De Minderbroedersstraat ligt vlakbij het ’s Hertogeneiland, de oudste kern van Leuven, waar de eerste grafelijke vesting stond. Ze verbindt de Parijsstraat met de Kapucijnenvoer, kruist - ongeveer halverwege - de Onze-Lieve-Vrouwstraat, en was eertijds toegankelijk via de Minderbroederspoort, één van de elf stadspoorten in de eerste omwalling rond Leuven. Tot een veertigtal jaren geleden was de (architectuur)historische evolutie van de bebouwing in de Minderbroedersstraat nog goed afleesbaar: restanten van kloostercomplexen stonden er naast ruime 17de-eeuwse patriciërswoningen, 18de- herenhuizen, 19de-eeuwse burgerhuizen, schoolgebouwen en universitaire instituten en instellingen.
Terwijl in het eerste gedeelte van de straat heel wat erfgoed werd gesloopt, zijn in het tweede gedeelte verschillende monumenten bewaard gebleven, zowel universiteitsgebouwen als herenwoningen.
Al vanaf het midden van de 12de eeuw vormde de Minderbroedersstraat een belangrijke verbindingsweg tussen het centrum van de stad en de buitenwijken. In deze straat, ter hoogte van de tweede brug over de Dijle, lag de Minderbroeders- of Hampoort, één van de elf stadspoorten die deel uitmaakten van de eerste stadsomwalling (1156-1165). Hoewel de eerste grafelijke vesting in de onmiddellijke nabijheid was gelegen - op het zogenaamde ‘s Hertogeneiland, waar nu de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Predikherenkerk het beeld bepaalt -, breidde de eigenlijke stadskern zich in meer oostelijke richting uit, rond de in 1015 opgerichte Sint-Pieterskerk. De Minderbroedersstraat bleef daardoor gedurende lange tijd vrijwel onbebouwd. Hierin kwam in 1231 verandering, toen de Minderbroeders er een groot klooster oprichtten tussen de huidige Waaistraat en de Onze-Lieve-Vrouwstraat. Tijdens de daarop volgende eeuwen zouden meerdere kloosterorden hier een klooster of refugium stichten; in 1618 vestigden de Kapucijnen zich op het einde van de straat, vlakbij de Voer; in 1659 bouwden de Ursulinnen een klooster op het eilandje tussen de twee Dijle-armen, nabij de waterpoort met de later naar hen vernoemde Ursulinnensluis, en tegenover het Minderbroedersklooster stond eertijds het voormalige refugium van de abdij van ’t Park, een zeker tot het midden van de 17de eeuw opklimmend, monumentaal diephuis met een gecombineerde trap- en klokgevel in barokstijl, dat later, in het midden van de 19de eeuw, zou geïncorporeerd worden bij het aanpalende Jesuïetenklooster.
Naast religieuze gebouwen, stonden er in de 17de eeuw in de Minderbroedersstraat ook enkele vooraanstaande herenwoningen, onder meer de woning Eigen Heerd (Ministerieel Besluit 23.11.1994) - het woonhuis van P.P.M. Alberdingk Thijm (1827-1904), professor Nederlandse letterkunde en medestichter van het Davidsfonds -, het hotel d’Udekem d’Acoz (Koninklijk Besluit 27.05.1971) waarin sinds 1889 het Sint-Pieterscollege gevestigd is, en aan het einde van de straat het goed van de patriciërsfamilie Van Ophem dat eertijds een woning (Ministerieel Besluit 08.07.1999), stallingen, een tuinpaviljoen en 25 are grond omvatte. Het goed werd in 1738 door de Universiteit aangekocht ter uitbreiding van de faculteit geneeskunde: er werd een botanische tuin aangelegd - vanaf 1771 voorafgegaan door een monumentale poort naar ontwerp van J.B. Dewez (Ministerieel Besluit 08.07.1999) -, en in 1744 bouwde de Universiteit er, gesponsord door rector H.J. Rega, een ontleedkamer of Anatomisch Theater (Ministerieel Besluit 08.07.1999) volgens de plannen van architect J.A. Hustin (1709-1787). Dit was het startsein voor de universitaire aanwezigheid in en rond de Minderbroedersstraat.
Na de Franse Revolutie werden de kerkelijke goederen verbeurd verklaard, verdeeld en verkocht of afgebroken. Zo werden de kloostergebouwen van de minderbroeders en de ursulinnen opgesplitst en door particulieren verbouwd en bewoond, onbebouwde kloostergronden werden aangesneden en met woningen bebouwd, en andere kerkelijke goederen werden gesloopt, onder meer de Minderbroederskerk en het tegenover het goed van Ophem gelegen Godshuis van Heylwegen, een liefdadige instelling die in 1556 gesticht werd en zeven kleine huisjes voor noodlijdenden omvatte die in 1799 werden afgebroken en vervangen door twee burgerwoningen (nu Minderbroedersstraat 27 en 29).
Vanaf het einde van de 18de eeuw, startte de Leuvense universiteit met de uitbreiding van haar infrastructuur, beginnend met de inrichting van een nieuwe, grotere Plantentuin (1819, Koninklijk Besluit 06.07.1976), op de plaats van het vroegere Kapucijnenklooster. Gedreven door het stijgend aantal studenten, het toenemend belang van wetenschappelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande nood aan onderzoekslokalen, verwierf de universiteit de kloosterdomeinen in de Minderbroedersstraat om ze te bebouwen. De universitaire bouwactiviteit zou een hoogtepunt bereiken in het laatste kwart van de 19de eeuw, met Joris Helleputte als sleutelfiguur. Tot zijn realisaties kunnen onder meer het anatomisch amfitheater (Ministerieel Besluit 05.05.2010), het Justus Lipsiuscollege (Ministerieel Besluit 07.06.1994) - opgetrokken op de site van het vroegere Ursulinnenklooster -, het Landbouwinstituut en het Instituut van de Goede Herder gerekend worden. Ook Helleputtes leerling Vincent Lenertz ontwierp verschillende gebouwen en uitbreidingen.
Helleputtes bouwactiviteit in de Minderbroedersstraat stopte in de jaren 1890, maar de universiteit bleef haar gebouwenbestand voortdurend aanpassen en uitbreiden, zoals onder meer blijkt uit het tot magazijn en lijkenhuisje herbestemde leerlooiershuis, Minderbroedersstraat nummer 14, rechts van het voormalige, eclectisch geïnspireerde beeldhouweratelier (1877) van Frans Vermeylen (1824-1888) (beschermd monument bij Ministrieel Besluit van 8.07.1999). Getuigen van 20ste-eeuwse universitaire realisaties aldaar zijn onder meer de voormalige Vlaamse Drukkerij (1937), de 'Schola Anatomica Andreae Vesalii' (1940) en het Rega-instituut (1962).
Tot de jaren 1970 behield de Minderbroedersstraat haar authentieke karakter door de veelheid aan monumentale gebouwen die de geschiedenis van de straat weerspiegelden: kloosters, scholen, universitaire instellingen en instituten, en statige herenwoningen, variërend van 17de-eeuwse patriciërswoningen tot 19de-eeuwse classicistische herenhuizen. Van het Minderbroeders- en het Jesuïetenklooster, het refugiéhuis van de Abdij van ’t Park, Helleputtes eigen woning met atelier, en de gebouwen van de Leuvense Gilde van Ambachten en Neringen - het gildehuis en de Sint-Pieters Ambachtsschool - bleef niets bewaard: in het eerste straatgedeelte, tussen de Parijsstraat en de Onze-Lieve-Vrouwstraat, werd de historische bebouwing bijna volledig gesloopt om plaats te maken voor de kantoorgebouwen van de Belgische Boerenbond. De relicten van de Oude Universiteit, de 18de- en 19de-eeuwse herenwoningen en de gebouwen die Helleputte en zijn medewerkers voor de Universiteit realiseerden in de zone tussen de Onze-Lieve-Vrouwstraat en de Kapucijnenvoer, zijn tot op het moment van bescherming wel goed bewaard gebleven.
De eerste straathelft van de Minderbroedersstraat werd nagenoeg volledig verminkt door sloop: het voormalige Minderbroedersklooster, het Jezuïetenklooster met de kerk, het refugiehuis van de Abdij van ’t Park, de woning en atelier van Joris Helleputte en het complex van de Leuvense Gilde van Ambachten en Neringen, werden in de jaren 1970 gesloopt om plaats te maken voor voornamelijk kantoorgebouwen.
De tweede straathelft daarentegen heeft relatief goed haar historische gelaagdheid weten te bewaren: het hotel d’Udekem d’ Acoz, het hotel de Lemède en het daaruit gegroeide Klooster van de Goede Herder, het goed van Ophem, het 18de-eeuwse anatomisch amfitheater van Hustin en het beeldhouwersatelier Vermeylen, de 19de-eeuwse herenwoningen, en de veelal door Joris Helleputte en diens medewerkers in neogotische stijl ontworpen universitaire gebouwen, getuigen er nog steeds van de rijke geschiedenis in en rond de Minderbroedersstraat, die aanvankelijk gedomineerd werd door kloosters, en vanaf de 19de eeuw - tot op de dag van vandaag - bepaald wordt door de aanwezigheid van de Universiteit.
Het neogotische anatomisch amfitheater of Vesaliusinstituut (Ministerieel Besluit 05.05.2010) was de eerste universitaire opdracht voor Joris Helleputte (1852-1925). Het octogonaal auditorium en de aansluitende rechthoekige dissectiezaal werd in 1876-1883 gebouwd in de Minderbroedersstraat in relatie met het Sint-Pietersgasthuis. Samen met het Pathologisch Instituut vormt het anatomisch amfitheater de toegang tot de voormalige medische campus.
Het neogotische Pathologisch Instituut (Ministerieel Besluit 05.05.2010) werd in 1906 gebouwd naar ontwerp van Victor Lenertz (1864-1914) in de Minderbroedersstraat in relatie met het Sint-Pietersgasthuis. Samen met het Vesaliusinstituut of Anatomisch amfitheater vormt het Pathologisch Instituut de toegang tot de voormalige medische campus.
Rechts van het voormalige, eclectisch geïnspireerde beeldhouweratelier (1877) van Frans Vermeylen (1824-1888) (Ministerieel Besluit 08.07.1999) bevindt zich een voormalig bedrijfsgebouw, in 1887 (bouwvergunning 21.04.1887) ter vervanging van een bestaande rijwoning opgericht als opslagplaats en atelier voor de bewerking van leer ("un magasin pour dépôt en battage de cuirs") waarvan de ontwerper niet is gekend.
Opdrachtgever was Albert Goor, eigenaar van een leerlooierij in de Halfmaartstraat te Leuven. Het relatief smalle, maar diepe rechthoekig pand bestond op het gelijkvloers uit een ruim magazijn met links een lange gang en achteraan het atelier met stamphamer (marteau pilon), aangedreven door een gasmotor. Over de functie van beide, lage verdiepingen (2,5 meter hoogte) geeft de bouwaanvraag geen informatie. De in tegenstelling tot het 4,35 meter hoge gelijkvloers geringe bouwhoogte wijst wellicht op een stapelfunctie.
In 1953 werd het gebouw volgens de plannen van architect F. Delang heringericht voor de dienst Gerechtelijke Geneeskunde met rouwkapellen en een bewaarplaats op het gelijkvloers en op de verdiepingen respectievelijk een magazijn en een microscopiezaal.
Het bedrijfspand is opgevat als een drie traveeën breed en drie bouwlagen hoog diephuis, opgetrokken in baksteen en blauwe hardsteen en afgedekt met een zadeldak (rode mechanische pan). De eclectische gevelpartij met hardstenen plint en houten kroonlijst op modillons toont een symmetrische, verticaliserende en naar boven toe verjongende (gelijkvloers 4,35 meter, verdiepingen 2,5 meter hoog) ordonnantie van lichtgetoogde vensters met hardstenen dorpels waarbij de middentravee wordt geaccentueerd door een brede, rechthoekige inkomdeur met tweeledig bovenlicht, een verhoogd spiegelmotief (verdwenen opschrift?), lager doorgetrokken vensteromlijstingen op consoles en een bekronend driehoekig dakvenster met top- en schouderstukken. Het decoratief effect ontleend aan een contrasterend materiaalgebruik wordt nog versterkt door hardstenen sierbanden en diamantkopsluitstenen in combinatie met sierankers en fraai bewerkte, gelet op de functie wellicht niet louter ornamentele diefijzers voor de vensters van het gelijkvloers. Ter hoogte van de tweede bouwlaag werd de ordonnantie inmiddels verstoord. Het centrale venster werd gedicht, de anderen verlaagd en verbreed. De verzorgde, picturaal uitgewerkte 'façade' staat in sterk contrast met de blinde achtergevel. Indeling en afwerking van het interieur refereren momenteel aan het jarenlange gebruik door de dienst Gerechtelijke Geneeskunde.
In de eerste helft van de 19de eeuw te dateren, in oorsprong twee gespiegelde enkelhuizen, elk met drie traveeën en drie bouwlagen onder een zadeldak, en voorzien van eenvoudige, ontpleisterde lijstgevels in baksteen met verwerking van zandhoudende kalksteen voor kordons, hoekblokken en lateien. De begane grond werd gewijzigd.
Voormalig woonhuis van F. Vermeylen. L-vormig complex van zes traveeën en twee bouwlagen onder een pannen zadeldak met schild, ontstaan uit een ouder, mogelijk tot het einde van de 17de eeuw opklimmend diephuis in traditionele bak- en zandsteenstijl, dat vermoedelijk rond 1800 met een poortvolume uitgebreid werd en een nieuwe straatgevel kreeg in laatclassicistische stijl. De oorspronkelijk bepleisterde lijstgevel wordt gekenmerkt door een licht getoogde koetspoort in een eenvoudige zandkalkstenen omlijsting met hoofdgestel, en is horizontaal geleed door de zandkalkstenen plint, de rechthoekige vensters met lekdrempels en luiken op de begane grond, de afgedekte steigergaten, en de keellijst, die doorbroken wordt door het dakvenster waarin oorspronkelijk een laadluik zat.
Het diephuis in traditionele bak- en zandsteenstijl wordt gekenmerkt door een afgeschuinde plint in zandkalksteen, vensters in negblokomlijstingen - in de kopse gevel voorzien van naar kruisvensters verwijzende dubbele ontlastingsboogjes -, kloostervensters, muurankers, met blokken bedekte steigergaten, en een geprofileerde, natuurstenen daklijst. Tegen de kopse gevel, voorzien van muurvlechtingen en schouderstukken, stond in 1979 nog een gietijzeren spiltrap met door bloemmotieven opengewerkte treden en spijlen met bloemknoppen en ringmotieven.
Homogeen geheel in laatclassicistische stijl dat bestaat uit drie breedhuizen van twee bouwlagen onder pannen zadeldaken, gescheiden door aandaken met muurvlechtingen en schouderstukken. De oorspronkelijk bepleisterde lijstgevels van het in totaal dertien traveeën brede geheel zijn sterk horizontaal geleed door de natuurstenen plint, de rechthoekige, beluikte vensters met hardstenen lateien en lekdrempels, en de kroonlijst boven de steigergaten.
Nummer 27 werd rond 1800 opgetrokken met een zandkalkstenen plint met gietijzeren verluchtingsroostertjes, een rechthoekige deur met bovenlicht in een zandkalkstenen omlijsting van oplopende pilasters onder een hoofdgestel, met leeuwenkoppen afgedekte steigergaten, en een gestucte keellijst die doorbroken wordt door een dakvenster - oorspronkelijk met laadluik - onder een kunstleien zadeldakje met schild.
Nummer 29 werd rond 1800 opgetrokken, volgens het opschrift op de gevel in 1939 gerestaureerd door L. Mispelter, en heeft een zandkalkstenen plint, een barokke rondboogdeur (anno 1939) met rond bovenlicht tussen voluten, en een gestucte keellijst.
Nummer 31 werd in 1837 gebouwd naar ontwerp van D. Everaerts, en was oorspronkelijk zes traveeën breed. De rechter helft werd in 1961 gesloopt voor de bouw van het huidige appartementsgebouw. Kenmerkend zijn de breukstenen plint, de rechthoekige deur in negblokomlijsting en de zandkalkstenen daklijst onder een vernieuwde kroonlijst. De dakkapel boven de deurtravee werd vermoedelijk in de loop van de 20ste eeuw toegevoegd.
Het beeldhouwersatelier van Frans Vermeylen (Ministerieel Besluit 08.07.1999) werd in 1877 gebouwd naar ontwerp van Joseph-Louis Loos. Het stuk grond dat Vermeylen in 1874 van de stad Leuven kocht, was verdeeld over drie loten die elk nagenoeg dezelfde oppervlakte hadden. Mogelijk heeft deze terreinverdeling een invloed gehad op het grondplan van het kunstenaarsatelier. Het gebouw bestaat immers uit drie vleugels die U-vormig zijn opgesteld rondom een vrij smalle binnenplaats. Aan de straatkant is die binnenplaats afgesloten door een ijzeren hekwerk. Ook de bestemming van het gebouw heeft ongetwijfeld meegespeeld bij het spel der bouwvolumes. Van bij het begin was het immers louter bedoeld als atelier. Het ontwerp waarmee J.L. Loos voor de dag kwam, beantwoordde perfect aan die functie: twee grote ruimtes waarin de kunstenaar kon werken en een middenbouw voor het opslaan van het materiaal. Het atelier, een baksteenbouw, is opgetrokken in eclectische stijl met een duidelijke overheersing van neorenaissance kenmerken.
Het huis dat voor de prestigieuze patriciërsfamilie Van Ophem (ministerieel besluit 08.07.1999) werd opgericht, vormt een uitgesproken voorbeeld van 17de-eeuwse stedelijke privé-architectuur. Een gravure uit het eind van de 18de eeuw toont aan dat de voorgevel oorspronkelijk niet aan de kant van de Minderbroedersstraat was gelegen, maar noordelijk was georiënteerd. Ten tijde van de bescherming is de gevel aan de zuidkant helemaal opengewerkt: een wijziging die vermoedelijk opklimt tot de 19de eeuw.
De monumentale, classicistische poort (Ministerieel Besluit 08.07.1999) naar ontwerp van Laurent-Benoît Dewez (1731-1812) uit 1771 sluit aan op het anatomische theater en bood in de 18de eeuw toegang tot de eerste botanische tuin van de universiteit. Het opschrift "Hortus botanicus" ter hoogte van de architraaf herinnert aan de oorspronkelijk functie van de poort.
Het voormalig anatomische theater (Ministerieel Besluit 08.07.1999), gelegen op de hoek van de Minderbroedersstraat en de Kapucijnenvoer, werd in 1744 gebouwd naar ontwerp van Jacques Antoine Hustin in opdracht van de universiteit. Het bak- en zandstenen octogonale gebouw is een uniek voorbeeld van een amfitheater, in de 18de eeuw opgetrokken in functie van de wetenschap. In het interieur is het originele stucdecor op het koepelgewelf goed bewaard gebleven.
Bron: Beschermingsdossier DB002309, Minderbroedersstraat: zuidelijke Dijle-arm tot Stedelijke Kruidtuin (digitaal dossier)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2013: Minderbroedersstraat: zuidelijke Dijle-arm tot Stedelijke Kruidtuin versie 1 - 27.08.2013 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/148590 (geraadpleegd op ).
Het gedeelte van de Minderbroedersstraat en de aanpalende eigendommen, gelegen tussen de Kapucijnenvoer en de zuidelijke Dijle-arm, zijn beschermd als stadsgezicht.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2013: Minderbroedersstraat: gedeelte tussen Kapucijnenvoer en zuidelijke Dijle-arm [online], https://id.erfgoed.net/teksten/188700 (geraadpleegd op ).