Beschrijving
De bescherming als monument betreft een deel van het voormalig herenhuis De Tinnen Schotel, met name het hoofdgebouw en de eerste twee traveeën van de dwarsvleugel.
Waarden
De Tinnen Schotel, met name het hoofdgebouw met onderdoorgang langs de Grote Markt en de eerste twee traveeën van de aanpalende dwarsvleugel tot aan de massieve dwarsmuur, is beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door:
historische waarde
in casu architectuurhistorische waarde:
Typologisch relevant voorbeeld van een eind 18de- begin 19de-eeuws gastenhotel, door de vermoedelijke ontwerper, de Tiense stadsarchitect Philippe Robiets (1751-1831), uitgewerkt als een stijlvolle, L-vormige herenwoning met centrale poortdoorgang, aanleunende salons en monumentale traphal in de ruim bemeten straatvleugel en een koetshuis en dienstvertrekken in de bescheidener dwarsvleugel, het geheel voorzien van een imposante Lodewijk XVI-lijstgevel in Gobertange, met als belangrijke karakteristieken de klassiek-symmetrische ordonnantie met risalietvormig geaccentueerde, bredere midden- en inkomtravee, een sokkelvormend gelijkvloers, een verticaliserende opbouw van verjongende bovenverdiepingen met kolossale pilastergeleding en forse, belijnende kroonlijst en dit in combinatie met een ingetogen, rationele ornamentatie. Het voornaam interieur met bewaarde indeling en grotendeels bewaarde 19de-eeuwse, overwegend Lodewijk XVI, directoire- en empire geïnspireerde stoffering (bordestrap, marmeren schouwen, stucplafonds, dubbele paneeldeuren ...) getuigt van de aanpassingen aan wisselende noden en smaak van de opeenvolgende eigenaars.
historische waarde
Van oudsher een uitgezochte pleisterplaats op een belangrijke oost-west verbinding met centrale ligging op de Dries, de latere Grote Markt, getuigt de Tinnen Schotel van een markante evolutie waarbij de 16de-eeuwse herberg-brouwerij ‘de Scheuleer’ op het einde van de 18de eeuw was uitgegroeid tot een gerenomeerd klassenhotel met eminente bezoekers waaronder de aartshertog Albrecht van Saksen-Tesschen (1791), Napoleon (1803 en 1804), Wellington en Blûcher (1815) en de keizerin van Rusland (1818). De omvorming respectievelijk tot handelszaak in 1846 en voorname herenwoning van burgemeester en industrieel Victor (1845-1904) in 1894 verwijst impliciet naar de ingrijpende sociaal-economische verschuivingen ingevolge de aanleg van de spoorlijn in 1837 toen de verblijfsaccommodatie massaal vanuit de binnenstad naar de nieuwe stationsbuurt werd verplaatst. De oprichting in 1913 van het Victor Beauduininstituut als technische beroepsschool tenslotte (zie de gedenkplaat door J. Marin en buste Beauduin door Th. Vinçotte bij de ingang) is niet alleen relevant voor de begin 20ste-eeuwse Tiense onderwijspolitiek maar getuigt tevens van de dwingende nood aan geschoolde arbeiders in een zich snel ontwikkelende industriële maatschappij.