Beschrijving
De boven- en ondergrondse restanten van het predikherenklooster te Tongeren zijn beschermd als monument. De bescherming omvat de twee panden en de achterliggende tuin.
Waarden
De gebouwen en ondergrondse restanten van het voormalig predikherenklooster zijn beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de:
historische waarde
Sinds 1266 kwamen de Maastrichtse predikheren op regelmatige tijden tijdens de vasten en de advent prediken te Tongeren. Pas in de 17de eeuw vatten zij daadwerkelijk het plan op om zich in Tongeren te komen vestigen. In afwachting kochten de kloosterlingen twee huizen op de hoek van de Kielenstraat en de wijk aen Commerput (de latere Predikherenstraat), grenzend aan een vanouds onbebouwd terrein. De nieuwe stichting werd pas officieel toegestaan in 1643, respectievelijk door de stadsmagistraat en prins-bisschop Ferdinand van Beieren, maar reeds in 1635 was begonnen met de bouw van de noordelijke vleugel van het dominicanerpand, langsheen de Predikherenstraat. In 1663, na de erkenning van de vestiging, ving de constructie van de oostelijke vleugel aan, en de zuidvleugel volgde in 1668. Door oorlogsperikelen vielen de werken hierna een tijd stil. Het klooster werd door de Fransen geplunderd in 1673 en werd nogmaals getroffen tijdens de stadsbrand in de nacht van 28 op 29 augustus 1677. Het klooster moet vrij snel zijn gerestaureerd, want reeds in 1680 werd met de bouw van de westelijke vleugel aangevangen, in 1685 werd de brouwerij aan de kant van de Moerenstraat gebouwd en het geheel werd omheind tussen 1690 en 1698. De eerste steen van de nieuwe kerk werd gelegd op 18 oktober 1714; ze werd ingewijd op 2 juli 1757. Een gravure van Jacob Harrewijn uit 1718 geeft een duidelijk beeld van de toenmalige situatie van het klooster. Het pand was een traditioneel kloostergebouw met vier vleugels rond een binnenhof met omgang. Het complex was uitgerust met een kerk, bibliotheek, sacristie, apotheek, hospitaal, refectorium met pulpitum, keuken, groot dormitorium, sacellum, locutorium, brouwerij en bijgebouwen. Het geheel was voorzien van een uitgestrekte, ommuurde tuin. Met de Franse Revolutie werden het kloostercomplex als zwart goed geconfisqueerd. Het pand werd op 25 oktober 1797 verkocht, de bijgebouwen in de Kielenstraat volgden op 24 september 1798. De progressieve sloopwerken werden in 1799 aangevat. De kerk werd gedeeltelijk afgebroken in 1804 en verdween volledig in 1820, de zuidvleugel verdween grotendeels vóór 1829, de brouwerij verdween tussen 1846 en 1865, de noord- en oostvleugel werden ingekort in 1865. De restanten werden verder verbouwd en uitgebreid.
historische waarde
in casu architectuurhistorische waarde: Blijkens de gravure van Harrewijn uit 1718 was het klooster een eenvoudig gebouw, met dito zaalkerk. Het eigenlijke pand had eenvoudige vlakke parementen met rechthoekige (kruis)ramen aan de buitenzijde en rondboogopeningen aan de zijde van de pandgang. Van het 17de-eeuwse complex zijn slechts fragmenten overgebleven van de noordelijke en oostelijke vleugel. Tot 1865 waren deze verdeeld tussen twee afzonderlijke eigenaars. De straatparementen bleven bewaard in het pand Predikherenstraat 13, een diephuis met aan de straatzijde een twee traveeën brede en twee bouwlagen hoge bakstenen lijstgevel met aangepaste ordonnantie, geprofileerde druiplijst, mergelstenen banden en kroonlijst op ojiefvormnige consoles. De buitengevel parallel met de Moerenstraat is opgetrokken in baksteen met gedichte (kruis)ramen, smeedijzeren muurankers met krullen en een geprofileerde mergelstenen kroonlijst op ojiefvormige consoles. De binnenhofparementen bleven bewaard in het pand Predikherenstraat 11, onder de vorm van twee gekoppelde mergelstenen rondbogen op het gelijkvloers en sporen van mergelstenen kloosterkozijnen en rondboogramen op de eerste verdieping onder een baksteenfries, gevormd door een rechte en overhoekse muizentand. Dit gedeelte van het huis werd aan de straatzijde verbouwd tussen 1846 en 1865, waarbij een eenvoudige bakstenen lijstgevel tot stand kwam, vier traveeën en drie bouwlagen met getoogde muuropeningen, druip- en kordonlijsten onder een houten kroonlijst. De panden 11 en 13 werden in 1865 samengevoegd, waarbij in één weg het restant van de oude oostelijke vleugel, waarvan nog het oorspronkelijke zadeldak met stijlenkap bewaard bleef, werd ingekort, waardoor een nieuwe tuingevel ontstond. Het dak werd afgewolfd.