Villa Decourrière is beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de:
in casu architectuurhistorische waarde:
De villa Decourrière werd tussen 1957 en 1959 gerealiseerd door de architectenassociatie Lucien-Jacques Baucher, Jean-Pierre Blondel en Odette Filippone. Dit drietal studeerde af aan La Cambre, le Bauhaus Belge, in het naoorlogse België de referentie voor de moderne beweging in de architectuur. Ze worden zowel door eigentijdse als hedendaagse architectuurcritici gerekend tot de beste architecten van de naoorlogse generatie in ons land. Baucher, Blondel en Filippene horen thuis binnen de groep vooruitstrevende architecten die, onder invloed van Alvar Aalto, zou afwijken van het rigide, functionalistische modernisme en die zou evolueren tot een warme, organische architectuur die maximaal aangepast is aan het omringende landschap. Opgemerkt met hun realisaties voor Expo '58, zijn het vooral de originele ontwerpen voor villa's door de associatie, die algemeen weerklank vinden en ruim gepubliceerd worden. Baucher, Blondel en Filippone behoren tot de zeldzame Belgische architecten uit deze periode van wie enkele werken ook internationaal werd opgemerkt, met name door het toonaangevende Franse tijdschrift L'architecture d'Aujour'hui. Reeds tijdens hun studies begeesterd door de moderne architectuur, zullen ze nooit compromissen sluiten, ook al kost dit hen klanten en slaat de crisis in de jaren 1970 en 1980 genadeloos toe.
De villa Decourrière is één van de vijf topwerken van de associatie en bovendien het enige van deze topwerken dat nog authentiek bewaard bleef. Opgebouwd uit eenvoudige materialen, met een duidelijk en logisch plan maximaal aangepast aan het magnifieke landschap dat haar omringt, geeft de villa op een bijzonder geslaagde manier uitdrukking aan de architecturale principes van het drietal. Belangrijke elementen zijn onder meer de leefruimte met de kamerhoge ramen met bewaard schrijnwerk in Niangon en met de zichtbare houten draagbalken, die het overkragende dak ondersteunen, daarnaast de enfilade met plateaus van de nachtvleugel, met de zenitaal verlichte gang en ook de clusters van kleine monochrome glasraampjes die de gesloten, op noordelijke richtingen gerichte gevels doorbreken - een element, ontworpen door de schilder Louis Van Lint, dat de associatie ook gebruikte in het veelgeprezen Marie Thumas-paviljoen op Expo '58. De villa bleef tot op het moment van bescherming zeer goed bewaard. Ze behoudt ook vaste interieurelementen naar ontwerp of keuze van Baucher, Blondel en Filippone, zoals de indrukwekkende en typerende open haard met zwevende metalen kap in de living, de minimalistische aankleding en inrichting van de twee kinderslaapkamers en de ouderslaapkamer, enkele verlichtingsornamenten, ten dele de oorspronkelijke vloerbedekking en de op maat gemaakte kasten van de vestiaire en de gang. Bijzonder en illustratief voor het belang dat de associatie hechtte aan de samenwerking tussen architectuur en kunsten, is het wasbekken naar ontwerp van internationaal vermaard keramist Antoine de Vinck in de inkomhal.
Al deze elementen samen maken de villa Decourrière tot een duidelijk herkenbaar en representatief voorbeeld van de het werk van Baucher, Blondel en Filippone op het hoogtepunt van hun kunnen.