Teksten van Begijnhof met omgeving

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/5382

Begijnhof met omgeving versie 1 - 22/10/2014 ()

Het Begijnhof van Herentals is een driehoekig pleinbegijnhof met centraal gelegen kerk. Gesticht rond 1260 op het Nieuwland, werd het volledig vernield in 1578 en op de huidige locatie heropgebouwd in de 17de eeuw. De meeste huizen in het Begijnhof dateren in kern uit de 17de – 18de eeuw. Het stadsgezicht omvat ook de schoolgebouwen en de pastorie van het Begijnhof in de Burchtstraat, de achtertuinen begrensd door de Augustijnenlaan en de Begijnenvest, restant van de stadsomwalling. Ook de Infirmerie van het augustijnenklooster (1692) aan de Augustijnenlaan werd – onder de benaming ‘brandweerkazerne’ - in het stadsgezicht opgenomen.

Historiek

Het oud begijnhof van Herentals werd gesticht voor 1266. In 1270 werd het een aparte parochie, met eigen kerk en kerkhof. Het was gelegen in het meeste noordelijke stadsgedeelte, het Nieuwland, en werd begrensd door de Nete, door de oude stadsvest, iets voorbij de huidige ring, en door een gracht langs de Nederrij. Rond 1470 waren er circa 300 begijnen en het aantal huizen ging nog in stijgende lijn. Dit eerste begijnhof bestond uit verscheidene straatjes rond een plein (vermoedelijk het kerkhof) naast de kerk. Het grondplan van dit eerste begijnhof bekend dankzij de plattegrond van Herentals door Jacob van Deventer uit 1558. Over de huizen is niets met zekerheid gekend, ze waren waarschijnlijk in hout en leem opgetrokken, met uitzondering van de kerk en wellicht nog enkele gebouwen. De grondvesten van deze kerk, iets ten noorden van de Nete gelegen, werden teruggevonden bij bouwwerken in 2003. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was Herentals enige tijd in handen van het Staatse leger. In 1578 werd om strategische redenen, namelijk om de perimeter van de stadswallen te kunnen inkorten, het stadsgedeelte ten noorden van de Nete opgeofferd. Het Nieuwland, dat grotendeels ingenomen werd door het begijnhof, werd met de grond gelijk gemaakt. Mogelijk bleef de stenen kerk nog grotendeels overeind, zoals de aanduiding ervan op een tekening met nieuwe vestingen van het einde van de 16de eeuw laat vermoeden.

De begijnen raakten verspreid, maar wanneer in 1584 het Spaanse gezag wordt hersteld, stond niets een hergroepering in de weg. De locatie van het oude begijnhof werd definitief verlaten en in 1585 werd in de Hoge Burchtstraat (huidige Burchtstraat) een huis gekocht dat als infirmerie werd ingericht. In 1590 kregen de begijnen van de stadsmagistraat de toelating om 26 huizen en aanpalende gronden, gelegen tussen de Hoge Burchtstraat en de Lage Burchtstraat (huidige Begijnenstraat en de steenweg op het Begijnhof) aan te kopen. Na gedurende enkele jaren de kapel van het Heilige Drievuldigheidsgodshuis (waar vanaf 1613 het augustijnenklooster kwam, het huidige huizenblok tussen Begijnenstraat en Augustijnenlaan) te gebruiken, werd in 1599 begonnen met de bouw van de nieuwe begijnhofkerk, waarvoor gebruik werd gemaakt van recuperatiesteen afkomstig van (de kerk van) het oud begijnhof. Koor en transept werden al afgewerkt in 1599, de voltooiing van schip en zijbeuken duurde nog tot 1614.

In tegenstelling tot het oude begijnhof was het nieuwe begijnhof van Herentals geen nieuw aan te leggen stadsuitbreiding. Bij de inrichting van het nieuwe begijnhof moest rekening gehouden worden met een bestaand stratenpatroon en huizenbestand. Na verloop van tijd vonden een aantal transformaties plaats die de site tot een echt (besloten) begijnhof maakten. Het eerste deel van de Hoge en Lage Burchtstraat vanaf de Nederrij (huidige Fraikinstraat) werd niet in het Begijnhof opgenomen. De grens werd bepaald door de achterkant van de nieuwe huizenrij die het huizenblok van noord tot zuid dwarste. De zuidelijke huizenrij van de ‘steenweg’ groeide uit tot het meest prestigieuze gedeelte van het hof. De noordzijde van de straat verloor geleidelijk haar woonfunctie om plaats te maken voor de kerk, het kerkhof en een groenzone. Toch verdwenen de meeste woningen er pas in de 19de eeuw. De noordzijde van het hof werd gevormd door een doorlopende rij huizen, waarvan de voorzijde naar het hof gekeerd werd en de blinde achtermuur naar de Hoge Burchtstraat (die later ook de naam Blindestraat kreeg). Het hof was toegankelijk via twee poorten en werd verder aan alle zijden omsloten door al dan niet blinde achtermuren, scheidingsmuren en grachten. Zo ontstond een driehoekig geheel, een combinatie van plein- en straatbegijnhof met hagen en weelderig groen.

De kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden van graaf de Ferraris (1770-1778) geeft pas opnieuw informatie over het uitzicht van het Begijnhof. Verder zijn er nog een aantal documenten uit de Franse en Nederlandse tijd, zoals de overzichtskaart van het kadaster uit 1817 en een plannetje waarop de gevels van de huizen getekend staan en dat vermoedelijk dateert van kort na 1817. Ook enkele registers van de bezittingen van het Begijnhof kunnen helpen bij de reconstructie van het uitzicht. Op deze manier kan gekomen worden tot een beschrijving van het hoe het Begijnhof er op het einde van de 18de eeuw kan uitgezien hebben. De toegang via het poortgebouw van de Begijnenstraat uit 1622 zag er ongeveer uit zoals op het moment van bescherming. De rechterzijde van de straat was volledig volgebouwd. Over de eerste huizen, waar de 19de-eeuwse woningen (nummers 2 tot 9) staan, bestaan geen precieze gegevens. Eén huis met verdieping dicht bij de poort, het oud convent, had een puntgevel aan de straatzijde wat op het Begijnhof uitzonderlijk was. De andere, nu verdwenen huizen van deze groep hadden mogelijk geen verdieping. De volgende, nog bestaande huizen nummer 9 (linkerdeel) tot 16, zijn door tal van bouwsporen goed gedocumenteerd. De data 1713, 1715 en 1716 komen erop voor. Op nummer 14b, dat het spiegelbeeld vormt van nummer 14a, is “166” te lezen. Deze huizenrij wordt ter hoogte van de kerk gedomineerd door het (vroegere) convent uit 1715-1716, dat toen vooral als noviciaat diende en thans bekend staat als Infirmerie en Begijnhofmuseum. Het huidige nummer 17, het Convent, ontstond pas rond 1830 uit een samenvoeging van twee oudere woningen. Tussen dit huis en het huis met huisnummer 18 uit 1777, de later pastorie, bevond zich, zoals nu nog steeds , een doorgang met poort, een overblijfsel van de weg naar de Valpoort zoals die voor de oprichting van het Begijnhof op deze plaats bestond. Later diende de doorgang enkel om naar de achterliggende weide te gaan. Het laatste deel van de straat, dat nu onbebouwd is, was eveneens volgebouwd met acht, mogelijk vooral lage huizen. Het laatste huis in de straat had een achterbouw die noordwaarts aanleunde tegen de afsluitmuur van de Burchtstraat uit 1660. Bij de restauratie van de muur in 1998 kwamen na het wegnemen van opvullingmetselwerk en bepleistering tegen deze muur verschillende sporen van vroegere constructies aan het licht. Via de poort uit circa 1630 kon het hof verlaten worden. Deze huizenrij was ongetwijfeld de meest prestigieuze en comfortabele van het hele hof. De huizen, meest met verdieping, keken via de ramen aan de achterzijde uit op al dan niet individuele tuinen met erachter nog een groene zone, die als boomgaard, weide of groentetuin dienst kon doen. De grens van het Begijnhof werd aan de oostzijde en de zuidzijde gevormd door de Maasloop, die anders dan nu onmiddellijk achter de achtertuinen liep. Vervolgens verdween deze onder de infirmerie van het augustijnenklooster en zette via vertakkingen zijn weg westwaarts verder naar de stadsvest en de Molennete.

De linkerzijde van de straat had lang niet het open uitzicht van vandaag. Vanaf het poortgebouw aan de Begijnenstraat was er achtereenvolgens een rij van vermoedelijk zes huizen zonder verdieping, de nog bestaande voetweg naar het noordelijk deel van het Begijnhof (de Achterbos), een tweede rij van vier lage huisjes, vervolgens voorbij de kerk met een afsluitmuurtje voor het kerkhof, enig groen, en tenslotte opnieuw een bebouwde strook ter hoogte van het huidige huisnummer 18 (pastorie), vermoedelijk met een zestal lage huisjes, aanwezig. Vervolgens kon het pad dat van de Achterbos kwam overgestoken worden om bij het huis bij de poort aan de Burchtstraat te komen. Zo werd gezorgd voor een vrij gesloten straatbeeld.

De omgeving van de Achterbos bood een heel wat groener beeld. Links inslaande tussen de lage huisjes net voorbij het poortgebouw aan de Begijnenstraat waren rechts de tuinen achter de lage huizen aan de steenweg, met verzorgde hagen omzoomd. Het laantje van het kerkportaal naar het Fundatiehuis bestond nog niet, er liep wel een verbindingspad tussen de kerk en de noordwesthoek van de Achterbos. In die groene zone, ongeveer tegenover het Fundatiehuis, stond een langwerpig, ondiep bouwvolume, vermoedelijk een rij van zes kleine huizen, en iets ten noorden daarvan nog een minuscuul gebouwtje (een latrine of ‘gemeijn huijsken’?). Aan de linkerzijde van het pad van de Achterbos bevond zich het grootste deel van het gebouwenbestand van het hof. Zowel westwaarts als noordwaarts langs de Burchtstraat vormde de huizenrij een ononderbroken keten. Deze ondiepe huizen met voortuintjes hadden aan de achterzijde in de Burchtstraat slechts een blinde muur. Aan de westzijde, waar een aftakking van de Maasloop als open riool voor het afvoerwater diende en zo een natuurlijke grens vormde, zagen wel een aantal vensters op de achterkant uit. De westzijde telde slechts twee huizen met verdieping; daarvan rest nu alleen het Fundatiehuis uit 1657. Aan de noordzijde, met de rug naar de Burchtstraat, stond centraal een groep van vier grote huizen met verdieping uit 1785. De overige woningen hadden geen verdieping en leken waarschijnlijk sterk op de twee nog bestaande, maar in 1904 heropgebouwde huisjes naast het Fundatiehuis. Tussen deze kleine huizen en het poortgebouw van de Begijnenstraat bevond zich de nog bestaande afsluitmuur uit 1692-1695. Verder is er ook nog de muur die de scheiding vormde met het augustijnenklooster en door de augustijnen werd gebouwd in 1632 en 1642. Voor deze muur en voor die van 1692 lag nog een sloot, de bovengenoemde aftakking van de Maasloop, die als riool onder het poortgebouw aan de Begijnenstraat liep.

Enkele gebouwen die direct te maken hadden met de werking van het Begijnhof, bevonden zich buiten de muren van het hof. In het Begijnhof mochten geen mannen overnachten, wat impliceerde dat ook de pastorie destijds buiten het hof moest staan. Aangezien de Infirmerie niet alleen diende om ziek en oude begijntjes op te vangen, maar ook om bezoekers te herbergen, stond ook die buiten het hof, evenals de daarbij horende boerderij. Deze gebouwen waren geconcentreerd in de huidige Burchtstraat. Komende van de Nederrij, net voorbij de Molenstraat (huidige Wolstraat) was rechts de lange blinde muur van het Begijnhof te zien, die voortliep tot aan de nog bestaande poort in de Burchtstraat. Eén huis, de kapelanie of onderpastorie, had ook ramen en een deur die op de straat uitkwamen. Links was de bebouwing minder intensief. Eerst de tuin van de onderpastorie, waar tot 1742 ook de kapelaanswoning stond, vervolgens een wegje dat naar de kerk van de minderbroeders leidde (nu het Instituut van de Voorzienigheid). Daarop volgde de tuin van de pastorie van het Begijnhof, en dan de nog bestaande oude pastorie zelf, een groot gebouw in L-vorm, herbouwd in 1773 (Burchtstraat 7). Dan kwamen, ietwat uitspringend naar de straat, de hoevegebouwen van de Infirmerie, waar de fabriek van Mols-Dom staat. Op de open parkeerruimte tegenover de begijnhofmuur stond de eigenlijke Infirmerie, een vrij groot gebouw met verdieping. Tussen de Infirmerie en de begijnhofmuur liep een pad naar de vest.

De Franse overheersing bracht verreikende veranderingen teweeg in het bestaan de oude godsdienstige en liefdadige instellingen. Het Begijnhof van Herentals werd eigendom van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen onder de benaming Godshuis Sint-Catharina. In 1798 moesten de begijnen de voor verkoop bestemde ‘nationale goederen’ ontruimen, te weten het noviciaat (het Convent, nummer 13), het pensionaat (het Fundatiehuis, volgens vergelijking met de toenmalige huisnummers) en de Infirmerie. Tot een verkoop van de Infirmerie kwam het niet, want op 28 oktober 1798, tijdens de slag om Herentals, werd de Infirmerie door de oprukkende Fransen in brand gestoken. Het gebouw brandde uit, samen met het woonhuis van de hoeve en vijf naburige huizen binnen het hof. Drie andere huizen, die paalden aan de latere pastorie (nummer 18), werden naderhand afgebroken, vermoedelijk wegens opgelopen schade. Het Convent werd wel openbaar verkocht, evenals drie kleine huizen, maar de nieuwe eigenaar Mathieu Pluyms, kon de koopsom niet afbetalen en moest in 1801 alles restitueren. Het pensionaat, alias de Fundatie, werd samen met het Convent te koop gesteld, maar geraakte mogelijk niet verkocht. Zo bleef het eigenlijke Begijnhof uiteindelijk in één bezitsstructuur samen, al waren wel een aantal gronden en de buitenhoeve aan de Watervoort, de Fermerijhoeve, verloren gegaan. Ook de pastorie in de Burchtstraat veranderde van eigenaar.

De Infirmerie werd op haar oude plaats buiten het hof niet heropgebouwd. Op de oudste 19de-eeuwse plans is een lege ruimte te zien, in 1858 werd er een schuur gezet die vermoedelijk in 1974 werd afgebroken. De Infirmerie verhuisde in 1801 naar het vroegere Convent (nummer 13) en het noviciaat werd in 1798 ondergebracht in één van de vier grote huizen van de Achterbos, namelijk het derde huis met verdieping vanaf de begijnhofpoort in de Burchtstraat. De afgebrande huizen werden evenmin heropgebouwd, wat te verklaren is door zowel de snel slinkende bevolking van het hof als door de nieuwe administratieve en financiële situatie. De vrijgekomen ruimte diende voor de helft als tuin voor de nieuwe pastorie, de andere helft werd verpacht. Kort na de brand van 1798, vermoedelijk in het voorjaar van 1802, moet een storm enige gebouwen bij de poort aan de Begijnenstraat en de muur aan de augustijnen hebben doen omwaaien. Het was de reden waarom de muur in 1802 met gerecupereerde steen heropgebouwd diende te worden, samen met de muur aan de Burchtstraat. Rond die tijd zijn er diverse rekeningen over de afbraak van huizen. De steen van de vernielde gebouwen werd hergebruikt, zowel voor talrijke reparatiewerken op het Begijnhof zelf als voor verkoop. Op het Begijnhof werd in beperkte mate aan wederopbouw en herstel gedaan, voor zover de schaarse financiële middelen het toelieten. Wellicht werd in 1810 de pastorie verbouwd, de hoeve werd heropgebouwd in 1811. In 1828 en volgende jaren werd het gebouw op nummer 17 gerenoveerd, dat als Convent zou dienen, het is niet zeker of dat ook voordien het geval was.

De overzichtskaart van het kadaster van 1817 door J. Weesen toont de algemene contouren van het gebouwenbestand. Een vergelijking met de Ferrariskaart maakt duidelijk dat de Infirmerie op het einde van de Burchtstraat verdwenen is, evenals een aantal huizen vooraan en achteraan rechts langs de steenweg. Aan de linkerzijde van de steenweg staan nog huizen voor de kerk, de rij tegenover de pastorie is er niet meer. Tegenover het Fundatiehuis staat nog een langwerpig bouwvolume, vermoedelijk de bovengenoemde rij van zes huizen. Met enig puzzelwerk is deze toestand perfect overeen te brengen met de inventaris uit circa 1805, die binnen de muren van het hof 58 gebouwen inclusief de kerk met hun ligging opsomt. Een volgend iconografisch document is een plan van het Begijnhof waarop de voorzijde van alle gebouwen wordt getekend. Dit kaartje moet kort na 1817 en in ieder geval voor 1840 gedateerd worden. Centraal wordt de kerk ietwat van terzijde afgebeeld en zowel vooraan als achteraan langs de steenweg ligt onbebouwd terrein. De huizen ter hoogte van de pastorie zijn verdwenen, die tegenover het Fundatiehuis, die er in 1817 nog stonden, eveneens. Langs de steenweg zuid staat op het plan een ononderbroken rij van veertien woningen. Alleen de eerste woning heeft geen verdieping. Aan het einde van de straat is het huidige Convent en de pastorie, van elkaar gescheiden door een poort, te herkennen, maar het aantal huizen tussen het huidige Convent en de huidige Infirmerie is te groot (zeven in plaats van vier). Het achterste deel van de steenweg blijft leeg, met de sporen van mogelijke lage muurtjes en een soort perceelverdeling waar de huizen stonden die in 1798 afbrandden. In het voorste deel van de straat echter staat één huis met dwarsgevel. Het is onwaarschijnlijk dat hiermee het poortgebouw bedoeld wordt, dat merkwaardige genoeg niet afgebeeld wordt op deze tekening. Op deze locatie is op latere kadasterplannen ook een gebouw afgebeeld dat opvalt door zijn onregelmatige vorm. Blijkbaar stond hier het oud convent. Aan de overkant van de steenweg kunnen vanaf het poortgebouw eerst drie en vervolgens vijf lage huisjes (volgens de kadasterplannen stonden er maar vier) geteld worden. Langs de Achterbos zijn er veertien huizen aan de westelijke en vijftien aan de noordelijke kant te tellen (in werkelijkheid dertien en twaalf). In het groene gebied ertussen, dat grotendeels als bleekweide werd gebruikt, is de kerk het enige gebouw. In het totaal zijn er 52 huizen afgebeeld, enkel meer dan er in werkelijkheid waren.

De kaart van de atlas der buurtwegen uit 1845 is heel precies en bevestigt de vorige vaststellingen. Het aantal huizen per rij is licht verschillend van de bovengenoemde tekening van kort na 1817: langs de steenweg zuid zestien huizen plus het poortgebouw. Het huis met onregelmatig volume vooraan langs de steenweg moet gestaan hebben ter hoogte van het huidige nummer 2. Drie smallere huizen, de nummers 7, 8 en 9 zijn 1840-1842 bijgebouwd, hun achterbouw ontbreekt nog en hun achtertuintjes zijn nog niet afgebakend. Bouwvolume en achtertuin van het Convent (nummer 17) zijn in tweeën opgedeeld, wat bevestigd dat dit huis, dat rond 1830 verbouwd werd, uit twee oudere panden is samengesteld. Aan de noordkant van de steenweg bevinden zich drie en vier huizen, Achterbos west telt er dertien en noord twaalf. In de centrale zone staat alleen de kerk en in de voortuin van het Fundatiehuis valt een klein optrekje (een latrine?) te bemerken. Een eerste kadasterplan, getekend in de Atlas kadastral van de Commissie der Burgerlijke Gast- en Godshuizen uit 1850, toont nagenoeg dezelfde toestand en ook het kadasterplan van circa 1865 toont weinig verschillen.

Vanaf 1820 groeide het Begijnhof uit tot een onderwijscentrum. Dat jaar werd er een armemeisjeschool opgericht, in feite was het een werkschool die in 1850 tot gemeentelijke lagere meisjesschool werd omgevormd en gevestigd was in twee of drie huisjes op de westzijde van de Achterbos. In 1848 werd gestart met normaalschoolleergangen en in 1862-1863 werd voor de Normaalschool een nieuw gebouw opgetrokken. De Commissie ging over tot de afbraak van drie huizen achteraan in de Burchtstraat om ze te vervangen door een nieuw schoolgebouw. De inlijving van nog twee bewoonde huizen aan de Burchtstraat bij de Normaalschool, waaronder de toenmalige woning van de onderpastoor, was aanleiding om in 1876 op de grotendeels onbebouwde grond langs de steenweg bij de Begijnenstraat vijf huizen te bouwen naar ontwerp van provinciaal architect P.J. Taeymans (de nummers 2 tot 6). Het centrale huis werd onderpastorie, de overige huizen waren in principe voor begijnen bestemd. In 1879 was bijna de hele huizenrij in de Burchtstraat in beslag genomen door de scholen: achteraan de Normaalschool, ervoor vier huizen met verdieping, waarvan er drie als pensionaat fungeerden en het vierde als woning voor de leraressen, en ten slotte een huis met (later?) dichtgemaakte vensters langs de straat, dat in de eerste helft van de 19de eeuw als onderpastorie diende en vermoedelijk rond die tijd een verdieping had gekregen. De drie volgende kleine huizen waren privéwoningen. In het hoekhuis en het eerste huis van de westzijde was het externaat gevestigd. Verder aan de westzijde diende het vijfde meest noordelijke huis als armemeisjesschool. Ook de twee vorige huizen werden daarin geïncorporeerd. Rond 1900 was dat nog schoolgebouw en dienden de twee andere huizen als werkplaats en magazijn. De bewaarschool was gevestigd in een gebouw langs de steenweg vlak bij het poortgebouw aan de Begijnenstraat. Een deel ervan werd als bergplaats voor bouwmaterialen gebruikt. Toen dit gebouw verdween voor de oprichting van vijf nieuwe huizen in 1876-1877, werd het huidige garagegebouw (met dichtgemetselde ramen) als bewaarschool gebruikt. In 1879 ontbrandde de schoolstrijd rond het officieel lager onderwijs, de directrice en de leraressen van het Normaalschool gaven hun ontslag en werden door het rijksbestuur gedwongen het Begijnhof te verlaten. Ze vestigden zich in privégebouwen aan de overkant van de Burchtstraat, waar in 1905 het weeshuis van de Zusters van de Voorzienigheid en na de Tweede Wereldoorlog het rijksonderwijs zich zou vestigen. Enkele gebouwen op het Begijnhof bleven voor het onderwijs in gebruik, nu met ‘officiële’ onderwijzeressen. Zo werd het gebouw van de Normaalschool uit 1862 vanaf 1880 gebruikt als lagere meisjesschool. Na de schoolstrijd keerde de Normaalschool niet naar het Begijnhof terug, maar ze nam wel weer de leiding van de gemeentelijke lagere meisjesschool.

Rond 1876-1878 werd de lijnrichting van het voetpad naar de Achterbos gewijzigd en ontstond een rechter wegenpatroon, met onder andere het laantje van het kerkportaal naar het Fundatiehuis. Zoals te zien is op de atlas van de waterlopen van Herentals uit 1888. De oudste foto van het Begijnhof, gemaakt van op het dak van het Molenwaterhof door Al. Diercxsens, vermoedelijk nog in 1877 (de daken van de vijf nieuwe huizen zijn vaag op de achtergrond herkenbaar), toont nog het oude wegenpatroon. In de tuin achter de lage huizen zijn een aantal jonge coniferen te zien, mogelijk zijn dit de taxusboompjes die het laantje zullen sieren.

In 1891 werden de zeven huizen zonder verdieping aan de noordzijde van de steenweg, waarvan er nog slechts enkele bewoond werden, afgebroken wegens onbewoonbaarheid. In 1894 werd de portierswoning voor de werkman van het Begijnhof aan de Burchtstraat gebouwd. In 1904 werden de twee lage huisjes naast het Fundatiehuis, die toen als washuis en werkplaats dienden, gedeeltelijk afgebroken. Ze werden vervolgens heropgebouwd, vermoedelijk ongeveer zoals ze er voorheen uitzagen. Rond dezelfde tijd verdwenen zowat alle overblijvende kleine huizen, waarvan er sommige nog bewoond werden, drie als magazijn of werkplaats dienden en één als klaslokaal werd gebruikt, door de verkoop van de hele noordwestkant van het Begijnhof aan E.H. Gabriëls, geestelijk directeur, en juffrouw Gheys, directrice, optredend voor de Normaalschool. Vervolgens verrees in 1903 en 1904 een groot complex, ontworpen door de Berchemse architect Jan De Vroey, het werd uitgebreid in 1914-1915. Bij deze gelegenheid werd een gebouwtje tegen de achtergevel van het Fundatiehuis afgebroken, het had vanaf 1904 gediend voor de vervaardiging van acetyleengas, dat tot 1908 de verlichting van de Normaalschool en van de begijnhofkerk verzekerde.

In 1962 werden de oude hoevegebouwen in de Burchtstraat verkocht en meteen afgebroken. De oude school op het einde van de Burchtstraat werd na de bouw van de Oefenschool aan de overzijde van de Burchtstraat in 1924 nog enige tijd gebruikt door het weeshuis. Het diende later nog als soepbedelingslokaal, als stempellokaal, na de oorlog werd het ingenomen door een vijftal clochards en in 1965 gesloopt. Er bleven toen nog een vijftal woningen in de Achterbos over. Ze werden ongezond en ongeschikt bevonden voor bewoning en afgebroken om plaats te maken voor vijftien gelijkvloerse bejaardenwoningen en een clubhuis (Begijnhof 19 tot 26 en 28), opgevat als paviljoentjes, naar ontwerp van de architecten C. Vanhout en P. Schellekens uit Turnhout. Ze werden opgetrokken van 1967 tot 1971. De schuur uit 1857-1858 aan het einde van de Burchtstraat verdween in 1974 om plaats te maken voor een parkeerterrein.

Een volledige studie van alle gebouwen kwam tot stand in het kader van de inventarisering en opmeting van de gebouwen van het Begijnhof, waartoe het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) van Herentals samen de Begijnhofwerkgroep in 2004 overging. Na beëindiging van de opmetingen en inventarisatie van de woningen werd deze studie in 2007 gepubliceerd. Architect Paul Bellemans die hieraan meewerkte, had ook de leiding bij tal van restauraties in het Begijnhof.

Beschrijving

Poortgebouw (Begijnenstraat)

Het poortgebouw als toegang tot het begijnhof via de Begijnenstraat is op de gesloten voorgevel (westen) in gesinterde baksteen gedateerd 1622 en heeft aan de binnenzijde (oosten) een opengewerkte gevel met nog deels bewaarde originele kruisvensters.

Het gaat om een verankerde baksteenbouw van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een overkragend zadeldak (nok loodrecht op de straat, kunstleien).

Ten zuiden van het poortgebouw bevindt zich de scheidingsmuur met het klooster van de augustijnen, dat was opgericht in 1613. Deze muur werd aangezet in 1632 en voltooid in 1642. In 1802 werd de muur heropgebouwd nadat deze door een storm (voorjaar 1802?) was omgewaaid. De baksteen was hoofdzakelijk hergebruikmateriaal en vaak gebroken. De muur wordt bovenaan afgedekt door een muizentandfries en ezelsrug en op een witte Gobertangesteen is het jaartal “1802” vermeld. De muur ten noorden van het poortgebouw vormt de westelijk omheiningsmuur van het Begijnhof en werd in twee delen opgericht in 1692 en 1695 onder het bestuur van juffrouw Joanna Dierckx.

Eenheidsbebouwing met pastorie en begijnenhuizen (Begijnhof 2 tot 6)

Eenheidsbebouwing met centrale en iets hogere pastorie (nummer 4) tussen in spiegelbeeld opgetrokken nummers 2-3 en 5-6, van 1876-1877 naar ontwerp van P.J. Taeymans.

Huisnummers 2-3 en 5-6 zijn identieke enkelhuizen van drie traveeën. De verankerde bakstenen lijstgevels met afsluitende baksteenfries bevatten rechthoekige muuropeningen.

De pastorie op nummer 4 is een dubbelhuis van drie traveeën onder een zadeldak (nok parallel aan de straat, kunstleien) op houten kroonlijst en modillons. De bakstenen lijstgevel heeft hoeklisenen, een fries, een hoger middenrisaliet en omlopende muurbanden van donkere steen. Er zijn schouderboogvormige muuropeningen aanwezig, op de bovenverdieping op een gebroken, over de gevel doorlopende hardstenen waterlijst. De gevel wordt geaccentueerd door een driehoekig afgesloten risaliet met radvenster en gebogen tandfries. De zijtuitgevels zijn voorzien van aandak, schouderstuk en muurvlechtingen.

Eenheidsbebouwing van begijnenhuizen (Begijnhof 7 tot 9)

Eenheidsbebouwing met repeterend schema die oorspronkelijk uit drie enkelhuizen van twee traveeën bestond. Nummer 9 werd uitgebreid met twee traveeën waarop het jaartal 1716 in gesinterde steen werd aangebracht, er zijn ook aangepaste muuropeningen en duidelijke sporen van een gedicht rondboogdeurtje te zien (vergelijkbaar als op nummer 10).

Begijnenhuis (Begijnhof 10)

Dit dubbelhuis van vier traveeën klimt op tot de 18de eeuw (zie jaartal 1716 op Begijnhof 9). De gevel heeft gekalkte banden en krulspie-ankers, verder zijn de deels aangepaste vensters voorzien van een arduinen latei en lekdrempel. De rondboogdeur in bepleisterde omlijsting met sluitsteen en imposten heeft een rechthoekig bovenlicht.

Begijnenhuis (Begijnhof 11)

Enkelhuis van drie traveeën dat dateert uit de 18de eeuw. Gevel met bepleisterde en beschilderde banden, krulspie-ankers en uitstekende balkkoppen. De voordeur heeft een behouden ijzeren slot.

Begijnenhuis gedateerd 1713 of Gildekamer (Begijnhof 12)

Dit dubbelhuis (ook Gildekamer genoemd naar het Sint-Sebastiaansgilde dat er haar onderkomen heeft) van vier traveeën heeft een lijstgevel met gecementeerde plint, bepleisterde banden en steigergaten, houten klossen en krulspie-ankers. Een datumsteen met jaartal “1713” bevindt zich in de blinde travee van de bovenverdieping boven de toegangsdeur.

De getraliede rechthoekige vensters hebben negblokken van imitatie-zandsteen. De rondboogdeur in geprofileerde zandstenen omlijsting met imposten en diamantkopsleutel heeft een rechthoekig bovenlicht. Er zijn sporen van wijziging van de gevelopeningen, gecorrigeerd met baksteenimitatie en roodschildering. Het opliggend voegwerk is in cementmortel.

Infirmerie (Begijnhof 13)

De Infirmerie werd opgetrokken als convent en is een dubbelhuis in traditionele bak- en zandsteenstijl, gedateerd 1715 door jaarankers op de voorgevel en in wit geschilderde steen (vermoedelijk gesinterde baksteen) in de achtergevel. Het gebouw is ingericht als begijnhofmuseum.

De verankerde lijstgevels met licht verhoogde begane grond hebben een gecementeerde plint, bepleisterde banden en steigergaten. De rechthoekige vensters hebben geprofileerde negblokken. De centrale travee wordt bekroond met een getrapt dakvenster met overhoeks topstuk, korfboogluik en uurwerk. Aan de achtergevel is een tuitgeveltje met een overhoeks topstuk, schouderstukken en een korfboogluik te zien. De barokke rondboogdeur aan de voorzijde heeft een geprofileerde zandstenen omlijsting met imposten en sleutel onder een gebogen waterlijst en een grillig bovenlicht in zandsteenomlijsting. De achterdeur vertoont een eenvoudige geprofileerde omlijsting met diamantkopimposten en –sluitsteen onder een rechthoekig bovenlicht.

De lage vrijstaande achterbouw uit het midden van de 19de eeuw heeft een met pannen gedekt zadeldak, verankerde bakstenen lijstgevels met ritmerende lisenen en geprofileerde, beschilderde daklijst, korfboogpoorten en –doorgang. Het is best mogelijk dat de buitenmuren, zoals ook de tuinmuur, oorspronkelijk gekalkt werden.

Begijnenhuizen (Begijnhof 14 tot 16)

Van deze deels aangepaste, gelijkaardige rijhuizen met 17de-eeuwse kern is het nummer 14 voorzien van het jaartal “166.” in gesinterde steen en hebben de nummers 15 en 16 verweerde zandstenen gevelsteentjes “anno (?)”. De gevels zijn afgewerkt met bepleisterde steigergaten en krulspie-ankers. Het nummer 14 heeft een aangepaste gevel met gecementeerde plint waarin keldergaten en met bepleisterde banden, de achtergevel heeft deels betraliede vensters waarvan één met brede beschilderde omlijsting en er is een aangepast interieur met behouden opkamertrapje. Nummers 15 en 16 hebben een aangepaste achtergevel verhoogd met een dakvenster onder tuitgevel met overhoeks topstuk en schouderstukken, rondboogluikje met zandstenen diamantkopsleutel en –imposten. Op nummer 15 zijn er sporen van gedichte vensters: bouwnaden, ontlastingsbogen, zandstenen latei en dito negblokken. Het nummer 16 heeft een venster in een beschilderde omlijsting.

Begijnenhuis Convent (Begijnhof 17)

Het zogenaamd "Convent" van 1715-1716 werd in 1979 ingericht tot dienstencentrum voor bejaarden. Dit gerestaureerd, half vrijstaand dubbelhuis van vijf traveeën met bepleisterde en beschilderde lijstgevels heeft houten lateien en een rechthoekige deur met bovenlicht in hardstenen omlijsting onder een gestrekte waterlijst, het bovenlicht heeft een sierlijke tussenstijl.

Begijnenhuis (Begijnhof 18)

Dit vrijstaand dubbelhuis van vijf traveeën werd opgericht in 1773 en later vernieuwd. Er is een rechthoekige deur in hardstenen Lodewijk XVI-omlijsting met voluutsleutel, festoenen en gestrekte waterlijst aanwezig en een bovenlicht met sierlijke tracering.

Fundatiehuis (Begijnhof 27)

Het Fundatiehuis werd opgericht in 1657 (datering op gevel in gesinterde baksteen) voor negen begijnen en is gelegen aan de westzijde van het begijnhof in de as van het pad naar de kerk.

Dit dubbelhuis telt drie en vier traveeën en twee bouwlagen. Het zadeldak (nok parallel aan de straat) gedekt met Boomse pannen, bevat een aandak en hoger dakvenster met overhoeks topstuk en zolderluik. De gevel, platvol gevoegd met een bastaardmortel en op een gepikte plint, is voorzien van krulspie-ankers en steigergaten. De benedenvensters hebben een beschilderde omlijsting. Eén kloosterkozijn bleef bewaard, een ander werd gedicht. De korfboogdeur in beschilderde omlijsting heeft een hoger bovenlicht van gekoppelde korfboogjes, eveneens in beschilderde omlijsting. Belangwekkend is het sterk verweerde zandstenen bas-reliëf boven de ingang, met voorstelling van de Heilige Familie, de "Trinitas terrestris", ook wel te interpreteren als de terugkeer uit Egypte. De zijtuitgevel op schouderstukken heeft muurvlechtingen en rondboogvenstertjes. Op deze muur zijn er sporen van een wijziging in de dakhelling van het aanpalende huis (nummer 27b).

Lage huisjes naast het Fundatiehuis (Begijnhof 27b)

In 1902 werd besloten de twee lage huisjes naast het Fundatiehuis, die sinds de afbraak van de lage huizen langs de steenweg in 1891 dienden als magazijn en washuis maar vochtig en bouwvallig waren, af te breken. In werkelijkheid was de afbraak slechts gedeeltelijk, want de zijmuren en de achtermuur bleven behouden. Wel werd de voorgevel heropgebouwd, vermoedelijk ongeveer zoals hij er voorheen uitzag, en het dak werd verlaagd, wat duidelijk te zien is aan de aftekening van het oude dak op de zijgevel van het Fundatiehuis.

De twee huisjes zijn gedekt met een pannen zadeldak. De voorgevel werd in 1904 volledig heropgebouwd in baksteen met imitatiespeklagen, drie rechthoekige vensteropeningen gescheiden door twee rondboogdeurtjes. De zijgevel daarentegen is nog de oude bakstenen muur, met resten van imitatiespeklagen. In de aansluitende hofmuur is een deur dichtgemetseld.

Begijnhofkerk Sint-Catharina

De georiënteerde, laatgotische begijnhofkerk werd opgericht tussen 1599 en 1614, in verankerde bak- en zandsteenbouw met ritmerende steunberen onder een geknikt leien zadeldak met aandaken en octogonale houten dakruiter (1754-1756) met open klokkenkamer onder leien peervormige bekroning. De rondboog- (schip en transept) en spitsboogvensters in bakstenen omlijsting bevinden zich op een doorlopende waterlijst. Er zijn veelvuldige sporen van de diverse bouwfasen, veranderings- en herstellingswerken (bouwnaden, gedichte muuropeningen, resten van bepleistering) te zien.

De plattegrond ontvouwt een uitspringend vierkant portaal, een driebeukig schip van vier traveeën, transept van één travee, koor van twee rechte traveeën met driezijdige sluiting, sacristieën in de kooroksels en aansluitende bergplaats aan de zuidzijde. De westelijke tuitgevel op schouderstukken wordt doorbroken door een neogotisch spitsboogvenster (1932) met monelen en traceringen van Euvillesteen in een gecementeerde omlijsting onder de jaarankers "1614". Onder het venster zijn sporen van het vroeger grotere venster aanwezig. Het uitspringend portaal van 1655 bestaat uit een trapgevel met overhoeks topstuk en bolornament, een korfboogpoort in geprofileerde zandstenen omlijsting onder 19de-eeuws korfboogvenster met ijzeren roeden, platte lagen van gesinterde steen. In de zijgevels bevinden zich rondboogdeuren in een zandstenen omlijsting. Getrapte noordelijke transeptgevel met overhoeks topstuk, sacristie met gelijkaardige noordgevel met gedicht spitsboogvenster en - evenals aan de oostzijde - bouwnaden en deels gesinterde ontlastingsbogen van de gedichte rechthoekige vensters van het vroegere "pakhuis" onder het scholierenkoor, een soort doksaal voor de begijnen-zangeressen (zogenaamde scholieren) dat met een houten hekwerk uitgaf op het priesterkoor. Oostgevel met rechthoekig, beluikt 18de-eeuws venster in hardstenen omlijsting met rechts "..55" van gesinterde steen als referentie aan het verbouwingsjaar 1655. In het koor zijn spitsboogvensters aangebracht met natuurstenen neogotische tracering (1874). De zuidelijke transeptgevel met tuitgevel (1884) is voorzien van een aansluitend lessenaarsdakje ter bescherming van de muurschildering "Christus op de olijfberg" van C. Fimmers van 1958, mogelijk aangebracht ter vervanging van een oudere afbeelding (zie archivalia en 18de-eeuwse lithografie). In de zuidoostelijke kooroksel is een L-vormige "kleine" sacristie met rechthoekig betralied venster gebouwd en aansluitend een lage gesloten bergplaats (1721) onder half-schilddak op geprofileerde houten modillons. Boven de verhoogde rechthoekige sacristiedeur bevindt zich een smalle rechthoekige nis en een zandstenen gevelsteen met insciptie "IHS/1599".

Tegen de zuidwestelijke hoektravee staat een vierkant aanbouwsel met "Christus op de koude steen" opklimmend tot begin 18de eeuw (zie afbeelding uit 1720) en hersteld in de 19de eeuw (zie gebruik Euvillesteen).

Poort (Burchtstraat)

Het half vrijstaand bakstenen poortgebouw aan de Burchtstraat (naast nummer 30, de voormalige hovenierswoning van het begijnhof) is door middel van inscriptie “1640” gedateerd.

De poort bestaat uit een half vrijstaande bakstenen constructie onder een overkragend leien zadeldakje met aandaken. De zandstenen poortomlijsting heeft de vorm van een gedrukte spitsboog. Opvallend zijn de beschilderde duivengaten.

Portierswoning (Burchtstraat 30)

In 1894 werd voor de werkman van het Begijnhof een woning opgetrokken die uitkwam op de straat, maar inwendig verbonden was met het hof, waar in principe nog steeds alleen vrouwen mochten verblijven, zodat hij bij brand of ongeval onmiddellijk te hulp zou kunnen snellen.

Dit eenvoudige huis van twee traveeën zonder verdieping heeft een zadeldak, gedekt met pannen. Het sluit aan bij de begijnhofpoort en aan de ander zijde bij de afsluitmuur van het hof. De lijstgevel heeft een aflijnende baksteenfries en getoogde muuropeningen. Vooraan werden de toegangsdeur en het venster met zijn luiken vernieuwd. Voor de zijmuur werd mede gebruikgemaakt van de vroegere afsluitmuur.

Omgeving van het Begijnhof

Een groot deel van de tuin van het Begijnhof wordt ingenomen door paviljoentjes voor bejaarden, daar opgericht door de Commissie voor Openbare Onderstand. Door deze inplanting werd de beslotenheid van het Begijnhof aan de zijde van de Burchtstraat verbroken. Bovendien vormt de wijze waarop deze gebouwtjes zijn ingeplant eerder een storend element tegenover het rustige ritme van de daar tegenover gelegen gevelwand. Tegenover het Begijnhof aan de zijde van de Burchtstraat wordt het ritme van de gevel van de pastorie voortgezet door de schoolgebouwen. Deze rustige gevelwand herstelt de verbroken beslotenheid voor een deel. Het noordoostelijk deel van het begijnhof wordt langs de Burchtstraat afgesloten door een bakstenen muur met bovenaan een muizentandfries onder een ezelsrug. De muur werd in 1802 heropgebouwd in gerecupereerde baksteen met verwerking van een aantal stukken Gobertangesteen en gerestaureerd in 1997-1998.

De Maas vormde de grens van het Begijnhof in het oosten en het zuiden. Het tracé werd herhaaldelijk gewijzigd. Bij de vestiging van het Begijnhof op zijn huidige plaats sloot de Maas ook de weide achter het hof mee af. Vermoedelijk al vroeg na de oprichting werd de loop verlegd en kwam de Maas direct achter de haag van de tuintjes te liggen. Terwijl de hoofdloop van de Maas in westelijke richting doorliep onder de infirmerie van de augustijnen en verder, werd er ook een zijarm gegraven die de westkant van het Begijnhof gedeeltelijk afsloot (tot net voorbij het Fundatiehuis) en als riool onder het poortgebouw van de Begijnenstraat liep. Na de verwerving van het noordelijke terrein in 1688 werd de loop van de aftakking gewijzigd bij de bouw van de muur van 1695. In de 19de en 20ste eeuw is die arm gedicht, maar bleef wel herkenbaar op kadasterplannen. De zuidelijke loop werd rond 1900 opnieuw zuidelijker gelegd, zoals 300 jaar eerder. De loop is nog herkenbaar als half uitgedroogde beek ten zuiden van het hof. Ten oosten, naast het pad dat van de Burchtstraat naar de Begijnenvest leidt, werd hij op het eind van de 20ste eeuw ingebuisd.

Langs de zijde van de Augustijnenlaan wordt het Begijnhof afgesloten door een groenzone. Deze komt voort uit een reeks achtertuinen die het zicht op de achtergevels vrijwaren. Deze strook achtertuinen wordt begrensd enerzijds door de brandweerkazerne anderzijds door de Begijnenvest. De Begijnenvest die nu voorkomt als een wandelpad is het restant van de oude stadsomwalling en als dusdanig de voortzetting van de Nonnenvest. De verhevenheid is hier gering maar ze is toch nog voldoende afgetekend in het landschap om een behoud en onderhoud te rechtvaardigen.

De hele noord- en westzijde van het Begijnhof beschikte aanvankelijk over voortuinen, nu is dat nog slechts het geval voor het Fundatiehuis en de twee aangrenzende lage huizen. De reden hiervoor was dat de huizen daar aan de achterzijde geen tuin konden hebben, want daar liep de afsluitmuur van het hof en de deels ook de Maas. In tegenstelling tot andere begijnhoven werden de voortuinen niet met een muur afgesloten, maar met een levende haag of soms met een houten hekwerk. In combinatie met de boomgaarden en bleekweiden in het centrale gedeelte en de achterliggende tuinen en weiden aan de andere zijden gaf dit een bijzonder groen uitzicht aan het Begijnhof.

In de groene zone ten noorden van de kerk bevindt zich een waterput. Wellicht was deze in de eerste plaats voor tuin en bleekweide bedoeld. De pomp moet dateren van het einde van de 19de eeuw, een prentbriefkaart van 1904 of 1905 toont ze reeds, maar de oudste foto van circa 1877 toont op die plaats een open waterput met putgalg en zwengel.

In 1716 werd tegen de buitenmuur van het kerkkoor een calvarie opgericht met een bestaande 16de-eeuws kruisbeeld geflankeerd door Maria en Johannes. Er kwam een constructie in blauwe steen met trappen, plaveien en twee ‘pedestaelen’. In 1874, bij de neogotische beschildering van de kerk, werden het kruis en vermoedelijk ook de beelden naar binnen gehaald en verloor de barokke constructie achter de kerk haar functie. Kort daarop, vermoedelijk begin 1878, werd het pad van het kerkportaal naar het Fundatiehuis aangelegd. De twee zuilen met vazen die dit pad aan het portaal flankeren kunnen naar alle waarschijnlijkheid dan ook geïdentificeerd worden als de twee ‘pedestaelen’.

Op de knik in de weg naar de Achterbos staat een Mariazuil, vermoedelijk opgericht in 1831 en hersteld in 1877. Het gaat om een kapelletje met Mariabeeld dat is afgesloten met een glazen deur en op een bepleisterde en beschilderde bakstenen zuil met polygonale sokkel staat.

De grot van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes bevindt zich tegenover de zuil met het Mariakapelletje. De grot werd opgericht in 1919 op initiatief van zuster Maria Proot, begijn, “uit dankbaarheid en kinderlijke liefde”, zoals op de gedenkplaat te lezen staat. In 1990 werd het gipsen beeld gestolen en vervangen door een ander beeld.

Pastorie van het begijnhof met aanpalende schoolgebouwen (Burchtstraat 5)

De pastorie van het begijnhof werd in 1773 opgericht op de plaats van de vorige pastorie met vermoedelijk behoud van een deel van het oudere gebouw waarin zich de opkamer en kelder bevinden.

In haar huidige voorkomen is de oude pastorie een dubbelhuis van zes traveeën en twee bouwlagen. De lijstgevel is in baksteen met een gecementeerde plint en op de voegen zijn sporen van een roodschildering zichtbaar. De vijf linkse traveeën hebben een symmetrische opbouw en de steekboogvensters zijn er voorzien van een kwarthol geprofileerde, hardstenen omlijsting met rocaillesleutel. De centrale schouderboogdeur is uitgewerkt met een hardstenen rococo-omlijsting met sierlijk bovenlicht, vervaardigd door het atelier van steenkapper Cornelis Lambertus Van Everbroeck en door smid Adrianus Steps uit Lier. De uiterste rechtse, wat achteruitliggende travee, waarvan de vensters (vernieuwde) negblokken in witte natuursteen en een hardstenen latei hebben, bevat een opkamer. Ze behoort vermoedelijk tot een oudere bouwfase, dus van voor 1773. Het zadeldak is gedekt met kunstleien.

Ten westen van de zes traveeën van de pastorie bevinden zich de schoolgebouwen die sinds 1879 in gebruik kwamen als Normaalschool en waarvan in 1881 ook de pastorie zelf ging deel uitmaken. Het gaat om sobere bakstenen gebouwen van twee bouwlagen met lijstgevels onder pannen zadeldaken. Een iets lager volume van zes traveeën sluit aan op de pastorie en wordt gekenmerkt door een strakke ritmering van segmentboogvensters. Het licht verhoogde volume ten westen hiervan bestaat uit zestien traveeën en twee bouwlagen gescheiden door een bakstenen waterlijst. Alle traveeën bevatten segmentboogvormige muuropeningen, waarvan de zeven meest westelijke traveeën vensters op een natuurstenen onderdorpel met daaronder een getande baksteenfries, bevatten. Travee zeven en acht onderbreken het ritme en hebben kleine segmentboogvormige venstertjes op verschillende hoogte. De centrale acht traveeën bevatten opnieuw dezelfde segmentboogvormige muuropeningen, de vensters op een natuurstenen onderdorpel (zonder baksteenfries) en in travee negen en zestien respectievelijk een deur en poort (in een licht uitspringend risaliet) met bovenlicht.

Infirmerie van het augustijnenklooster (Augustijnenlaan 1)

De infirmerie van het augustijnenklooster is het enige restant van het augustijnenklooster dat sinds 1613 op aanvraag van de stadsmagistraat werd opgericht. De augustijnen waren belast met het onderricht in de reeds bestaande "Latijnse School", en werd ondergebracht in het godshuis van de Heilige Drievuldigheid. De eerstesteenlegging van het nieuwe klooster vond plaats in 1616 en het klooster werd als geestelijke instelling opgeheven in 1796 en de gebouwen openbaar verkocht in januari 1798. De kerk werd als symbool van het verzet heropend tijdens de bezetting van Herentals in de Boerenkrijg (23-28 oktober 1798), maar de gebouwen werden grotendeels door brand verwoest bij de Slag van Herentals, toen de fransen de kerktoren in brand staken. De infirmerie was daarna in gebruik als tabaksmagazijn, van 1952 tot 1980 als brandweerkazerne en sinds 1993 is er het stadsarchief gevestigd. Het gebouw van 1692 werd gerestaureerd door J. Schellekens in 1952 en verbouwd en aangepast tot archief door L. Geens en P. Pauwels in 1990-1992.

De beschilderde en verankerde baksteenbouw van negen traveeën en twee bouwlagen onder overkragend schilddak (nok parallel aan de straat, leien) heeft boven een blinde mezzanino en onderaan een gepikte plint. De lijstgevels met diverse bouwsporen verwijzen naar vroegere muuropeningen. De gevel bevat ook lange krulspie-ankers. De rechthoekige deels aangepaste vensters zijn in de voorgevel vrij smal en bevinden zich onder een verdiept rondboogveld. De rondboogpoorten dateren uit het derde kwart van de 20ste eeuw en houden vermoedelijk verband met het gebruik als brandweerkazerne. Op de mezzanino zijn blinde oculi aangebracht, afwisselend met het stadswapen van Herentals. De linker zijgevel bevat een gedenkplaat voor Pol Heyns (1906-1960), letterkundige en volkskundige evenals een achteruitspringende en aansluitende recente inkom. Het interieur werd aangepast maar heeft nog een bewaarde balkenstructuur en gebint.

Het behoud is te rechtvaardigen vanuit stedenbouwkundig oogpunt als herkenningspunt in de omgeving en als eindpunt van de omgeving van het Begijnhof.

Bibliografie

  • Archief Onroerend Erfgoed Antwerpen, DA000485, Herentals: stadsgezichten en monumenten, Beschermingsvoorstel (F. Brenders, 1976).
  • AERTS W. 1987: Beschermd Cultuurpatrimonium in de provincie Antwerpen. Arrondissement Turnhout, Antwerpen-Wommelgem, 58-59.
  • COOLS J. & BELLEMANS P. 2007: Bouwgeschiedenis van het Sint-Catharinabegijnhof te Herentals. Een verhaal van vier eeuwen bouw- en wooncultuur in Vlaanderen, Herentals.
  • GORIS J.M. 1969: 'n Stad maakt geschiedenis, bijdrage tot de aloude geschiedenis van de stad Herentals, Herentals, 278-286.

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Begijnhof met omgeving [online], https://id.erfgoed.net/teksten/164674 (geraadpleegd op ).


Begijnhof met omgeving ()

De bescherming als stadsgezicht betreft het Begijnhof van Herentals. Het stadsgezicht omvat ook de schoolgebouwen en de pastorie van het Begijnhof in de Burchtstraat, de achtertuinen begrensd door de Augustijnenlaan, en de Begijnenvest, restant van de stadsomwalling. Ook de Infirmerie van het augustijnenklooster (1692) aan de Augustijnenlaan werd – onder de benaming brandweerkazerne - in het stadsgezicht opgenomen.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Begijnhof met omgeving [online], https://id.erfgoed.net/teksten/191812 (geraadpleegd op ).