Teksten van Herenhuis De Tinnen Schotel: hoofdgebouw en gedeelte dwarsvleugel

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/320

Herenhuis De Tinnen Schotel: hoofdgebouw en gedeelte dwarsvleugel ()

De bescherming als monument betreft een deel van het voormalig herenhuis De Tinnen Schotel, met name het hoofdgebouw en de eerste twee traveeën van de dwarsvleugel.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Herenhuis De Tinnen Schotel: hoofdgebouw en gedeelte dwarsvleugel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/188264 (geraadpleegd op ).


Herenhuis De Tinnen Schotel ()

'De Tinnen Schotel' was is de 17de eeuw reeds gekend als herberg-brouwerij, die uitgroeide tot een hotel met klasse maar werd omgevormd tot privéwoning en later onderdak bood aan de stedelijke nijverheidsschool. Nu is de stedelijke muziekacademie hier gevestigd.

Historiek

Op de dries - sinds 1635 Grote Markt genoemd - bevond zich eind 16de eeuw de herberg van Paulus van den Steen, ‘de Scheuleer’ genaamd, naar verluidt een samentrekking van ‘schueteleer’ of schotelmaker. De vermelding “seker huijs hoff paenhuijs genaempt den sceulaer” uit 1675 wijst er op dat er zoals indertijd gebruikelijk ter plaatse werd gebrouwen. In 1681 is er sprake van ‘de Schotel’, in 1699-1701 van de ‘Rode Schotel’. Vanaf het eind van de 17de eeuw verschijnt voor het eerst de benaming ‘Tinnen Schotel’ (1689), al sinds 1717 verfranst tot ‘le Plat d’Etain’ , in 1798 afgekort tot ‘au Plat’, benamingen die tot de 19de eeuw zullen standhouden. Als broeinest van oostenrijksgezinden in de Oostenrijkse periode verandert de benaming tijdelijk in ‘Hôtel d’Autriche’ (1786).

Bijna een eeuw lang, van ca. 1667 tot 1778 was ‘de Tinnen Schotel’ eigendom van de familie Loyaerts, die tot de zeer welstellende burgerij behoorde en geregeld deel uitmaakte van de stadsmagistraat. Zij werd achtereenvolgens opgevolgd door Petrus Goossens, graanhandelaar en ontvanger van de keizerlijke en koninklijke loterij, en vanaf ca. 1785 door de familie Janssens.

Concrete, betrouwbare gegevens over de bouwgeschiedenis van het huidige pand zijn niet voorhanden. Volgens de literatuur werden er in 1778 na brand belangrijke herstellingswerken uitgevoerd, brandde de Tinnen Schotel op 3 oktober 1791 af en liet toenmalig eigenaar Paul Janssens in 1830 de gevel verbouwen volgens plan van stadsarchitect Philippe Robiets (1751-1831). Van herberg-brouwerij was de ‘de Tinnen Schotel’ inmiddels uitgegroeid tot een hotel met klasse zoals blijkt uit de notities van stadssecretaris de Wouters. Groten der aarde zoals ondermeer de aartshertogen Albrecht van Saksen-Tesschen en Maria Christina van Oostenrijk (1791), Napoleon (1803 en 1804), de Prins van Oranje (1814), Wellington en Blücher (1815) en de keizerin van Rusland (1818) gebruikten er een maaltijd of bleven er overnachten. Met de aanleg van de spoorweg in 1837 en de bouw van nieuwe hotels in de stationsbuurt bleek een hotelfunctie in het centrum niet langer rendabel. In 1846 opent de familie Dalemont een ijzerwinkel in het voormalig hotel dat nadien wordt doorverkocht aan de Tiense familie Debaus, eveneens handelaars. Op 9 augustus 1894 volgt de aankoop door burgemeester en directeur van de Suikerfabriek Vinckenbosch Victor Beauduin (1845-1904) die het pand als privéwoning liet herinrichten.

Op 27 december 1909 verkopen zijn erfgenamen het complex aan de stad die op 27 juni 1913 besliste om er de nieuwe beroepsschool met een afdeling mechanica en schrijnwerkerij , met name het ‘Institut Victor Beauduin’ in onder te brengen, dit als eerbetoon aan de overleden burgemeester die de uitbouw van een technisch dagonderwijs steeds had vooropgesteld. Het project werd mee gefinancierd door de stichting Bruno-Delcourt die via schenkingen van ondermeer gemeenteraadslid dr. Arthur Bruylants (1852-1929), de Raffinerie Tirlemontoise en de Sucreries et Raffineries Roumaines de nodige fondsen verzamelde. De plechtige opening van het Instituut, ondergebracht in het daartoe heringerichte gebouw, had plaats op 26 oktober 1913. De stedelijke nijverheidsschool had er reeds het jaar voordien intrek genomen. Daarnaast werd een lokaal ter beschikking gesteld van de Provinciale Landbouwschool en dit tot bij het begin van de tweede wereldoorlog. Vanaf 1923 was er ook de stadsbibliotheek gevestigd.

Na verloop van tijd werd de bloeiende school een te zware belasting voor de stad, wat in 1969 resulteerde in een overdracht aan de provincie. Het Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs (PITO) bleef er gevestigd tot bij de verhuis naar de nieuwe campus in 1985-1986. Sindsdien fungeert de voormalige Tinnen Schotel als Stedelijke Muziekacademie. In 1972 werden bij renovatiewerken de stucplafonds voorzien van een verlaagd plafond en de paneeldeuren overschilderd. Of de stucplafonds hierbij bleven bewaard is niet duidelijk. De overschilderingen zouden volgens een deskundige gemakkelijk verwijderbaar zijn. In 1999 tenslotte, naar aanleiding van de Open Monumentendag ‘Kleur bekennen’, werd de voorheen witgeschilderde wagendoorgang kleurrijk in de verf gezet.

Beschrijving

De Tinnen Schotel vormt samen met het aangrenzende Lodewijk XV - herenhuis Debaus uit 1758 en het neoclassicistische Vredegerecht uit 1823 de noordwand van de Grote Markt.

Het is een ruime, L-vormige herenwoning in Lodewijk XVI-stijl van ca. 1791 met aan straatzijde een negen traveeën brede en drie bouwlagen tellende vleugel waarop aan binnenkoerzijde een langgerekte dwarsvleugel aansluit. Op de Poppkaart (ca. 1860) is de binnenkoer aan zuidzijde nog afgesloten met een omvangrijke, inmiddels verdwenen derde vleugel.

Het deels onderkelderd complex is opgetrokken in baksteen met een volledig in Gobertange uitgewerkte, op de markt georiënteerde voorgevel en is afgedekt met natuurleien zadeldaken. De imposante natuurstenen lijstgevel met drie in hoogte afnemende bouwlagen – sinds begin 20ste eeuw op verdiepingsniveau bepleisterd – wordt gekarakteriseerd door een klassiek-symmetrische gevelordonnantie met regelmatige travee-indeling en een risalietvormende midden- of inkompartij. Het sokkelvormend gelijkvloers distantieert zich door zware imitatiebanden en een register van steekboogvensters met volutensluitsteen met astragaal. Kolossale, Toscaanse pilasters waartussen verdiepte, rechthoekige vensters met volutensluitsteen en smeedijzeren borstwering (tweede verdieping) ritmeren de verticaliserende bovenverdieping, bekroond met een door forse, gekoppelde consoles gearticuleerd hoofdgestel en een zwaar geprofileerde kroonlijst. Vóór de gevelbepleistering begin 20ste eeuw waren zowel hoofdgestel als panelen tussen de verdiepingsvensters opgehoogd met siermotieven. De bel-etage wordt in evidentie gesteld door een over de ganse breedte doorgetrokken, gietijzeren balkon, ter hoogte van de middentravee geschraagd door forse voluutconsoles met acanthusblad. De blauwhardstenen koetspoort toont een fraai geprofileerde rondboogomlijsting versierd met een festoen en een rozetmotief in de zwikken. De inkompartij wordt bijkomend benadrukt door het risaliet gevormd door de combinatie met het over twee bouwlagen doorgetrokken rondbogig balkonvenster met lamberkijnversiering en met het door gegroefde pilastertjes geflankeerde, rondbogig dakvenster.

De witgeschilderde achtergevel toont eveneens een strakke, verjongende maar sobere ordonnantie van rechthoekige vensters met hardstenen onderdorpel die ter hoogte van de traphal wordt verlevendigd door twee grote raampartijen en een beglaasde kelder- en achterdeur, telkens versierd met gotiserend metalen maaswerk van spitsboog- en vierpasmotieven.

De dwarsvleugel, eveneens opengewerkt met sobere rechthoekige vensteropeningen (grotendeels vernieuwd), is samengesteld uit twee onderscheiden volumes: een even hoog volume als en aansluitend op de straatvleugel en een lager volume van twee bouwlagen en een mezzanino gemarkeerd door een reeks oculi. Op het gelijkvloers verwijzen de brede rondboogvensters - oorspronkelijk koetspoorten – naar de oorspronkelijke functie als wagenhuis terwijl de erkervormige polygonale, houten uitbouw refereert aan de 19de eeuwse herinrichting van de achterliggende ruimte tot tuinkamer.

Een zware, met Franse voegen opgehoogde houten poort verleent toegang tot de wagendoorgang, achteraan afgesloten door een beglaasde vleugelpoort met gotiserend smeedijzeren maaswerk. De betegelde doorgang wordt geritmeerd door korintische pilasters die een gecaissoneerd stucplafond met rozet opvangen. De beglaasde vleugeldeuren aan weerszijden, voorafgegaan door zwartmarmeren treden en een stoep met inlegwerk, zijn omkaderd door ionische zuilen op hoog basement die een rondboog dragen versierd met vlechtwerk en een bloemmotief in de zwikken. Elegante leuningen in gietijzer en messing begeleiden de toegang. Tegen de rechter zijwand een classicerende nis door Jacques Marin (1877-1950), directeur van de Academie van Tienen (1912-1935), ontworpen voor een (inmiddels verwijderde) buste van oud-burgemeester Victor Beauduin door Thomas Vinçotte (1850-1925). Tegen de linkerzijwand een bas-reliëf met allegorische figuur en portretprofiel, eveneens een realisatie van J. Marin, met de opschriften “ENCOURAGEMENT. L’Enseignement Technique” en “A Mr. Le docteur ARTHUR BRUYLANTS donateur de la fondation BRUNO DELCOURT. Beide sculpturen verwijzen naar de oprichting van het Victor Beauduinstituut in 1913. Links van de doorgang bevindt zich de door twee hoge ramen verlichte, ruime traphal met witzwarte marmeren vloer en gecaissoneerde stucplafonds met rozetversiering. Een monumentale, maar sobere bordestrap in Lodewijk XVI-stijl bedient de verschillende verdiepingen. Dubbele, oorspronkelijk met directoiremotieven beschilderde (in 1972 overschilderde) paneeldeuren bedienen de twee salons aan straatzijde: het klein salon met schouw met geklauwde voluten in zwarte marmer van Mazy; het groot salon met Lodewijk XVI-schouw in zwart geaderd witte marmer. Een enkelvoudige paneeldeur leidt naar het klein salon aan binnenkoerzijde, uitgerust met een schouw met voluutvormige wangen in witte Carraramarmer en een weelderig gestuct plafond in olijf- en goudtinten. Van hieruit leidt een dubbele paneeldeur naar de tuinkamer met erker, gestoffeerd met een in panelen opgedeelde lambrisering met leeuwenkopjes en een gestuct plafond met gegroefde sierlijst met siervazen resp. caissons opgehoogd met rozetten, siervazen en griffioenen. De paneeldeuren zijn bekroond met een sopra porta met guirlande- en schelpmotief. Centraal in de ruimte een schouw in gepolijst Petit Granit met zuiltjes in rode brecci (marmerachtig conglomeraat met hoekige fragmenten) waarboven een door gestucte pilasters omlijste schouwboezem De aankleding van de salons rechts van de doorgang is van recentere oorsprong: het groot salon aan straatzijde in neobarokstijl met houten lambrisering, briefpaneeldeuren, houten balkenzoldering en een monumentale schouw met roodmarmeren, getorste zuilen; het klein salon achteraan met classicerende schouw in Franse steen en rood marmer. Op de sobere verdiepingen zijn de meeste paneeldeuren, de meeste met de messing deurkrukken, bewaard. Dienstvleugel met bakstenen gewelven op metalen liggers.

Bibliografie

  • DE RIDDER F. 1929: Historiek der straten en openbare plaatsen van Thienen, In: Hagelandse Gedenkschriften, s.l., 8-12.
  • DOPERE F. 2005: Verborgen historische interieurs te Tienen. De 19de-eeuwse salons van De Tinnen Schotel, Museumopener 6, 1- 4.
  • KEMPENEERS P. 1988: Pito. Roman van een school, Tienen.
  • S.n. 1999: Thuis in Thienen 1 , Tienen, 259-267.
  • VRANCKEN L. 2004: Het vroeg 19de-eeuwse Tienen, een wissel op de toekomst..., In: De kleuren van De Keyser, Tienen, 5-16.

Bron: Beschermingsdossier DB002268
Auteurs:  Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Herenhuis De Tinnen Schotel: hoofdgebouw en gedeelte dwarsvleugel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/146524 (geraadpleegd op ).