Teksten van Serristenwoning Raussens met bijgebouwtje

https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/898

Serristenwoning Rausens met bijgebouwtje ()

Villa Raussens, een serristenwoning van rond 1900 te Overijse, is beschermd als monument met inbegrip van het bijgebouw.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Serristenwoning Raussens met bijgebouwtje [online], https://id.erfgoed.net/teksten/187892 (geraadpleegd op ).


Serristenwoning Raussens met bijgebouwtje ()

Villa Raussens, een serristenwoning van rond 1900, is een typevoorbeeld van de eerste bouwperiode van serristenvilla's.

Historiek

Oorsprong van de druiventeelt

Alles begon met Félix Sohie, die na studies aan de tuinbouwschool te Vilvoorde en een korte dienstperiode op het kasteel van baron de Peuthy in Huldenberg, in 1865 op de Berg te Hoeilaart een eerste serre bouwde. Eind 1866 bezat Sohie samen met zijn drie broers reeds een klein bedrijf met 11 serres. Enkele jaren later zorgde de druiventeelt reeds voor het hoofdinkomen van de Sohie’s. Aangezien een druivelaar pas na drie jaar een volwaardige opbrengst levert was de tussenperiode overbrugd met de teelt van aardbeien en groenten.
De eerste druivenvariëteiten die ze kweekten waren Frankenthal, Chasselat de Fontainebleau en Colman. De opbrengst van deze tafeldruiven vond een afzet in de grote steden waaronder Brussel, Antwerpen, Luik, Charleroi en Parijs. Sinds 1891 werden ze eveneens verscheept naar Engeland. Dat dit familiebedrijf in 1927 met zijn 300 serres was uitgegroeid tot een echte onderneming blijkt uit de toenmalige personeelsbezetting: een directeur, een onderdirecteur, twee opzieners en dertig arbeiders, (een per tien serres).

Verspreiding van de druiventeelt

Aansluitend op het succesvolle voorbeeld van de Sohie’s kende de druiventeelt onder glas in de periode 1873-1910 in Hoeilaart een pijlsnelle vlucht. De omliggende gemeenten waagden zich eveneens aan het avontuur. Pioniers in Overijse waren de gebroeders Danhieux, gekend van de gelijknamige straat in het centrum die reeds in 1878 een eerste serre van 15 meter op 4 meter in ijzer en glas optrokken, hierin gevolgd door de families Vandeputte, Dewaet, Branckaert... .
De initiële voorsprong die Hoeilaart had verkregen door het initiatief van Sohie én door een gunstige ligging in de nabijheid van de steenweg Brussel-Waver en de spoorlijn Brussel-Namen werd geleidelijk omgebogen ten voordele van Overijse. Een belangrijke stimulans was de aanleg in 1894 van de tramlijn Overijse-Groenendaal, die Overijse rechtstreeks verbond met het treinstation van Groenendaal, een gehucht van Hoeilaart. In vergelijking met Hoeilaart zou het aantal serres in het grotere Overijse gestaag blijven stijgen. In 1950 telde Overijse reeds 11.144 serres tegenover 9.637 in Hoeilaart.

Het succes van de glasteelt, meer bepaald de cultuur van de tafeldruiven, in de streek ten zuiden van Brussel kadert in een algemene evolutie naar meer gespecialiseerde, intensieve teelten die zich sinds de landbouwcrisis van 1880 had ingezet. Deze ontwikkeling liep parallel met een toenemende levensstandaard in de grootsteden, en de hieraan gekoppelde vraag naar meer verfijnde producten. Op geografisch vlak vormden de zuid gerichte hellingen van de Ijsevallei en de leem- en zandgronden een ideale bodem voor de druiventeelt.
Een groep van kapitaalkrachtige zelfstandigen kon zich de noodzakelijke investeringen veroorloven terwijl een overwegend agrarische bevolking op de bedrijven als dagloners kon worden ingeschakeld. Door de kleinschalige aard van de landbouwbedrijven konden de boeren op termijn gemakkelijk overschakelen op de druiventeelt, aangezien deze geen grote oppervlaktes vereiste. Bovendien was door de nabijheid van Brussel en een goede infrastructuur de verbinding met een koopkrachtig afzetgebied verzekerd.

De opmars van de druiventeelt tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw ging gepaard met een aanzienlijke verschuiving in de beroepsstructuur van de druivengemeenten. De landbouw, tot rond 1900 de grootste bron van tewerkstelling, werd geleidelijk verdrongen door secundaire en tertiaire sector. De toename van het aantal serres ging gepaard met de aangroei van metselaars en timmerlui. Nieuwe beroepen verschenen in de streek zoals de glazenmakers en de bankers, die vooraleer de serre werd opgetrokken drie lagen grond uitstaken en de mest aanvulden.
Ook in de handelssector ontstonden talrijke nieuwe initiatieven. Er waren de “marchands” die de druiven opkochten, de vervoerders, de mest en kolenhandelaars. Langsheen de tramlijn verschenen kleine industrieën zoals het serrebedrijf Lauwers en de houtzagerijen van Mariën en Vandendael.

Ook op landschappelijk vlak had de verspreiding van de druiventeelt een geweldige impact. Duizenden serres – in 1936 werden er in Overijse en Hoeilaart samen 30.000 genoteerd – profileerden zich langs de typische heuvelruggen, terwijl de welvarende serrist zijn nieuw verworven status naar buiten affirmeerde met de bouw van een zogenaamde serristenvilla, die ingeplant op het hoogste punt zijn bedrijf domineerde.

De eerste tekenen van achteruitgang van deze bloeiende sector manifesteerden zich in de jaren 1950. De belangrijkste oorzaken waren de stijgende loonkosten de prijsstijging van de stookolie, de zware sociale lasten en de concurrentie door de invoer van goedkopere buitenlandse druiven. Talrijke bedrijven werden opgedoekt en deze tendens zet zich nog steeds door.

De serristenwoningen en –villa’s

De rijk geworden serrist affirmeerde zijn welstand met de bouw van een nieuwe woning die op een expliciete wijze zijn bedrijf domineerde. De oudste serristenwoningen dateren van rond 1900. Deze volledig vrijstaande, tweegevelwoningen zijn vrij traditioneel opgevat, zowel qua vorm als planschema, met op het gelijkvloers een centrale gang met trapkoker en aan weerszijden telkens twee woonvertrekken. Dit schema wordt op de verdieping herhaald. De villa Rausens behoort tot dit eerste type.

In de periode tussen de twee wereldoorlogen, toen exploitatie en welstand in de druivenstreek een hoogtepunt bereikte, ontstond een totaal ander concept: de zogenaamde serristenvilla. In tegenstelling tot het massieve, blokvormige volume van de woningen uit de eerste periode, getuigen deze driegevelwoningen van een meer plastische en dynamische aanpak niettegenstaande er aan de interne organisatie weinig werd gewijzigd. Vooral typerend is het overvloedig gebruik van houtwerk in de vorm van portieken, loggia’s en balkons. Aan de basis van deze architecturale ommezwaai lag architect Charles Mariën (1879-1947) uit Hoeilaart. Circa 1927 bezat hij te Hoeilaart een beperkte architectuurpraktijk als nevenactiviteit van een houtverwerkend bedrijf, de “Entreprises François”.

Beschrijving

De serristenwoning, die momenteel onderdak biedt aan de conciërge van het tuinbouwcentrum, werd circa 1900 opgetrokken door Eugène Raussens. Zijn initialen vinden we terug als gevelankers van het eveneens originele, vrijstaande bijgebouwtje, waarin de druiven werden verpakt. Deze compacte, tweegevelwoning met twee bouwlagen onder een wolvedak (mechanische pannen) is een typisch product van de eerste bouwfase van de serristenvilla’s. Gesitueerd op de noordgrens van het terrein kijkt ze op de 18 lager gelegen serres.

De symmetrische gevelbehandeling van deze ruime, drie traveeën brede woonst wordt getemperd door een weloverwogen picturale toets, ontleend aan een grijze breukstenen plint, en helrood gevelmetselwerk doorstreept met lichtgrijs geschilderde speklagen en hoekkettingen. De risalietvormige, centrale inkom wordt extra beklemtoond door een fraai, houten portiek en een balkon met smeedijzeren borstwering.
Veel aandacht ging ook uit naar de houten kroonlijst - vooral ter hoogte van het centrale puntgeveltje - ondersteund door elegante houten consoles en een bakstenen muizentandfries. Alhoewel bescheidener uitgevoerd is de structuur van de achtergevel vrijwel identiek. Ook hier werd gebruik gemaakt van decoratieve, smeedijzeren muurankers. Het tegen de zijgevel aangebouwde bijgebouwtje met glazen luifel dateert van circa 1930.

Het interieur is, op de traditionele ruimte-indeling na, minder gaaf bewaard: verlaagde plafonds, verwijdering van stucbepleistering. Wel nog aanwezig zijn de typische tegelvloeren, de parketvloer in het salon, de dubbele paneeldeuren met koperen sluitwerk én de eenvoudige, houten steektrap aan het uiteinde van de gang.

Belang en betekenis serristenvilla

Het belang en betekenis van de serristenvilla situeert zich op een ander niveau dan het architecturale. De druiventeelt in de streek ten zuiden van Brussel is sinds de jaren 1960 drastisch achteruit gegaan en deze tendens zet zich verder voort. Serres worden massaal gesloopt waarbij de serristenvilla’s verweesd achterblijven. In deze context werd de nog gaaf bewaarde en karakteristieke site met woning en een serrepark dat niet alleen nog wordt geëxploiteerd, maar ook nog toekomstperspectieven biedt.

Na vergelijking met een 40-tal serristenwoningen in Overijse bleek de woning Raussens (circa 1900) niet alleen door de architecturale kenmerken maar ook door de relatieve gaafheid bijzonder illustratief voor de architecturale evolutie die de serristenvilla in de eerste helft van de 20ste eeuw kenmerkte. Met haar compact, vierkant volume verlevendigd door een picturale en symmetrische gevelbehandeling typeert de woning Rausens de eerste bouwperiode (voor de Eerste Wereldoorlog).

  • GEZOND achter glas. 125 jaar druiventeelt achter glas (1865-1990). Bijdrage XII tot de geschiedenis van IJse-, Lane- en Dijleland, Hoeilaart, 1990.
  • VANDERLINDEN R. 1982-1983: Het interieur van een serristenwoning, (niet gepubliceerde eindejaarsverhandeling Sint-Lukasinstituut, Brussel).
  • VERHAEGEN C., 1920-1940:Serristenvilla's in de druivenstreek. Revalorisatie van serristenvilla's en serren te Hoeilaart, (niet gepubliceerde eindejaarsverhandeling Sint-Lukasinstituut, Brussel), s.d.
  • VERHAEGEN C. 1989: Serristenvilla's te Hoeilaart in Hoeilaart. Glazen dorp. Het dorp van de neo-stijlen, (Hoeilaart), p. 66-71.

Bron: Beschermingsdossier DB000099
Auteurs:  Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Serristenwoning Raussens met bijgebouwtje [online], https://id.erfgoed.net/teksten/148960 (geraadpleegd op ).