineert circa 15 hectare, terwijl het hydrografisch bekken van de geul van de mergelkuilen ruim 30 hectare ontwatert. De mergelgrotten strekken zich tot ver onder de in cultuur gebrachte gronden uit. De aanwezigheid van de taludtrap en de typische asymmetrische dalvorm van de geulsystemen geven het beschermde landschap een belangrijke topografische waarde.

De restanten van de uitbatingen blijven zichtbaar als grotten (acht gangenstelsels met een totale toegankelijke lengte van circa 4 kilometer) en instortingen. Er zijn verschillende toegangen tot de grotten, één langs de landweg en enkele andere aan de rand van de onnatuurlijk rechthoekige vallei.

Geologie

De grotten van Henisdael zijn qua ligging speciaal omdat ze in Vlaanderen de enige (gekende) mergelgrotten (eigenlijk ondergrondse groeven) in het Scheldebekken zijn. Bovendien liggen ze op grote afstand van de andere grotten in Vlaanderen die zich uitstrekken tussen Tongeren tot Valkenburg. De krijtafzettingen ten zuiden van Vechmaal behoren tot de kleine enclaves van het secundair (Formatie van Maastricht), die in de Formatie van Sint-Huibrechts-Hern voorkomen. De krijtlagen zijn rijk aan fossielen. Tijdens het tertiair (oligoceen) werden de krijtlagen afgedekt met geelachtig micahoudend zand. Tertiaire ontsluitingen komen steeds voor ten oosten van de geuldepressies. Gedurende het quartair zette een laag niveo-eolische leem zich af op de secundaire en tertiaire lagen. De colluviale en alluviale depressies werden gevormd tijdens het holoceen door erosie van het leempakket. Het beschermde gebied heeft bijgevolg een belangrijke geologische waarde.

De Maastrichtersteen, die in deze grotten gewonnen werd, werd in het boven-krijt afgezet en bestaat uit een bleekgeel, zacht en zeer poreus gesteente. Omdat het sedimentologisch zuiver is (geen silex of vuursteen), werd dit op verschillende plaatsen ontgonnen. Silex is een iets oudere afzetting en komt laagsgewijs voor in horizontale banken. Silex is het resultaat van een verkiezelingsproces (mineralogisch proces) in de krijtlagen, vrij kort na de afzetting ervan. In de groeve van Henisdael werd ook het gesteente tauw gewonnen. Dit is een overgangsgesteente tussen Maastrichtersteen en silex. Voor deze zeer fossielrijke steen werd ook de naam Vechmaalfacies gebruikt. Deze mergelgrotten zijn bekend om dit type steen en vormen één van de belangrijkste winningsplaatsen. De grotten vormen een bijzondere geosite, een kijkvenster op unieke geologische en hydrogeologische fenomenen en mijnbouwkundige exploitatietechnieken.

Kalksteen werd gewonnen uit twee verschillende laagpakketten in de Formatie van Maastricht, met weerslag op gebruik, exploitatiewijze en grotmorfologie. De kalksteen van Nekum is over 8 meter ontsloten en bestaat uit fijne kalkareniet met fossielgruislagen, waarin de Horizont van Kanne een continue laag uitmaakt met twee onderscheiden lagen silex en tauw. Vooral de bovenste helft van de kalksteen van Nekum is geschikt als bouwsteen. De grotten vertonen recht gezaagde wanden in deze lagen. De jongere kalksteen van Meerssen is over 4 meter ontsloten. Deze kalksteen en de onderste helft van de kalksteen van Nekum werden enkel als bodemverbeteraar gebruikt. De galerijen in deze lagen vertonen een boogvormige doorsnede. Wegens de ligging tegen de waterscheiding tussen Maas- en Scheldebekken staat het grondwater relatief hoog en lopen delen van grotten onder water volgens een meerjarige periodiciteit die de neerslagevolutie volgt. De grotten liggen op geringe diepte onder de oppervlakte. Het dak van kalksteenlagen is zeer dun en bovendien aangetast door vele dolines en orgelpijpen. Met name de grotten in de kalksteen van Nekum zijn instabiel en reeds gedeeltelijk ingestort of ontoegankelijk.

De ontgonnen blokken waren gemiddeld 40 centimeter breed en 75 centimeter diep (overeenkomstig de reikwijdte van de gebruikte blokzagen). De hoogte varieerde van 40 centimeter tot meer dan 2 meter, naargelang de vorm van de galerij (rechthoekig of paraboolvormig) en de aanwezigheid van heterogeniteiten als tauwlagen of silexlenzen. De toegepaste exploitatiemethode is bekend als de kamer en pijler-methode, waarbij de verhouding tussen de kamers (uitgegraven galerijen) en pijlers (resterende pilaren ter ondersteuning van het dak) een maat is voor de efficiëntie. Berekeningen tonen aan dat in deze grotten een rendement van 80 procent behaald werd.

Het gebruik bepaalde de exploitatievorm van de mergelgrotten en de kwaliteit van de steen bepaalde op zijn beurt het gebruik. Mergelsteen als meststof kan met een houweel/pik uitgegraven worden. De doorsnede van deze gangen was bijgevolg boogvormig. De als bouwsteen ontgonnen delen van de grot zijn herkenbaar aan de rechte gezaagde vlakken in de wanden en aan de beitelsporen tussen de blokken of ter hoogte van de bovenkant van de blokken, meestal in hardere fossielgruislagen of silexhorizonten.

Bodem

Het tijdens het pleistoceen afgezette lösspakket werd onder invloed van bodemvormende factoren geleidelijk in een grijsbruine, uitgeloogde bodem met een uitspoelings- en een inspoelingshorizont omgezet. Het tijdens het holoceen ten gevolge van erosie in de depressies afgezet colluvium vertoont geen gedifferentieerde horizonten. Op de hellingen komt plaatselijk onverweerde, kalkrijke löss voor. De tertiaire ontsluitingen worden gekenmerkt door lemig zand- of lichte zandleemgronden. Soms zijn het stenige ondergronden, opgebouwd uit residuair basisgrind.

De digitale bodemkaart geeft voor deze locatie een droge leembodem zonder profiel (bodemtype Abp) weer. Ten noorden van de grotten, ter hoogte van de holle weg, komt een vlek zeer droge tot matig natte lemig zandbodem met onbepaald profiel (bodemtype Sax) voor.

Gebruik van mergel, Maastrichtersteen en tauw

De mergelgrotten werden gedolven voor twee doeleinden, namelijk als bouwsteen en als bron van meststof. Verpulverde kalkareniet werd gebruikt om te mergelen, om het kalkverlies van landbouwgrond ten gevolge van verzuring te compenseren, verslemping tegen te gaan en zo de zware leemgrond beter bewerkbaar te maken. Mergel- of Maastrichtersteen werd als grote blokken gewonnen en als bouwsteen manueel verzaagd in vaste maten. Grotere blokken silex en tauw werden eveneens gerecupereerd voor de bouw. De bewerking ervan bleef echter beperkt tot het klieven van blokken in handzame stukken van 15 centimeter breed.

De Maastrichtersteen werd voornamelijk in westelijke richting over land verspreid. Ten oosten lagen immers de grote productiecentra van Maastrichtersteen, zoals Zichen-Zussen-Bolder. In het westen botste de steen op het verspreidingsareaal van de tufsteen van Lincent, die op gelijkaardige wijze bewerkt en verwerkt werd en waarvan de productiecentra zich ten zuiden van Sint-Truiden bevonden. Het in Vechmaal ontgonnen gesteente vond vooral een afzetmarkt in het zuiden van het Graafschap Loon.

Bouwstenen waarschijnlijk afkomstig van Vechmaal, inzonderheid tauw, werden al tijdens de 12de-13de eeuw gebruikt. Alhoewel het aannemelijk is dat de harde stenen in eerste instantie aan de oppervlakte uitgelezen werden, is ondergrondse mergelwinning mogelijk vanaf de 13de eeuw. Deze datering komt overeen met de veranderende materiaalkeuze bij nieuwe bouwstijlen. In romaanse gebouwen is Maastrichtersteen van ondergeschikt belang ten opzichte van meer zandige steensoorten. Vanaf de vroeggotiek verandert het gebruik van natuursteen: Maastrichtersteen wordt geleidelijk aan de dominerende steensoort. Door de stijgende vraag ontstond vanaf de 13de eeuw een behoefte aan ondergrondse exploitaties van de beste bouwsteenlagen. Het gebruik van tauw is nog algemeen bij romaanse gebouwen, maar neemt af ten gevolge van een verminderde appreciatie voor deze moeilijk bewerkbare bouwsteen. In de 17de eeuw was de exploitatie ervan voorbij haar hoogtepunt. Nadien zou tauw uit Vechmaal nog enkel voor lokaal gebruik dienen en vooral als grondstof voor kalkbemesting aangewend worden. Voor de bouw van een nieuwe kerk in Vechmaal in 1817 werden mergelsteen en mortel door een lokale boer gedolven in de mergelkuilen van Henisdael. De exploitatie van de grotten moet op basis van deze gegevens dus hoofdzakelijk in de 15de-16de eeuw gesitueerd worden.

Flora

Het LISEC voerde tussen 1974 en 1976 een inventarisatie uit in het beschermde gebied. Op 2 vierkante kilometer werden toen 228 plantensoorten waargenomen, wat de grotten een hoge floristische waarde geeft. De meer dan 10 meter hoge kuilranden zijn begroeid met planten van de associatie eiken-haagbeukenbos met de hierbij horende mantelgemeenschap, de associatie kornoeljestruweel. In de kom van de hoefijzervormige mergelkuil bevonden zich een verwaarloosde hoogstamboomgaard en een recente populierenaanplant (Populus). De open zijde van het hoefijzer werd afgesloten door een meidoornhaag (Crataegus). De holle wegen herbergen een calcimorfe vegetatie. Enkele van de zeldzaamste kalkplanten zijn (op het moment van de bescherming) kleine kaardebol (Dipsacus pilosus), kruidvlier (Sambucus ebulus), gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum), bergdravik (Bromopsis erectus), ruige weegbree (Plantago media), donderkruid (Inula conyzae), kattendoorn (Ononis spinosa), wouw (Reseda luteola), duifkruid (Scabiosa columbaria), akkerklokje (Campanula rapunculoides), naakte lathyrus (Lathyrus aphaca) en gladde ereprijs (Veronica polita). De steile helling van de Patrijnenkuil is vegetatiekundig waardevol, er groeit een eiken-haagbeukenbos op.

De verscheidenheid in het voorkomen van beboste hellingen, houtwallen, een hoogstamboomgaard in de omgeving, de asymmetrische dalen en de diepe holle wegen geeft dit gebied een belangrijke esthetische waarde. Ondergronds krijgt de bezoeker zelfs enkel vanaf één van de ingangen een beeld van het monumentale, het unieke microklimaat en het geheimzinnige van de groeven.

Fauna

De mergelgroeven te Vechmaal behoren, samen met de complexe groevenstelsels van het Zuid-Limburgse krijtland en het Caestertgebied, tot één van de belangrijkste vleermuizenhibernacula in West-Europa. Deze antropogene sites zijn van groot belang voor het troglofiele vleermuizenbestand. Van de zestien in België voorkomende soorten werden er tijdens de jaren 1970 elf in Vechmaal aangetroffen, namelijk de grote hoefijzerneus, kleine hoefijzerneus, watervleermuis, meervleermuis, baardvleermuis, ingekorven vleermuis, franjestaart, vale vleermuis, Bechsteinsvleermuis, dwarsoor en grootoor. Vooral de situering van de grotten in de onmiddellijke nabijheid van de Jeker maakt dit gebied aantrekkelijk voor vleermuizen: verschillende soorten migreren immers hoofdzakelijk langs rivieren tussen hun zomer- en winterverblijf. Het beschermde landschap heeft bijgevolg een belangrijke chireptorologische waare.

Bibliografie

  • Archief Onroerend Erfgoed Limburg, DL000289, Grotten van Henisdael, advies KCML (25 april 1985).
  • Archief Onroerend Erfgoed Limburg, DL000289, Grotten van Henisdael, beschermingsvoorstel (H. Bats, s.d.).
  • DE HAAN A. 2013: Voorbereiding aanduidingsdossier ankerplaats ‘Haspengouw van Borgloon tot Vechmaal’. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
  • DUSAR M., LAGROU D., WILLEMS L., FELDER P.J. & MATTHIJS J. 2005: De mergelgrotten van Hinnisdael te Vechmaal (gemeente Heers, Limburgs Haspengouw), een geologische bijdrage tot het krijt, Geological survey of Belgium, Professional paper 2005/1 N.301, 1-3, 20-22, 24-26, 79-82.
  • GEYSKENS B., BATS H. & VAN DEN BROECK M. 2001: Ankerplaats ‘Mergelkuilen van Vechmaal’. Landschapsatlas, A70046 , Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.

Auteurs:  Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Grotten van Henisdael [online], https://id.erfgoed.net/teksten/155046 (geraadpleegd op ).