De restanten van de abdij van Munsterbilzen zijn gelegen aan de Abdijstraat en Waterstraat. Het gaat om het 18de-eeuwse abdissenkwartier, de neogotische parochiekerk, de gotische toren van de oude kerk, de ondergrondse restanten van de kapittelkerk, de 19de-eeuwse portaalvleugel en de overige gebouwen die tot de abdij behoorden.
Volgens de overlevering werd de abdij van Munsterbilzen gesticht door de Heilige Landrada, afkomstig uit een adellijke Haspengouwse familie, omstreeks de tweede helft van de 7de eeuw. De legende verhaalt dat Landrada zich had teruggetrokken in de bossen van Belisia (Bilzen) om zich geheel te wijden aan gebed en strenge boetedoening. Tijdens een nachtwake opende de hemel zich en verscheen haar een kruis dat licht uitstraalde. Dit kwam naast Landrada terecht en drukte zijn kruisvorm in de bodem. Op deze plaats werd een kerk of kapel gebouwd die later door bisschop Lambertus van Luik werd toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. Rondom deze kerk werd vervolgens een vrouwenklooster opgericht waarvan Landrada de eerste abdis zou zijn geweest. Dit klooster werd omstreeks 880 verwoest door de Noormannen. Hoelang de abdij of het klooster van Munsterbilzen verlaten bleef is niet precies te achterhalen, maar bij benadering kan gesteld worden dat de abdij na 950 en vóór 986 terug bewoond werd. Vóór 1040 werd bovendien een nieuwe abdij of kloosterkerk opgetrokken, ten zuiden van de oudere Onze-Lieve-Vrouwkerk. De oude kerk werd daarbij niet verbouwd of afgebroken, maar kreeg een nieuwe bestemming als parochiekerk voor de omwonende boeren en het personeel van de abdij.
Sinds het ontstaan van de abdij, in de tweede helft van de 7de eeuw, leefde de vrouwengemeenschap samen onder leiding van de abdis en volgden de kloosterlingen de regel van de Heilige Benedictus. Vanaf het begin van de 12de eeuw, na de heropbloei van de abdij, werden echter twee opmerkelijke wijzigingen doorgevoerd: (1) de kloostergemeenschap werd geseculariseerd, zodat de kloosterlingen niet langer een gelofte van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede dienden af te leggen. Hiermee werd de kloostergemeenschap omgevormd tot een adellijke seculiere instelling of een damesstift. Aan het hoofd van het stift stond de abdis, die door het kapittel, bestaande uit maximum 24 adellijke kanunnikessen en vier niet-adellijke kanunniken, verkozen werd. (2) Bovendien werden de inkomsten van de abdijgoederen in twee verdeeld, waarbij één deel was voorbehouden aan de abdis en het andere deel verdeeld werd onder de kanunnikessen en de kanunniken. De kanunnikessen hadden een vrij grote zelfstandigheid en woonden in afzonderlijke huizen, binnen de muren van het stift. Dit waren woningen die het kapittel toebehoorden of die ze zelf lieten bouwen. De kanunniken, die instonden voor de eredienst, woonden samen buiten de omheiningsmuur van de abdij.
Het Stift van Munsterbilzen telde dus een beperkt aantal plaatsen. Door de secularisatie hadden de kanunnikessen het recht om de abdij te verlaten of te huwen. Wanneer zulk een gebeurtenis plaatsvond of wanneer één van de juffrouwen overleed kwam er een vacante plaats. De nieuwe kandidate die zich aanbood moest het schriftelijk bewijs van haar adelstand leveren: acht kwartieren en later zelfs zestien kwartieren, van adellijke afkomst zowel aan vaders als aan moeders zijde. De abdis had het hoogste gezag in de abdij en over de dorpen die tot het domein behoorden. Sinds de 12de eeuw stond de abdij onder de voogdij van de graaf van Loon, maar de abdis bezat de heerlijke rechten over Munsterbilzen, Wellen, Haccourt, Hallembaye, Klein-Spouwen en Berg. Ze regeerde als een echte vorstin en in de 18de eeuw kreeg ze dan ook de titel 'Prinses van Het Heilig Roomse Rijk'. Haar wereldlijke soevereiniteit maakte haar zelfs onafhankelijk van de keizer, hoewel het stift zijn rechtstreekse bescherming genoot. Op geestelijk vlak handelde ze onafhankelijk van de Luikse Prins-bisschop en inzake betwistingen wendde ze zich rechtstreeks tot de Paus.
Na de Franse Revolutie in 1789 werd de abdij van Munsterbilzen nog bewoond door de abdis, 23 kanunnikessen, vier kanunniken en vijftien kerkdienaren. Enkele dagen na de slag bij Jemappes in 1792, besliste het kapittel een onderkomen te zoeken in Maastricht. Tengevolge de politieke gebeurtenissen in het voordeel van Oostenrijk, na de slag van Neerwinden in 1793, konden de abdis en de kanunnikessen voorlopig terugkeren naar de abdij van Munsterbilzen. In mei van datzelfde jaar 1793 werden de kloostergebouwen evenwel vernield door de Fransen en waren de bewoonsters gedwongen onderdak te zoeken bij familie of in andere kloosters. Deze gewelddadige interventie betekende het einde van het adellijk kapittel.
Omstreeks 670 liet Landrada een gebedshuis bouwen te Belisia. Deze kerk of kapel werd vóór 709 door bisschop Lambertus van Luik toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. De kerk zou uitgroeien tot de eigenlijke kern van het zusterklooster. Vóór 1040 werd ten zuiden van deze kerk een nieuw kerk opgetrokken, die werd toegewijd aan de heilige Amor. De oude kerk kreeg van dan af een nieuwe bestemming als parochiekerk. In 1568 werd een quasi vierkante toren in mergelsteen gebouwd naast de zuidelijke muur van de parochiekerk. Het torenvertrek werd gebruikt als school en vergaderlokaal voor de gemeente. Bij de bouw van deze toren werd de bouwvalligheid van het koor van de parochiekerk vastgesteld. Een toestand waartegen niet onmiddellijk iets ondernomen werd, met als gevolg dat in 1613 het schip en de bijgebouwen aan de noordzijde dreigden in te storten. In 1624 moest de kerk met balken gestut worden. Door onenigheid over de financiering en de verantwoordelijkheid, werden de herstellingswerken uitgesteld. Samen met de bouw van het nieuwe abdissenhuis (1756-1759) verbeterde de toestand van de kerk: het schip en het dak werden hersteld. In 1772 dreigde de torenspits in te storten en werd hij vervangen door een laag, geknikt spitsdak. In 1775 werd het oude koor afgebroken en werd het samen met de bouw van een sacristie, vervangen door een nieuwe. In 1778 werden de kerk en altaren opnieuw ingewijd.
In 1701 werd rondom de kapittelgebouwen een omheinigsmuur gebouwd en in 1713 liet de abdis een muur optrekken rondom de parochiekerk. werden de kerk en het kerkhof van de parochianen gescheiden van de Stiftskerk en het kerkhof van de kanunnikessen. Zo werd ook de begrenzing van de parochiekerk vastgelegd. In 1725 liet de abdis een schoolgebouw voor meisjes optrekken tegen de oostzijde van de omheiningsmuur. Tussen 1755 en 1759 werd een nieuwe, prestigieuze abdissenresidentie gebouwd volgens de plannen van de Akense architect Johann Joseph Couven.
Na de opheffing van de abdij werd het complex in 1800 verkocht in vier loten. In het midden van de 19de eeuw was de toestand van de kerk opnieuw slecht. Volgens de toenmalige provinciaal architect Lambert Jaminé was de restauratie van 1775 slecht uitgevoerd. Hij pleitte dan ook voor de afbraak van de in oorsprong 7de-eeuwse kerk en de bouw van een nieuwe kerk. Zijn argumenten waren dat het kerkgebouw in zo een slecht toestand was dat nieuwbouw veel goedkoper zou uitvallen dan restauratie, de bestaande kerk te klein was en dus vergroot moest worden en dat door het vergroten van de kerk er nog een grotere wanverhouding zou ontstaan. Volgens een tegenexpertise door de Tongerse architect L. Ivens in opdracht van de gemeente was een volledige bewaring van de oude kerk toch mogelijk. Op 5 oktober 1848 haalde Lambert Jaminé zijn slag thuis: een Koninklijk Besluit keurde de bouw van een nieuwe kerk in Munsterbilzen goed. Zoals op vele plaatsen bleef de toren, indien hij sterk genoeg was, bewaard en werd hij geïncorporeerd in de rest van de kerk. De nieuwe kerk kwam ten zuidoosten van de bewaarde toren te liggen. Het koor en de sacristie van 1775 werden afgebroken. Voor de bouw van de nieuwe kerk werd zowel nieuw als gerecupereerd materiaal gebruikt. Voor de zuilen, de dorpels, de plinten, dekstenen, treden en waterlijsten gebruikte men de blauwe steen van de steengroeve van Sprimont. Hout, ijzer en lood werden gerecupereerd uit de oude kerk. Voor de vensteromkaderingen en de versiering van de gevel herbruikte men de witte steen van de sloop van een oude toren. De werken werden uitbesteed aan aannemer Jans uit Oleye. Omdat de trap naar de toren na de afbraak van de kerk in openlucht kwam te staan werd in de torenromp een nieuwe spiltrap geplaatst.
Tijdens een inspectie van de kerk in 1886 door Léon Jaminé drong een eerste restauratie zich reeds op. Slechte materiaalkeuze was de grootste oorzaak. De inlandse naaldhouten spanten van het dak moesten volledig vervangen worden. De gebruikte mergelsteen van de ornamenten in de voorgevel waren sterk geërodeerd en moesten vervangen worden door de harder euvillesteen. De pinakels op de steunberen, de kruisbloemen en de kraagstenen werden hierdoor vernieuwd. De steunberen werden gedeeltelijk opnieuw vervangen door mergelsteen. Deze werken werden uitgevoerd onder toezicht van architect Mathieu Christiaens (1865-1934). In 1891 voerde architect E. Serrure opnieuw herstellingswerken uit. In 1910 werd de kerk vernieuwd naar een ontwerp van Hyacinth Martens (1847-1919): de pinakels werden vernieuwd, het dak vervangen en de kerk vergroot met een bidruimte. In 1921 werd de kerk door Jozef Daniels als onderaannemer, nog eens vergroot door het toevoegen van twee zijbeuken. Onder E.H. Stals werden er in het laatste decennium verschillende herstellingen aan de kerk uitgevoerd (1986-1999). De verzakte vloerstenen werden opgebroken: de nog bruikbare plavuizen werden herbruikt. In de zijbeuken werden er op een vochtwerende en koudewerende isolatielaag nieuwe tegels gelegd. De muren werden eveneens voorzien van een vochtwerende laag. In 1998 en 2000 werden de laatste grote werken uitgevoerd.
De oorspronkelijke plannen van 1849 van Lambert Jaminé werden niet teruggevonden. Vast staat dat de Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk in Munsterbilzen een unieke realisatie van Lambert Jaminé in neogotische stijl is.
In 1895 werden alle gebouwen van de voormalige abdij gekocht door de Franse congregatie van Sint-Jozef de Goede Herder uit Clermont-Ferrand in Frankrijk. De gebouwen kregen een nieuwe bestemming als lagere meisjesschool voor 75 leerlingen en voor de verzorging van geesteszieke vrouwen. Vanaf 1896 werd het gebouwenbestand van het stift uitgebreid voor de opvang van geesteszieken.
Van de voormalige abdij van Munsterbilzen resten slechts twee gebouwen: de in de Perronstraat gelegen voormalige meisjesschool en een gedeelte van de abdissenresidentie (ook abdissenkwartier of abdissenhuis genoemd), momenteel geïntegreerd in de gebouwen van de psychiatrische instelling en recente schoolgebouwen.
Het abdissenkwartier is een bakstenen gebouw van twee bouwlagen onder een zadel- en mansardedak, met afgewolfde dakkapellen. De eerste negen traveeën zijn gebouwd tussen 1755 en 1759 naar een ontwerp van de Akense stadsarchitect Johann Joseph Couven, in een Luikse rococo-stijl. De vijf rechtertraveeën bevatten een oudere kern uit de 17de eeuw, maar werden vermoedelijk omstreeks 1730 verbouwd. Dit wordt afgeleid uit een datumsteen die in de achtergevel verwerkt is en de gevelordonnantie in late Maasstijl. Bovendien is er een duidelijke bouwnaad tussen beide bouwdelen. De gevel is voorzien van een geprofileerde, mergelstenen waterlijst en mergelstenen steigergaten. De traveeën aan de rechterzijde hebben smeedijzeren gekrulde muurankers en kruiskozijnen in een vlakke, kalkstenen omlijsting. In de eerste helft van de 19de eeuw werden echter een aantal monelen en traversen verwijderd. De classicistische vleugel heeft een risaliet in de vijfde, zesde en zevende travee, die evenals de negende travee is afgelijnd met geblokte mergelstenen hoekbanden.De getoogde vensters zijn gevat in een kalkstenen omlijsting met een sluitsteen, die deels nog beluikt zijn op de benedenverdieping. Het risaliet heeft gebogen zijkanten. De centrale travee omvat een portaal met een getoogde vleugeldeur in een geprofileerde kalkstenen omlijsting met een sluitsteen met een rocaillemotief en een druiplijst op consoles, eveneens versierd met rocaillemotieven. Boven de deur bevindt zich een bel-etagevenster in een gelijkaardige omlijsting, die voorzien is van een smeedijzeren hek. In de tweede helft van de 20ste eeuw werd de deur voorzien van een pui met trap. In de muur ervan is een fontein verwerkt met een gevelsteen met een weggehakt wapenschild.
De achtergevel is voorzien van rechthoekige vensters uit de eerste helft van de 19de eeuw in een kalkstenen omlijsting van recuperatiemateriaal. Er is een rechthoekige deur in een geprofileerde kalkstenen omlijsting op neuten en daarboven een kalkstenen gevelsteen met een weggehakt wapenschild en de datering 1730.
Het 18de-eeuwse interieur van het abdissenkwartier bevat een classicistische salon met wandpilasters met Ionische kapitelen en een gelijkaardige muurnis op de benedenverdieping en een ovale zaal op de eerste verdieping, die vooral opvalt omwille van het straalsgewijze cassettenplafond en een centraal rozas in stucwerk. De andere vertrekken van het gebouw werden op het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw aangepast door de zusters van de congregatie van Sint-Jozef. Op de benedenverdieping van het Abdissenhuis werden klaslokalen ingericht en de verdieping werd opgedeeld in kleine slaapvertrekken.
De gebouwen van de psychiatrische instelling zijn deels opgetrokken in eclectische stijl uit het einde van de 19de eeuw. Zo onder meer de vleugel waarin zich het portaal bevindt. Deze vleugel telt twee bouwlagen onder een zadeldak, terwijl het poortgebouw uit één travee bestaat en bekroond wordt door een schilddak. Het is een bakstenen gebouw op een hardstenen plint met natuurstenen banden en hardstenen waterlijsten. Er zijn bakstenen rondboogvensters en een rechthoekige deur in een geprofileerde hardstenen omlijsting met een druiplijst en daarboven een drielichtvenster in een hardstenen omlijsting. Tussen de voormalige abdijvleugel en de kerk bevinden zich de speelplaats en de schoolgebouwen uit het begin van de 20ste eeuw.
Reeds vier maal (in 1974, 1979, 2000 en 2010) werd een archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd op het terrein van de voormalige abdijsite. Men beoogde daarbij de muurresten van de verdwenen kapittelkerk en de parochiekerk te lokaliseren. Bij de opgravingen van de Stiftskerk toegewijd aan de Heilige Amor, werden de resten van vermoedelijk twee verschillende kerkgebouwen aangetroffen. Met name een rechthoekige constructie, afgesloten met een apsis, uit de preromaanse periode en een oversnijdend halfrond uitbraakspoor waarvan vermoed wordt dat het de originele apsismuur van de romaanse Stiftskerk, die vóór 1040 gebouwd werd, betreft. Tijdens de tweede opgravingscampagne werden resten van de Onze-Lieve-Vrouwkerk, met een kern uit de 7de eeuw, vrijgelegd. De funderingen van de noordelijke, westelijke en zuidelijke muur van het oude kerkschip werden hierbij aangetroffen. Deze funderingen bestonden uit grijs-bruine zandsteen, silex, tufsteen en fragmenten van Romeinse dakpannen en hypocaustumtegels (herbruikmateriaal). Aan de zuidoostkant werd een rechthoekige uitbouw opgetrokken uit mergelblokken aangetroffen. Verder werden nog resten van een galerij en twee waterputten, met elkaar verbonden door een overloop, gevonden evenals enkele graven en andere gebouwenresten, waarvan de precieze functie nog niet gekend is.
Een volledig beeld van de oudste toestand van de abdijsite heeft men echter nog niet. Uit de verkoopakte van 1800 is gebleken dat de abdijsite verschillende gebouwen omvatte, die geleidelijk aan vervangen werden door nieuwe gebouwen, maar waarvan de resten zich nog steeds op de site bevinden. Het betreft: een bakkerij, een verbindingsgalerij tussen de kapittel en de parochiekerk uit de 16de-17de eeuw, koetshuizen met daarboven een woongedeelte, de woning van de dekenes, de kanunnikessenhuizen, een watermolen uit 1656 en een schuur uit de 19de eeuw.
De toren in mergelsteen met een gotische boogfries onder de kroonlijst, werd in 1565-1567 ten zuiden van de oude parochiekerk opgetrokken. Het parament bestaat uit mergelsteen, maar de binnenmuren zijn baksteen gebouwd. De vierkante toren heeft aan de buitenkant een afmeting van 6,18 meter per zijde. Onderaan zijn de muren 1,16 meter dik zodat de binnenruimte circa 3,86 bij 3,86 meter groot is. Ter hoogte van de galmgaten zijn de muren versmald tot een dikte van 80 centimeter. Behalve de gotische boogfries zijn ook de galmgaten met gotisch maaswerk verfraaid. Onder de galmgaten, aan de oostelijke zijde van de toren, bevindt zich een bas-reliëf met de voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw met Kind in een stralenkrans tussen twee pilasters en twee engelen die een kroon boven haar hoofd houden. Naast de galmgaten op de noordelijke muur was ooit een wijzerplaat van een torenuurwerk bevestigd.
Een plattegrond uit 1910 beschrijft een driebeukige kerk bestaande uit een inkomtravee en een schip met vijf traveeën. De 16de-eeuwse rechthoekige toren werd in de kerk geïncorporeerd en flankeert het koor met priesterkoortravee en driezijdige koorsluiting. De neogotische voorgevel is opgetrokken uit baksteen en op de hoeken en aan weerszijden van de portaaltravee voorzien van enkele steunberen. De steunberen, bekroond door achtzijdige pinakels, zijn versneden en geleed door casementen met blind maaswerk in mergelsteen. Boven het korfboogvormig portaal uit mergelsteen en blauwe hardsteen bevindt zich een spitsboogvenster met maaswerk. De puntgevel wordt afgeboord door een driepasboogvormig fries. Boven op de puntgevel staat een sculptuur van Onze-Lieve-Vrouw van 1891.
Het interieur van de kerk is volledig bepleisterd. De spitsboogarcaden rusten op zuilen met een neogotisch bladkapiteel. De overdekking gebeurde met houten kruisribgewelven op consoles. Het merendeel van de meubilering van de kerk komt uit de vroegere kerk en het karmelietenklooster en dateert uit de eerste helft van de 18de eeuw, onder meer het koorgestoelte. De biechtstoelen uit eik werden in de 19de eeuw vervaardigd. De preekstoel is een ontwerp van architect F. Lohest uit Luik in 1895. Het hoofdaltaar en de zijaltaren in neogotische stijl komen waarschijnlijk uit de oude kerk, maar werden voorzien van vernieuwde bovenelementen, die in de tweede helft van de 19de eeuw in Dinant gemaakt werden. De Calvariebeeldengroep dateert uit de 15de eeuw en hardstenen doopvont dateert vermoedelijk uit de 11de-12de eeuw. De glasramen dateren uit de tweede helft van de 19de eeuw. De grafstenen zijn van pastoor Gerard Wijlen (+1542) en van Anna van Merode (+1566).
Auteurs: Mortier, Sophie; Gijselinck, Jozef
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Mortier S. & Gijselinck J. 2014: Abdij van Munsterbilzen: abdissenresidentie, kerk en portaalvleugel versie 1 - 04.03.2014 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/155296 (geraadpleegd op ).
De restanten van de abdij van Munsterbilzen zijn beschermd als monument. De bescherming omvat de 18de-eeuwse abdissenresidentie, de gotische toren en de neogotische parochiekerk, de 19de-eeuwse portaalvleugel en de ondergrondse restanten van de kapittelkerk, de voormalige Onze-Lieve-Vrouwkerk en de overige gebouwen die tot de abdij behoorden.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2014: Abdij van Munsterbilzen: abdissenresidentie, ondergrondse resten, parochiekerk en portaalvleugel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/190331 (geraadpleegd op ).