Beschrijving
De Kapelaanswoningen en klooster Franse nonnen zijn beschermd als monument. De bescherming omvat alle gebouwen van het complex en de kloostertuin die zij omsluiten.
Waarden
De voormalige kapelaanswoningen en het klooster van de ‘Franse nonnen’ zijn beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de:
historische waarde
Aan de noordzijde van het kerkhof ingeplant historisch markant complex ontstaan uit de 16de-eeuwse kapelaansvleugel, vanaf eind 18de eeuw deels verhuurd en als dorpsschool in gebruik en in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw verbouwd en systematisch uitgebreid tot een omvangrijk, straatbelijnend klooster- en onderwijscomplex voor meisjes, achtereenvolgens geleid door de Dames du Sacré Coeur (1843-1877), de uit Duitsland verdreven Zusters van de Christelijke Liefde (1877- circa 1900) die de school uitbouwden tot een elitair internaat dat vooral meisjes uit Duitsland en de Scandinavische landen aantrok en tenslotte de sterk sociaal gerichte “Franse” zusters uit Saint-Quentin of Dienstmaagden van het H. Hart (1917-1974) die aanvankelijk een afdeling van het Werk van de Berg Thabor vormden en later overschakelden op een kinderkolonie met kleuter- en lagere school.
Typologisch vormt de in 1553 in opdracht van de Onze-Lieve-Vrouwkerk gerealiseerde en momenteel volledig gecementeerde kapelaansvleugel, opgevat als een in traditionele bak- en zandsteenstijl opgetrokken breedhuis met twee bouwlagen van twaalf traveeën onder steil zadeldak met gaaf bewaarde nokloze dakspanten een uniek voorbeeld van een bouwtype geconcipieerd in functie van de individuele huisvesting van zes kapelaans die instonden voor het onthaal van de talrijke pelgrims en bedevaarders terwijl de ruime zolders bestemd waren als “spijker” en voor het bewaren van het “pastoorsmaut”.
De rond een stemmige kloostertuin gegroepeerde en in de periode 1843-circa 1900 gerealiseerde klooster- en schoolgebouwen, onderling verbonden door een beglaasde verbindingsgang en “préau” getuigen met hun deels gecementeerde en deels in zichtbaar metselwerk uitgevoerde gevels van een sobere neoclassicistisch geïnspireerde vormgeving met karakteristieke rondboogdeuren en –vensters met waaiervormig bovenlicht waarbij de toegang wordt gemarkeerd door een neogotisch portiek met bekronend Mariabeeld. Eenzelfde soberheid typeert de binnenafwerking met houten of cementtegelvloeren, houten of bloktegellambriseringen, al dan niet met geometrische motieven beglaasde paneeldeuren, eenvoudige balustertrappen en tenslotte een monumentale slingertrap met in gekleurd glas uitgewerkt traplicht.