Geografisch thema

Ieper

ID
14133
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14133

Beschrijving

Gemeente van 21.452 inwoners (1986) en 1.562 hectare. Gelegen in de Westhoek, Zandlemig Vlaanderen, en aan de noordelijke voet van de Westvlaamse heuvels; aan de Ieperlee, het kanaal Ieper-IJzer, en het droge kanaal Ieper-Komen; aan de spoorlijn Kortrijk-Ieper; aan de A 19. Hoofdplaats van het gelijknamig administratief en gerechtelijk arrondissement en kanton. Voornaamste verzorgend centrum uit de Westhoek, in het vlak van handel, gerecht, onderwijs en gezondheidszorg. Toeristisch centrum: voornamelijk dagtoerisme onder meer in het kader van een bezoek aan de frontstreek 1914-'18. Klein nijverheidscentrum; twee industrieterreinen: Kasteelwijk (22 hectare) en Ieperse kanaalzone (273 hectare), respectievelijk ten zuidoosten en ten noorden van de oude binnenstad.

Landbouwbedrijven met gemiddelde bedrijfsgrootte van 7,6 hectare.

11de-12de eeuw: eerste vermelding in 1066 als Iprensis. Wel komt de naam Ipris reeds voor in een oorkonde van 961, echter van twijfelachtige oorsprong. Aangenomen wordt dat de stad zou genoemd zijn naar het zijriviertje van de IJzer, zijnde de Ieperlee, waaraan ze gelegen is; eertijds vermeld als "Ipre", een woord teruggaand op het Germaanse Ipara, dat "rivier met iepen" betekent.

De stadsplattegrond met rechtlijnig hoofdstratennet en dambordpatroon, het meest uitgesproken in het zuiden, zou kunnen wijzen op een kunstmatige stichting passend in de aan Graaf Boudewijn V toegeschreven politiek met betrekking tot oprichting van steden in de loop van de 11de eeuw.

Ontstaan echter doorgaans verondersteld als teruggaand op een zogenaamd "Karolingische fiscus", zijnde een aan de keizer belastingplichtig domein; mogelijke aanwijzingen in die richting zijn: het bestaan, reeds voor 1102, van een bedehuis toegewijd aan Sint-Maarten, de patroonheilige van oude fiscuskerken; de aanwezigheid van een "Hoveland" - of voor het uitbatingscentrum gelegen gebied. Aangenomen wordt dat het "forum" - of huidige Grote Markt - uit dit "Hoveland" werd geëximeerd. Stadsstichting voorts passend in het beleid van de graven van Vlaanderen met ontsluiting van het binnenland door wegenaanleg en burchtenbouw.

Prestedelijke kern bepaald door de aanwezigheid van een castrum, forum, kerk, rivier en landweg.

Midden 11de eeuw: oude uitbatingscentrum door Boudewijn V uitgebreid en versterkt, zie inrichting van een grafelijk castrum op het "eiland" ontstaan na het graven van de "scipleet" of de rechte oostelijke arm van de Ieperlee; westelijke arm eertijds bekend onder het toponiem "Viese Ypre".

Ten oosten van het castrum: het forum of Markt met de Sint-Maartenskerk aan de noordzijde. In de 11de eeuw - begin 12de eeuw naderde de landweg Brugge-Torhout-Ieper-Mesen-Rijsel hier het dichtst de rechtstreekse waterweg naar zee, te weten de toen nog bevaarbare en in de golf van Lo uitmondende Ieperlee. Verdere stadsontwikkeling dank zij ontluikend handelsverkeer op beide wegen; aangroei van parochiekerken in de loop van de 12de eeuw: Sint-Pieterskerk (1102), Sint-Jacobskerk (1139), kerk van Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen (1187). De Sint-Maartenskerk, voorheen een bescheiden bidplaats, wordt de zetel van een kapittel van kanunniken (voor 1100).

Midden 12de eeuw: de Vlaamse graaf verlaat het castrum en bouwt een nieuwe burcht ten zuidwesten van de stad, het Zaalhof, met omwalling aansluitend bij de Ieperlee.

Vermeldenswaardig is wel een recente sterling die de aanwezigheid staaft in de 11de eeuw van een rondom de Sint-Pieterskerk gelegen handelscentrum, dat het ontstaan van de Markt als commercieel centrum voorafging. Gelijktijdige evolutie tot volwaardige stad met eigen territorium, jurisdictie, administratie en dienstverlenende instellingen.

In 1116 valt Ieper buiten de jurisdictie met landbouwkarakter, van de gelijknamige kasselrij waarvan het de zetel herbergt; tevens concretiseren van deze territoriale afscheiding d.m.v. uit aarden wallen bestaande stadsversterkingen, voor het eerst vermeld in 1127. Circa 1170, toekennen van stadsrechten door Filips van Elzas. Circa 1187, afstaan van domeingrond voor het oprichten van het Onze-Lieve-Vrouwgasthuis: in oorsprong een passantenliedenhuis, vanaf 1208 nader bepaald als "hospitale infirmorum". Buiten de stadspoorten: oprichting van het Leprozenhuis of Godshuis der Hoge Zieken.

13de eeuw: economische bloeiperiode dank zij lakenindustrie, met hoogtepunt circa 1260. Weerspiegelt zich in een demografische en territoriale expansie gekoppeld aan een verruiming van de stadsversterkingen, en de bouwactiviteiten in de stadskern.

Ononderbroken stadsuitbreiding tot ver buiten de 12de-eeuwse vesting zie oprichting van nieuwe parochiekerken: onder meer Sint-Janskerk (1200), Sint-Niklaaskerk (1220), Sint-Michielskerk (circa 1250) en Heilige Kruiskerk (1277).

Verruiming van de stadsversterking door het incorporeren van de nieuwe "voorgeborchten" - onder meer de Sint-Niklaasparochie -, resulterend in een 2,4 kilometer lange omheining met onregelmatige vorm en voornamelijk bestaande uit houten paalwerk en grachten. Deze verdwenen 13de-eeuwse versterking bepaalde in grote mate de aanleg van de latere en nog bestaande vesten. Zij telde negen poorten: de Torhoutpoort ten noordoosten, de Hangwaertpoort of huidige Menensepoort ten oosten, de Komenpoort ten zuidoosten, de Mesen- of Rijselsepoort ten zuiden, de Tempelpoort ten zuidwesten, de Boterpoort ten westen, de Elverdingepoort ten noordwesten met rechts ervan de kleinere Steendampoort, en ten noorden de Boezinge- en de Diksmuidepoort.

Door de Rijselsepoort liep de toenmalige belangrijke economische verkeersas Brugge-Torhout-Ieper-Mesen of de weg der jaarmarkten. Deze baan drong in het noorden Ieper binnen door de Torhoutpoort, liep vermoedelijk via de huidige Lange- en Korte Torhoutstraat naar de Grote Markt, en vervolgens op het tracé van de "Sutstrata" - de huidige Rijselsestraat- evenwijdig met de Ieperlee naar de Rijselsepoort.

Belangrijke bouwactiviteiten in de stadskern in de loop van de 13de eeuw: aanzet van de Sint-Maartenskerk met het innoverende vroeg-gotische koor (1221), beginfasen van het monumentale complex Belfort-Lakenhal als symbolische affirmatie van de gemeentelijke onafhankelijkheid gekoppeld met de commerciële functie, opbouw van het Vleeshuis en patriciërshuizen, de zogenaamde "stenen".

Naar aanleiding van korte economische dieptepunten ten gevolge van het gebrek aan Engelse wol voor de lakennijverheid, oprichting van caritatieve instellingen door het Ieperse zakenluipatriciaat, ook ten behoeve van werkloze arbeiders en marginalen: onder meer het Sint-Catharinagodshuis (1225), het Sint-Jansgodshuis (1270-1272), het Bellegodshuis (1276) en buiten de stad, het Sint-Thomasgasthuis (circa 1270).

Tweede helft van de 13de eeuw: sociale spanningen tussen het patriciaat en de meer bescheiden bedrijfsleiders, de drapiers (1280: opstand van de Cokerulle) vallen samen met het uitbreken van een structurele crisis in de Vlaamse lakennijverheid.

14de eeuw: verdere recessie in de lakensector onder meer naar aanleiding van de crisis in de Engels-Vlaamse betrekkingen, gevolgd door een tijdelijke stabilisatieperiode (tweede helft van de 14de eeuw). Vermeld aantal inwoners, circa 28.000. De economische crisissituatie weerspiegelt zich, zoals in andere grote Vlaamse steden, in een sociaal-politieke onrust en aangroeiend ambachtelijk corporatisme; bemoeilijkte concurrentiestrijd voor de tanende lakennijverheid, onder meer tegen de evoluerende plattelandsnijverheid met "nieuwe" draperie en saaiverwerking.

Socio-economische toestand in verband te brengen met de aanleg van een bredere stadsomheining - nu een dubbel omgrachte aarden wal - met integratie van extra muros gelegen arbeiderswijken, tijdens de volksopstand van 1323-1328 onder leiding van N. Zannekin.

Herstel in 1332 van de oude 13de-eeuwse vesten resulterend in een tijdelijk, dubbel verdedigingssysteem; "buiten"-omheining later prijsgegeven en verwoesting van de buitenwijken met onder meer de Sint-Michiels- en de Heilige Kruiskerk, tijdens het beleg van 1383. Na de belegering, die mogelijk de stedelijke boogschuttersgilde van Sint-Sebastiaan zag ontstaan, werd beslist het buitenste verdedigingsstelsel af te breken en de "voorgeborchten" niet weder op te bouwen: de plaatselijke bevolking trok naar de oude vesting. Tussen 1388 en 1396 werden deze oude vesten voorzien van een gekanteelde ommuring met torens (kruitmagazijnen) en uitgebouwde gracht.

Voortzetting in de loop van de 14de eeuw van vroegere caritatieve traditie: naar aanleiding van werkloosheid, pestepidemieën en hongersnood werd in 1315-1316 het godshuis Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth opgericht evenals het voor de opvang van ouderlingen instaande Weduwenfonds.

15de-16de eeuw: drastische daling van de lakenproductie en mislukte reconversiepogingen leiden tot een definitief economisch verval. Sterke terugloop van de bevolking - minder den 11.000 inwoners begin 15de eeuw-; nieuwe initiatieven ter bestrijding van de armoede met onder meer invoer van een "reglement van den aermen" (1525; eerste in West-Europa) en oprichting van een Berg van Barmhartigheid (1534).

Beeldenstorm (1566) en inname door de Geuzen (1578) met vernieling van kerk- en kloosterinboedels als gevolg. Perfectioneren van de stadsversterking in deze context onder Filips II, met aanleg van begrachte ravelijnen ten noordoosten van de stad: hiertoe noodzakelijke sloping in 1578 van de kerk Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen en de Sint-Janskerk.

Inmiddels groeiend belang van de stad als kerkelijk bestuurscentrum: oprichting van het bisdom Ieper met Sint-Maartenskerk als kathedraal (1559).

In de geest van de Contrareformatie: oprichting van een seminarie (1572), stichting (1585) van een der oudste jezuïetencolleges in de Nederlanden, onder impuls van de eerste Ieperse bisschop Martinus Rythovius.

17de-18de eeuw: rol van Ieper als vestingen kloosterstad.

Nieuw militair-strategisch belang: grensstad enerzijds van de Habsburgers en de Oostenrijkse Nederlanden tegen Frankrijk, anderzijds van Frankrijk ten opzichte van Spanje en Oostenrijk. Circa 17 belegeringen; opeenvolgende bezettingen: de Spanjaarden tot 1678 (Verdrag van Nijmegen), de Fransen tot 1713 (Verdrag van Utrecht), de Oostenrijkers (Barrièrestad) tot 1794 en opnieuw de Fransen tot 1814.

1678-1713: belangrijke vesting van de "pré-carré" of de dubbele verdedigingslinie aan de kwetsbare noordgrens van het toenmalige Frankrijk zie de aanleg van een nieuw, definitief fortificatiesysteem echter op middeleeuwse kern, door Vauban waarbij het omringende landschap gemanipuleerd werd en herschapen tot een trapsgewijs uitgebouwd voor- en buitenwerk met de eigenlijke stad als centrum.

1782: ontmanteling door Jozef II van de buitenwerken der Vaubanvesting met reeds eerder verdwenen Bellese en Elverdingse hoornwerken.

In tegenstelling tot het vroegere internationale karakter, sluimerende economie op regionaal peil zie onder meer de sinds 1540 ingevoerde, onbeduidende saainijverheid.

Opkomst van een nieuwe huisindustrie zijnde de kantnijverheid, echter onderhevig aan de politieke spanningen en fluctuerend volgens de verhoudingen met Frankrijk, de belangrijkste afnemer; ook in verband te brengen met oprichting van talrijke Arme Meisjesscholen waar het kantonderricht een belangrijke plaats innam zie de Sint-Elisabethschool (1615), de Laureinsschool (1655), de Lamotteschool (1752-1766), de Sint-Sebastiaanschool (1755) en de Bonaertschool (1777).

Tussen circa 1638-1640, graven van het kanaal Ieper-IJzer of het Ieperleekanaal; mogelijk te zien als poging om de stad te voorzien van een betere aansluiting met het bevaarbare waterwegennet, doch toen blijkbaar voornamelijk voor militaire doeleinden gebruikt (onder meer aanvoer oorlogsmateriaal).

Opnieuw toename van het inwonersaantal vergeleken met de rustperiode ten tijde van Albrecht en Isabella (1598-1621); echter ook bepaald door de aanwezigheid van militairen (garnizoensstad) en de nieuwe vestiging intra muros van talrijke, onder meer "onderwijzende" kloostergemeenschappen na de godsdiensttroebelen.

Eerste helft van de 17de eeuw: belangrijke periode voor het stadsbeeld. Ontplooiing van een grote bouwactiviteit getypeerd door de ontwikkeling van een typisch lokale Vlaamse renaissancestijl; wellicht begunstigd door het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en de bouwpolitiek van de stad om het versteningsproces van de houten huizen (brandgevaar) te bevorderen door het betalen van de zogenaamde "tweede steen" (vanaf 1619). Clerus, magistraat en burger treden op als bouwheer: kapel van het Bellegodshuis (1616), Dekenkapel (1623), "Nieuwerck" (1622), "Conciërgerie", ("In 't klein stadhuis", 1623), "Huis der kooplieden" (1623), "Huis der bootslieden" (1629), en meerdere interessante exemplaren van privé-architectuur.

Tweede helft van de 18de eeuw: de gevolgen van de conjuncturele verbetering onder de regering van Maria Theresia weerspiegelt zich in de bouwactiviteiten van de burgerij waarvan de kapitaalkracht voornamelijk voortsproot uit groot grondbezit zie oprichting van heren- en burgerhuizen (onder meer "winterverblijven") onder invloed van de toen gangbare Franse stijlrichtingen. Met de Franse Revolutie: afschaffing van de kloosters waarvan de meeste definitief uit het stadsbeeld verdwenen zie onder meer de jezuïeten.

Onder het Frans bewind (1794-1815) wordt Ieper hoofdplaats van een arrondissement in het departement van de Leie; en naar analogie met vrijwel alle vestingen in de Zuidelijke Nederlanden, ook verder verval van de Ieperse versterkingen. 1801: afschaffing van het bisdom Ieper en vervanging door een dekenij.

19de eeuw - begin 20ste eeuw: strategie van het Hollands bewind (1815-1830) onder meer gebaseerd op de uitbouw van een verdedigingsgordel aan de Franse grens; aanleg van nieuwe versterkingen steunend op de Vaubanvesting in het hierin opgenomen Ieper en bouw van de nodige kazernen, kruitmagazijnen en opslagplaatsen. Deze vernieuwde vesting verliest alle betekenis vanaf 1852 met de regeringsbeslissing van het onafhankelijke België voortaan 's lands defensie te organiseren vanuit de kringstelling Antwerpen. Ontmanteling ingezet in 1853 en aanvankelijk "beperkt" tot de afbraak van de noordelijke vestingmuur tussen Elverdinge- en de Torhoutpoort (1853-1855) en tot de verkaveling en verkoop van de ervoor gelegen "Hollandse" verdedigingsgordel (1856-1858). Op de vrijgekomen gronden, inplanting van nieuwe functies en bouwtypen die de stadsrand een nieuw uitzicht bezorgen: zo onder meer een gasreservoir (1857-1860), slachthuis (1860), gevangenis (1874), krankzinnigengesticht (tweede helft van de 19de eeuw), open zwembad (1884-1885) en watertoren (1896).

Eerste werkelijke stadsuitbreiding echter pas doorgevoerd voor de Eerste Wereldoorlog, en wel ten westen van de historische binnenstad, met de uitleg vanaf circa 1903 van de stationswijk onder leiding van stadsarchitect J. Coomans. Inplanting mogelijk dank zij het geleidelijk slopen van de westelijke vestingmuur en het dempen van de aansluitende Boterplas tussen Elverdingse- en Vooruitgangstraat, genoodzaakt door de bouw van het station (1853) op de westelijke voorversterkingen. Ieper blijft voorts nog voor twee derden omgord door zijn vesting (binnenversterking), herschapen tot een natuurwandeling sinds 1858-'59 naar ontwerp van de Brusselse tuinarchitect L. Fuchs.

Ook ontwikkeling van kleine buitenwijken, onder meer de uitbouw (1876) naar ontwerp van V. Angillis van de wijk "Kruisstraat", de "Kaffer-" en de "Sterrewijk" tot het zogenaamdee "Handelskwartier" aan de Dikkebusseweg, ten zuidwesten van het station, met latere bouw van de nieuwe gasfabriek.

Vermeldenswaardige oprichting van de Rijksweldagigheidsschool voor jongens (1900-1904), buiten de stad, aan de Meenseweg.

De programmavernieuwing gebracht door nieuwe instellingen weerspiegelt geenszins een grote economische of industriële activiteit: in feite gaat het alleen om kantnijverheid en kleine bedrijven als smederijen, smelterijen, schrijnwerkerijen, leerlooierijen, één blekerij, lintweverij en een fietsenbedrijf.

Het te Ieper behouden garnizoen, ondergebracht in de "Hollandse" infanteriekazerne en de vermaarde, sinds 1860 in de voormalige "caserne de cavalerie" (1835-1839) gevestigde ruiterijschool vormen de basis van een florissante nering en een expansief herbergwezen aansluitend bij een belangrijke ontwikkeling in de brouwerijsector.

In de loop van het vierde kwart van de 19de eeuw, uitgraven van het reeds lang gewenste kanaal Ieper-Komen, en stopzetting van het werk in 1912, omwille van grondverschuivingen; hierdoor diende het plan opgeheven met betrekking tot de verbinding het Ieper-Ijzerkanaal/Leie, wat de drukke scheepvaart en de aanvoer van bouwmaterialen, brand- en meststoffen ten goede gekomen zijn.

In de loop van de 19de eeuw zijn volgende bouwactiviteiten het meest representatief voor de evolutie van de binnenstad: wederopbouw van de Sint-Niklaaskerk (1841-1845) en nieuwe bouw of uitbreiding van onderwijsinstellingen zie onder meer de Roesbrugge Dames (huidig lyceum Onze-Lieve-Vrouw ter Nieuwe Plant), de Heilige Familie (huidig Technisch Instituut Heilige Familie), de Sint-Michielsschool (sinds 1896 met nieuwe vestigingsplaats in de Elverdingsestraat), en het klooster met meisjespensionaat van de Ierse Damen. Vermeldenswaardig zijn tevens enkele typerende ingrepen van het stadsbestuur. Tengevolge nieuwe saneringsmaatregelen (1823) verdwijnen op één na (zie Rijselsestraat nummer 104), de nog resterende houten gevels waarvan het aantal in 1829 nog 94 bedroeg. Op een paar onbelangrijke straatverbredingen, - de aanleg van de Sint-Sebastiaans (1858) en E. Fiersstraat (1895) - en saneringen na worden geen noemenswaardige wijzigingen aangebracht aan algemene plattegrond en straattracé's. Tevens voltooiing van de in de loop van de 16de eeuw gestarte overwelving van de Ieperlee tijdens het derde kwart van de 19de eeuw (zuidelijk stadsgedeelte).

Bij beslissing van 1863 dienen typische elementen in het straatbeeld als onder meer trappen en keldertoegangen geweerd bij vernieuwing of aanleg van een voetpad.

Er manifesteert zich, in de sfeer van een aangewakkerd romantisch nationalisme, een groeiende waardering van het monumentenpatrimonium; concrete, "lokale" maatregelen als onder meer uitkering van stadssubsidies voor de restauratie van typisch "Ieperse" privé-architectuur uit de 16de en 17de eeuw en systematische, historiserende restauraties van alom aanvaarde "monumenten" als het complex Belfort - Lakenhal - "Nieuwerck", en de "historische" parochiekerken.

Deze consequente, in de loop van de 19de eeuw doorgevoerde restauratiecampagnes, gelijklopend met enig archiefonderzoek, starten in feite onder de dynamische impuls van A. Vandenpeereboom (1842-1884), achtereenvolgens schepen van openbare werken, burgemeester en minister van Binnenlandse Zaken; begeleidend advies van de Koninklijke Commissie voor Monumentenzorg en financiële bijdragen van het Rijk leiden tot een nagenoeg voltooide - vaak aanvullende - "restauratie" en documentatie (!) van alle merkwaardige gebouwen op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog.

Opeenvolgende campagnes passend in de evolutie van de 19de-eeuwse monumentenzorg met eigen, soms tegenstrijdige strekkingen; elementen uit vroegere 19de-eeuwse restauraties worden bijvoorbeeld eind 19de- begin 20ste eeuw onder leiding van J. Coomans weggewerkt of gecorrigeerd.

Evenwel blijvende ondertoon van romantisch nationalisme met verheerlijking van het verleden en met moraliserende neigingen. Vernieuwde, vervolledigde en aldus geaccentueerde monumenten ingeschakeld in dit proces, als rechtstreeks "aansprekende" en "indrukmakende" elementen. Typerend zijn wel randbemerkingen van A. Vandenpeereboom in verband met het hiertoe uitgevoerde beeldenprogramma van Hal en Belfort: het voor de massa verloren spontane begrip van de aloude iconografie zou eigenlijk dienen aangevuld met vulgariserende en ruim verspreide teksten ten behoeve van "les classes populaires".

Niet enkel lokale, maar ook nationale en internationale belangstelling voor de stad Ieper die als het ware "een caleidoscoop" was van vier eeuwen bouwkundige geschiedenis, die alleen wachtte op de kunstenaars of architecten om het op papier te zetten. (O. Mus). Reisverslagen en schetsboeken bevatten tal van getuigenissen die de bewondering voor Ieper uitdrukken. Deze interesse vond haar bekroning in werken als het boek van Henry Hymans "Bruges et Ypres", uitgegeven in 1901 in de bekende internationale reeks "Les Villes d'art celebres", de collectie geveltekeningen "Les anciennes façades à Ypres" uitgegeven in 1908 door de Gentse schildergraveur A. Heins en nadien deels bewerkt door H. Hoste in het artikel "L'architecture domestique à Ypres" (1909), en het werk van E. Hartig "Flandrische Wohnhaus-Architektur" (Berlijn, 1916) waarin naast foto's ook bouwkundige tekeningen van de Ieperse architectuur voorkomen.

De evoluerende bouwstijlen volgens oude foto's nog afleesbaar uit de Ieperse gevelwanden kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, kunnen in grote lijnen als volgt samengevat worden.

Romaanse architectuur blijkbaar beperkt tot de westelijke bouw van de Sint-Pieterskerk (tweede helft van de 12de eeuw). Belfort-Hal (13de eeuw, eerste kwart van de 14de eeuw) aanleunend bij de Scheldegotiek en met weerklank op het Vleeshuis (onderbouw tweede helft van de 13de eeuw - eerste kwart van de 14de eeuw) en het Tempelierssteen (vierde kwart van de 13de eeuw - eerste kwart van de 14de eeuw).

De Sint-Maartenskerk met innoverend vroeg-gotische koor (tweede kwart van de 13de eeuw) onder Noord-Franse invloed, transept en schip (vierde kwart van de 13de eeuw - eerste kwart van de 14de eeuw) in overgangsstijl Scheldegotiek - "Franse klassieke gotiek", en westtoren (tweede en derde kwart van de 15de eeuw) soms bestempeld als de introductie van de Brabantse gotiek in de Westhoek. Met uitzondering van het koor (14de eeuw) is de Sint-Jacobskerk enigszins verwant met de laat-gotische baksteengotiek van de kuststreek zie pseudo-hallenkerk (15de eeuw) met westtoren (tweede kwart van de 17de eeuw).

Laat-gotische baksteenarchitectuur ook vertegenwoordigd door de geveltoppen van het Vleeshuis (1530), het zogenaamde "Huis Biebuyck" en een woning (voormalig gildehuis?) aan de Veemarkt (beide 1544). Voorts het zogenaamde "Houten Huis" als laatste exemplaar van de lokale houtarchitectuur uit de 16de eeuw.

Het zogenaamde "Genthof" uit de tweede helft van de 16de eeuw illustreert de overgang van laat-gotische architectuur naar regionale interpretaties van de renaissancestijl.

In de nog talrijk aanwezige 17de-eeuwse architectuur komt de regionale renaissancestijl tot uiting met zijn typerende, traditionele wandstructuur verrijkt met de lokale interpretaties van de .stijl-ornamenten. zoals voornamelijk het aediculavenster met schelpmotief en fronton in de geveltoppen. Tot de doorsnee-kenmerken van deze lijst- en voornamelijk trapgevels horen: de door kordonvormende lekdrempels belijnde registers, de rechthoekige, in rond-, korf- of tudorboogomlijstingen opgenomen muuropeningen met blinde tracering in het boogveld (uitgekapt of van geprofileerde baksteen) en de houten kozijndeuren en -vensters. Eerder uitzonderlijk, doch vermeldenswaardig is het decoratief gebruik van gele baksteen in combinatie met donkerrood baksteenmetselwerk. Het in 1622 voltooide "Nieuwerck" en de aansluitende "Conciërgerie" van 1623 voeren ornamenten in die de overgang renaissancebarok vormen en in de lokale privé-architectuur zullen worden nagevolgd als "nieuwe" decoratieve elementen gevoegd bij een in essentie traditionele structuur.

Nog enkele bewaarde vormen van religieuze 17de-eeuwse architectuur getuigen echter van een meer uitgesproken barokke vormentaal kaderend met de Contrareformatie: de voormalige Portionculakapel (1664) en de kapel van het Onze-Lieve-Vrouwgasthuis (1687). De meest representatieve der barokke bedehuizen, de jezuïetenkerk (tweede kwart van de 17de eeuw) was inmiddels verdwenen.

Het blijkbaar nog vrij rijk vertegenwoordigd 18de-eeuws patrimonium - met onder meer fraaie hotels - getuigt voor volgende evolutie: geleidelijk verlaten, vanaf het tweede kwart van de 18de eeuw, van traditionele, streekeigen architectuur en navolging van innoverende Franse stijlrichtingen; nieuwe strekking uitdrukkelijk ingezet in 1714 met de bouw van de Vispoort in Lodewijk XIV-stijl. Invoeren van nieuwe geveltypes als klok- en halsgevels met classicerende ordonnantie, gelijklopend met het verstenen van houten topgevels en het moderniseren van diephuizen.

Vernieuwend zijn de lijstgevels beïnvloed door de opeenvolgende Lodewijkstijlen en al den niet gemarkeerd door een deur- of poortrisaliet onder bekronend fronton. Inherent aan het rechthoekige, blokvormig uiterlijk van deze breedhuizen, die soms verschillende diephuizen groeperen, zoals aan Grote Markt, A. Vandenpeereboomplein en hoofdstraten, is het invoeren van nieuwe dakvormen - als schild- en mansardedak- die ook bijdragen tot het wijzigen van het toenmalige straatbeeld.

Het 18de-eeuwse houtwerk verlaat de traditionele kozijnconstructies voor de zogenaamd "Franse ramen", met twee openslaande vensters zonder middenstijl doch met vaak versierde tussendorpel en bovenlicht; houten roedeverdeling.

Privé-architectuur uit de 19de eeuw voornamelijk gekenmerkt door bakstenen doch meestal bepleisterde en beschilderde lijstgevels die onder meer oudere trapgevels en houten topgevels vervangen. Doorgaans vrij sobere uitvoering doch vage empire of meer uitgesproken neoclassicistische invloeden merkbaar in de grotere burger- en herenhuizen.

In de loop van de eerste helft van de 19de eeuw, laat- en neoclassicistische vormgeving voor grotere complexen als onder meer de infanteriekazerne (eerste kwart van de 19de eeuw), de Sint-Niklaaskerk (1841-1845), onderwijsinstelling Onze-Lieve-Vrouw Ter Nieuwe Plant; vanaf de tweede helft van de 19de eeuw echter, invloed van neogotische vormentaal voor onder meer de kloosterscholen van de Ierse Damen (1860) en de Heilige Familie (1896), het oud (tweede helft van de 19de eeuw ) en nieuw krankzinnigengesticht (Heilig Hartinstituut, circa 1900), de gevangenis (1876) en de watertoren (1896).

Blijkbaar slechts een neogotisch voorbeeld (1907) in de privé-architectuur (Boterstraat).

Omtrent de eeuwwisseling, ontplooiing van de zogenaamde "Vieux-Neuf"-stijl of eclectische architectuur met historiserende reminiscenties; voornamelijk in de in opbouw zijnde stationswijk en onder invloed van J. Coomans (1871-1937), benoemd als stadsarchitect sinds 1895. Deze specifieke, eclectische stijlinrichting met diverse componenten ontleend aan de gotische stijl, lokale houtbouw, en regionale Vlaamse renaissance bepaalde in grote mate de architecturale aanpak van de wederopbouw.

Eerste Wereldoorlog: nagenoeg totale verwoesting van de stad hoewel ze in tegenstelling tot de andere verwoeste steden uit de Westhoek, als Nieuwpoort, Diksmuide, buiten de frontlijn lag: ter hoogte van Ieper vormde de noord-zuid-frontlijn een deels om de stad lopende oostelijke bocht, de zogenaamd "Ypres Salient"; samen met de IJzer vormde dit gebied, het kernstuk van de stellingoorlog aangevangen na het stranden van het Duitse offensief op een frontlijn die tot 1917 nauwelijks veranderde.

Omwille van zijn strategische ligging als belangrijk verkeersknooppunt van het door de geallieerden ingenomen hinterland werd het Ieperse echter het doelwit van groots opgezette Duitse aanvallen als eerste, tweede en derde slag bij Ieper, respectievelijk in 1914, 1915 en 1917 en tenslotte de slag bij Kemmel (1918).

Duitse strategie gericht op het bereiken van Calais aan de Franse kust, via Ieper, waardoor meteen een wig zou worden gedreven tussen de geallieerde troepen. De stad werd echter nooit door de Duitsers ingenomen, ondanks wisselende oorlogskansen en hardnekkige gevechten: de geallieerde stellingen in de "Salient" hielden stand ten koste van vele offers. Verwoesting van de Ieperse omgeving evident in dit verband. Eigenlijke stad, gelegen buiten het strijdtoneel, systematisch beschoten vanaf 22 november 1914: geleidelijke verwording tot aangroeiende puinhoop. Treffende tussenkomst van de overheid: "monumentale" ruïnes van Hal en Belfort worden verstevigd door de "Mission du Ministère des Sciences et des Arts", onder leiding van E. Dhuicque.

Reddingspogingen in verband met het waardevol roerend cultuurbezit aanvankelijk voornamelijk op privé-initiatief van onder meer kanunnik Delaere, toen pastoor van de Sint-Pieterskerk, L. Van Aerde, secretaris van de Burgerlijke Godshuizen, kolonel Trembloy bijgestaan door rijkswachtofficier Bastin. Vanaf 1915 tussenkomst van de officiële "Mission Dhuicque". Grootste gedeelte echter vernield, zoals ook het Iepers stadsarchief met rampzalige gevolgen voor de geschiedschrijving.

Na wapenstilstand (11 november 1918): merkbare materiële schade en demografische achteruitgang. Aanvankelijk vrij snelle terugkeer van vluchtelingen vermoedelijk ook ten gevolge van gebrekkige informatie omtrent de verregaande verwoesting; ook vorm van "definitieve stadsvlucht", - voornamelijk onder de gegoede burgerij die onder meer naar Oostende, Brugge, Gent of Brussel trok-, zie het sterk geslonken aantal herenhuizen in het naoorlogse Ieper.

Vanaf januari 1919, oprichting van de eerste noodwoningen: ontstaan van barakkenwijken, onder meer van het Koning Albertfonds op het Minneplein (1920: 270 woningen); voorts over de straten verspreide bouw door particulieren van geïmproviseerde noodwoningen met uit het puin gerecupereerde - of in het gemeentemagazijn van de Dienst van de Verwoeste Gewesten aangekochte - bouwmaterialen.

Opruiming van het puin waarbij gebruik gemaakt wordt van de tijdens de Eerste Wereldoorlog door het leger aangelegde Decauville-spoorlijntjes voor het vervoer van oorlogsmateriaal; verschillende stortplaatsen in de stad, later leeggehaald om buiten het centrum gelegen terreinen aan te vullen onder meer aan de Veurnseweg.

Wederopbouw: organisatie. 11 augustus 1919: Ieper opgenomen in de aanneming van de vernielde gemeenten door de staat (zogenaamd "Adoptiewet" van 8 april 1919), waardoor de beslissingsbevoegdheid inzake het herstel van het openbaar domein, de infrastructuur en de wederopbouw van het gebouwenbestand nagenoeg exclusief in de handen komt van de Hoog Koninklijke Commissaris O. De Schoonen in plaats van de lokale, provinciale en centrale besturen of commissies.

Organisatorische, juridische en financiële moeilijkheden in verband met de aanpak van het wederopbouwvraagstuk zowel in het algemene als lokale vlak en praktische problemen voornamelijk met betrekking tot vervoer van bouwmaterialen, bevoorrading en huisvesting vertragen de eigenlijke wederopbouw in de eerste naoorlogse jaren.

Voorjaar 1920: stadsbeeld bepaald door enkele herstelde minder beschadigde huizen, voorts voorlopige woningen met hier en daar schuchtere pogingen tot wederopbouw. Het ongenoegen van reeds, of nog niet teruggekeerde Ieperlingen resulteert in de oprichting van "clubs voor geteisterden" gegroepeerd in de "Federatie der Ypersche Clubs", ter verdediging van hun belangen. De meest actieve, de "Ypersche Club van Poperinge", sticht het tweetalig weekblad "Het Ypersche - La région d'Ypres" (eerste nummer 25 april 1920) met de bedoeling meer ruchtbaarheid te geven aan hun eisen.

Echter dieper liggende oorzaak voor het traag op gang komen van de wederopbouw: het pas in maart 1921 goedgekeurde aanleg- en rooilijnplan - een verplichting voor de verwoeste gemeenten sinds de besluitwet van 25 augustus van 1915 - ten gevolge van de omtrent de wederopbouw van Ieper, "de martelaarsstad", ontstane polemieken.

Wederopbouw: polemieken. Belfort, Hal en in mindere mate de Sint-Maartenskerk staan hierin centraal. Het al dan niet heropbouwen van deze "spil-monumenten" had brede implicaties voor het beeld en het functioneren van de stad, en uiteraard voor het uitwerken van het aanlegplan stadskern. Binnenskamers gehouden discussies tijdens de Eerste Wereldoorlog: eerste plans, reeds opgemaakt door stadsarchitect J. Coomans en in 1916 getoond op de "Exposition de la Cité Reconstituée" in Parijs, met voorstel voor integrale wederopbouw van stad en monumenten. Uitgebrachte visie, toen al scherp verdedigd door burgemeester R. Colaert, met economische, esthetische, patriottische en archeologische argumenten, tegen de van buiten uit geopperde sterling voor het behoud van de ruïne en de wederopbouw van de stad op een andere plaats. In navolging van vermelde besluitwet, oprichting van een speciale studiecommissie voor de wederopbouw van Ieper, door de voorlopige Belgische regering in Le Havre (eerste vergadering: december 1916). Commissiesamenstelling: de gouverneur van de provincie West-Vlaanderen, de heer Janssens de Bisthoven als voorzitter, burgemeester R. Colaert als afgevaardigde van het stadsbestuur en verder een aantal leden van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen onder meer stadsarchitect J. Coomans, E. Carton de Wiart, J. Dommartin, F. Maertens en J. Vierin. Bespreking van de "nieuwe" plans van J. Coomans, ondersteund door zijn nota "Notes sur la voirie urbaine" (1916) en neerkomend op een maximaal behoud van het bestaande stratennet om overwegend praktische, financiële (onteigeningen) en esthetische (middeleeuws stratenpatroon!) redenen. Naast kleine aanpassingen aan rooilijn en wegennet ten behoeve van verkeerstechnische en hygiënische verbeteringen, ook ontlasting van de Grote Markt door middel van ringweg rond het zuidelijk stadsgedeelte. Tevens voorstel voor de zuidwestelijke hoek van de Grote Markt aansluitend bij de Neermarkt i.e. het verkeersknooppunt van de hoofdstraten Rijselse- en Boterstraat: een terugwijkende bebouwing om het uitzicht voor het verkeer te verbeteren.

Afgezien van de zuidelijke ringweg waren deze voorstellen van J. Coomans in de loop van 1915-1916 door het stadsbestuur goedgekeurd en voorgelegd aan minister J. Helleputte.

Wederopbouw van stad en monumenten door het lokale bestuur nooit ter discussie gesteld, ook niet naar aanleiding van de voortschrijdende verwoesting: een feit vastgesteld door J. Coomans, in zijn rapport "Quel est le style à préconiser pour la reconstruction des monuments et éventuellement de certaines habitations" (1917) opgesteld ten behoeve van de studiecommissie. Hierin wordt het bouwkundig erfgoed ontleed met doorgetrokken onderscheid en gedifferentieerde aanpak. Voor een eerste categorie "archeologische architectuur" met monumentale en artistieke waarde zie Hal-Belfort, belangrijke kerken, wordt integrale reconstructie voorgesteld. Voor een tweede categorie "privéarchitectuur" met historische waarde, komt integrale reconstructie eventueel in aanmerking indien artistiek en kwalitatief hoogstaand; doorgaans echter lijkt wederopbouw op basis van lokale en regionale bouw- en stijlkenmerken aangewezen, met voorkeur voor de "uit de volksgeaardheid gegroeide" gotiek en de streekeigen Vlaamse renaissance. Kritieken van de speciale studiecommissie op de optie van het stadsbestuur en van J. Coomans, spitsen zich toe op de prioriteit verleend aan de wederopbouw van de monumenten, meer bepaald van het complex Hal-Belfort, ten nadele van meer fundamentele noden als de industriële heropleving van de stad en arbeidershuisvesting. Verder zeker voorbehoud ten opzichte van het vastleggen van een planning: de nog voortdurende evoluerende toestand bemoeilijkt immers de "globale" kijk op de uiteindelijke aard en omvang van de oorlogsvernielingen.

Tenslotte goedkeuring door de studiecommissie van J. Coomans' plannen, echter met uitzondering van de voorstellen voor de monumentale ensembles. de zuidwestelijke hoek van de Grote Markt en de zuidelijke ringweg. Beslissing erg tegen de zin van J. Coomans: voornamelijk het complex Hal-Belfort ligt hem nauw aan het hart, te zien in zijn vurig pleidooi voor de integrale wederopbouw ervan in zijn laatste note "Les Halles et le Beffroi d'Ypres" (21 juni 1917).

Nog voor de wapenstilstand wordt de zaak meer opengetrokken naar aanleiding van een rondvraag in Nederland door H. Hoste in opdracht van het "Comité Néerlando-Belge d'art Civique", omtrent de wenselijkheid van het al den niet te reconstrueren historische complex Hal-Belfort.

Het probleem van de wederopbouw van Ieper- in concreto gereduceerd tot het kernensemble Hal-Belfort en Sint-Maartenskerk-, krijgt na de Eerste Wereldoorlog een nog meer publiek karakter; volgens E. Dhuicque gaat het om een nationaal probleem dat het kader van de lokale besluitvorming overstijgt.

Tegenstrijdige opvattingen uiteindelijk gekanaliseerd in twee strekkingen: wederopbouw- en behoudsgezinden gegroepeerd rondom Ieperse burgemeester R. Colaert en stadsarchitect J. Coomans, gesteund door ex-minister J. Helleputte, ondervoorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen anderzijds de voorstanders van het behoud van de ruïne Hal-Belfort-Sint-Maartenskerk bijvoorbeeld als een "ilôt sacré" midden in een groenzone, met onder meer socialistisch senator E. Vinck, met de oprichting van de "Union Internationale des Villes" en voorzitter van de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten, E. Dhuicque, voorzitter van de "Société Centrale d' Architecture de Belgique", en "modernisten" als H. Hoste en L. Van der Swaelmen.

Vergeefse poging tot het harmoniseren van de standpunten en verhoudingen binnen het "Comité Consultatif d'Architecture", een in 1920 opgericht en hetzelfde jaar opgeheven adviesorgaan. Bovendien, vanaf 1920, belangrijk bijkomend onderwerp voor controversiële discussies: de wederopbouw van de in het zuidelijk deel van de stad gesitueerde arbeiderswijken Zaalhof en Sint-Pieters. Hier ook twee stellingen: behoudsgezinde wederopbouw gebaseerd op het aanlegplan van J. Coomans, verdedigd door het stadsbestuur, het bestuur der Burgerlijke Godshuizen en lokale eigenaars; anderzijds innoverend alternatief voor een tuinwijk naar ontwerp van architecten A. Puissant, H. Derée en R. Acke, uitgaand van het Comité Consultatif en gesteund door Hoog Koninklijke Commissaris O. De Schoonen.

Het definitieve aanlegplan - in feite herleid tot een rooilijnplan - herstelde uiteindelijk in grote lijnen de vooroorlogse toestand met stratenpatroon van de door de vesten omschreven binnenstad en 19de-eeuwse stadsuitleg met onder meer de stationswijk. Doorgaans beperkte urbanistische ingrepen: lichte rooilijnwijzigingen voornamelijk ten voordele van straatverbredingen; verruiming van de vooroorlogse "openbare hof" tot het huidige Astridpark (zie Deken Debrouwer- en Deken Delaerestraat), en aanleg van nieuwe kleine straten als de Ieperleestraat tussen Kanonweg en Tegelstraat, de Nieuwstraat tussen Doorgangs- en Aardestraat, en de verbinding Minneplein - Veemarkt.

De grosso modo behouden pandenindeling omzeilde tal van praktische en administratieve moeilijkheden onder meer in verband met een eventuele onteigening.

Realisatie in de periferie van meer progressieve projecten: Tuinwijk N.M.B.S. ten westen van het station, Kalfvaart- en Ligywijk respectievelijk ten noordoosten en oosten van de stad als uitingen van eigentijdse huisvestingsprincipen gebaseerd op oudere tuinwijkgedachten en met aandacht voor de meer sociaal-functionele wederopbouwaanpak van de modernisten.

Wat de "industriële wederopbouw" betreft, blijkbaar voortzetting van de in de 19de eeuw ingezette zonering met nijverheidsgebouwen aan de stadsrand. Sporadische inplantingen aan de vesten, intra en extra muros onder meer brouwerij einde Diksmuidsestraat, spinnerij aan de Arsenaalstraat, werkhuizen aan de rand van het Zaalhof, weverij aan de A. Plumerlaan, vaak met aansluitende arbeidershuisvesting. Zekere concentratie ten zuidwesten, in de gunstig gelegen buurt van station, vaart Komen-Ieper en Dikkebusseweg onder meer brouwerij in de Lijnwaadstraat, steenhouwerij, en zo meer aan de vermelde weg; zelfde fenomeen ten noorden, in de omgeving Ieperleekanaal en uitvalsweg naar Diksmuide, met onder meer hout- en veevoederbedrijven aan de kaai en de voormalige "Fonderies de l'Yser" (nu Picañol) met arbeiderswijkje aan de Adj. Masscheleinlaan.

Grootse wederopbouwactiviteiten tussen maart 1921 en 1924; naast bijdrage van lokale architecten ook inbreng van anderen, uit het hele Vlaamse land, Brussel en zelfs Noord-Frankrijk; onder meer Oprichting van "bijkantoren" in Ieper.

Architecturale uitwerking tenslotte ook aansluitend bij de door J. Coomans vooropgestelde visie. Nagenoeg identieke reconstructies van openbare gebouwen en privé-architectuur onder meer aan de hand van de vooroorlogse restauratieplans.

Een aantal imitatieve varianten op de voor de Eerste Wereldoorlog aanwezige 17de- en 18de-eeuwse architectuur. Voornamelijk echter een eclectische wederopbouwarchitectuur doorgaans gedomineerd door stijlelementen ontleend aan de gotiek en de lokale renaissancestijl; soms schuchtere art-deco-invloeden. Slechts sporadische uitingen van een radicalere modernistische esthetiek.

In feite, uitgesproken "gevelarchitectuur" met als het ware "decor"-vormende straatwanden contrasterend met de vlakke, eenvoudige achtergevels; geaccentueerde architectonische versiering- onder meer iconische reliëfs, consoles, jaarstenen, topstukken, ... als navolging of interpretatie van vroegere bouwvormen.

Verdere evolutie. Laat op gang gekomen wederopbouw van het Belfort-Halcomplex onderbroken door de Tweede Wereldoorlog: officiële bescherming als monument in 1940. Duitse bezetting van mei 1940 tot september 1944; bevrijding met tussenkomst van het Poolse leger, zie Gedenkplaat "Nieuwerck". Beperkte oorlogsschade.

Oostblok, "Nieuwerck" en Stadhuis afgewerkt in de loop van jaren 1950-1960. Vanaf de jaren 1950, langzame industriële ontwikkeling resulterend in de aanleg van de twee nieuwe industrieterreinen ten zuidoosten en ten noorden van de binnenstad.

Tot op heden relatief weinig nieuwe bouw in de historische binnenstad. In de jaren 1960 voornamelijk nog lintbebouwing aan de bestaande uitvalswegen. Parallel met het beleid van sociale huisvesting (wet Brunfaut/wet de Taye), ontsluiting van woongebieden aan de stadsperiferie, en verdere ontwikkeling van de industriële zones. Vanaf circa 1975, toename van privé-woningbouw. Door gedifferentieerd aanbod van gronden - sociale, residentiële - en de concurrentie tussen initiatiefnemers van de openbare sector en van de bouwwereld; geleidelijke opvulling van bouwpercelen in de binnenstad en inbreiding vanaf de jaren 1980 - ook elders waar te nemen evolutie.

Ieper voorts betrokken bij belangrijke ontwikkeling van de wegeninfrastructuur: ontsluiting van de stad door diverse ringlanen, aansluiting met de autosnelweg A 19, verbinding met de autostrade Rijsel-Duinkerke, met vermindering van beschikbare landbouwgrond als gevolg. Verdere ontwikkeling van woningbouw in verband gebracht met gunstig onthaalde infrastructuurwerken - ontsluiting van het gebied en grotere mobiliteit!

Grootste woonuitbreiding, enerzijds gesitueerd tussen de Meense-, Zonnebeekse- en Brugseweg, en anderzijds tussen de Augustijnenstraat, Poperingse-, Dikkebusse- en Kemmelseweg; enkele residentiële verkavelingen aan de stadsrand: Kasteelwijk, Kunstenaarswijk, De Brieke (Potakker), Oude Boezinge (Werf- en Schipstraat). Nieuwe individuele bouw in de hand gewerkt door maatschappelijke, financiële en fiscale context; minder vraag naar appartementen of eengezinswoningen in zogenaamde bel-etageblokken.

Anderzijds zekere argwaan ten opzichte van de aankoop van bestaande "wederopbouwwoningen" in de binnenstad, omwille van moeilijk te schatten renovatiewerken die zich - meestal opdringen na 50 à 60 jaar.

Ieperlingen van nu lijken best in hun schik met de wederopgebouwde stad en benaderen en beleven ze soms wellicht met een zekere, historisch getinte nostalgie vermengd met kritische zin voor geschiedkundig onderzoek.

Wederopgebouwde "grote monumenten" - soms reeds aan herstelling en restauratie toe - zijn volledig geïntegreerd in het stadsbeeld en -leven. Kerken en kapellen zijn meestal nog open en druk bezocht. Functies ondergebracht in openbare gebouwen als onder meer Hal en Belfort liggen in de lijn van de historische: stadhuisdiensten naar aloud gebruik, tentoonstellingsruimten zie de 19de-eeuwse bestemming en Herinneringsmuseum 1914-1918 met betekenisvolle lokalisatie in de oostvleugel. Andere interessante gebouwen opengesteld voor het publiek dank zij hun socio-culturele functie: stedelijk museum in het voormalige Sint-Jans-godshuis met aansluitende bejaardenhuisvesting van de jaren 1960, O.C.M.W.-museum in de kapel van het voormalige Bellegodshuis, jeugdontmoetingscentrum in het Vleeshuis. Alleen het Lapidarium aan de Sint-Maartenskerk met zijn beelden, reliëfs en monumentale ruïne geeft nog een passend en treffend beeld van vernieling en puin.

In het wederopgebouwde Ieper met eigen leven en karakter zijn het eerder details als gevel- en jaarstenen, opschriften, gedenkplaten die aan het voorbije leed herinneren.

De indrukwekkende Menensepoort met rituele, avond-punctuerende Last-Post-ceremonie, de andere twee militaire begraafplaatsen en het Herinneringsmuseum vormen zovele, met de geschiedenis verweven elementen die blijvend getuigen voor de gruwelen van een wereldoorlog.

Vestingen. Tot op heden bepalend voor het stadsbeeld, en ontegensprekelijk verbonden met de figuur van Sebastien Le Prestre Vauban (1633-1707), veldheer en militair architect van Lodewijk XIV.

Van zijn machtig bolwerk uitgebouwd op de middeleeuwse kern uit het vierde kwart van de 14de eeuw resten: twee derden van de gebastioneerde binnenversterking met gracht en drie halve manen, fragmenten en/of tracé van het buitenwerk, en sporen van een oorspronkelijk overstromingsgebied. Vestinggrachten gevoed door de Dikkebusvijverbeek, de Kemmel- en Bollaertbeek voor de stad Ieperlee genoemd. Regeling van de waterstand in de zogenaamde Vaubantoren met sluis bij de Dikkebussevijver, en in de sluiskamer ondergebracht in de kazematten aan de Rijselsepoort.

Vaubanmuren oorspronkelijk van donkerrode baksteen met gebruik van natuursteen - onder meer Atrechtse zandsteen - voor hoekstenen, hoek- en negblokken enzomeer; door de Hollanders in 1817 bijgevoegd parement van gele baksteen eveneens versterkt met vermelde natuursteen, zie ook restauratiegedenksteen nabij de Rijselsepoort.

Herstellingswerken na de Eerste Wereldoorlog, en in 1979-1980 gestarte restauratiewerken thans in definitieve fase.

Naoorlogse inbreng van nieuwe constructies in plaats van verdwenen stadspoorten: de loopbrug naar ontwerp van J. Coomans ter hoogte van de Rijselsepoort (zie Rijselsestraat), en het bekende Britse oorlogsmonument door R. Blomfield als poortgebouw ontworpen ter vervanging van de vroegere Menensepoort (zie Meensestraat).

De huidige recreatiefunctie- beboomde natuurwandeling naar ontwerp van L. Fuchssluit aan bij een in de 19de eeuw ontstane "promenade"-traditie. De aanleg van het zwembad in het noordelijk deel van de Kasteelgracht gaat terug tot 1884-1885. Na de Eerste Wereldoorlog ontpopt de halve maan zogenaamd "Het Eilandje" zich tot een gekend ontspanningsoord, namelijk huidige herberg met speelpleintje en mogelijkheid tot pleziervaren. Brits oorlogskerkhof "Ypres Rempart Cemetry" ten westen van de Rijselsepoort. Op de Esplanade, de staande wip van de schuttersgilde.

De kazematten tijdens de Eerste Wereldoorlog schuilplaats voor de burgerbevolking tot de evacuatie van 9 mei 1915 en vervolgens kwartier van het Britse leger. Na de wapenstilstand gebruikt als ijsfabriek en champignonkwekerij; thans benut als bergplaatsen.

Binnenversterking (circa 1681) met gracht, nog bestaande uit: in het oosten, vier bastions met typerende brede sailanthoek en korte flanken, door de nodige courtines verbonden; In het zuidwesten, een bastion intra muros aansluitend bij de Esplanade of het voormalige oefenplein met bomvrij buskruitmagazijn in 1818 door de Hollanders gebouwd op de grondvesten van een ouder kruithuis daterend uit, of van voor de periode van de Vaubanwerken; in het zuiden tussen de Rijselse- en de verdwenen Tempelpoort, het tracé van de door Vauban behouden versterking uit het vierde kwart van de 14de eeuw sinds 1855 ontmanteld, echter met bewaring van drie verlaagde ronde torens, respectievelijk twee ten oosten en één ten westen van de Rijselsepoort, en recent blootgelegde grondvesten van twee soortgelijke torens; moeilijk te dateren ijskelder.

De bastions bevatten kazematten onder meer toegankelijk via de Bolling- en de Aalmoezeniersstraat, en in elk orillon bevindt zich een poterne. Courtines eveneens voorzien van ruimten met inbegrip van de poternes die naar de courtine schiereilanden leiden. Het bastion aan de Boterplas is het oudst en het meest ongewijzigd gebleven Iepers bolwerk van Vauban (1684); in de Eerste Wereldoorlog waren er twee machinegeweerposten. Van het bastion aan de verdwenen Torhoutpoort is het noordelijk orillon weggegraven.

Gracht genaamd Kasteelgracht in het oosten, Majoorgracht in het zuiden en Boterplas in het zuidwesten. In de Majoorgracht, drie halve manen, onder meer twee beboomde aangelegd door Vauban tussen 1678-1684, en het vermelde zogenaamd "Eilandje", opgeworpen door de Spanjaarden omstreeks 1640.

Ligging van de noordelijke binnenversterking nog aangegeven door de Hoge en Lage Wieltjesgracht, een overblijfsel van de 19de-eeuwse voorzieningen ten behoeve van de tolinning ene de waterafvoer.

Buitenwerk. In het zuiden, bewaarde oevers, de basis van een oorspronkelijk Vaubanbouwwerk, waarop volkstuintjes aangelegd. Ten oosten van de stad verwijst een kunstmatig reliëf naar het verdwenen "Hoornwerk van Antwerpen". Voorts de zogenaamd "Verdronken weiden", een moerassig gebied ten zuiden van de spoorweg Ieper-Kortrijk en ten oosten van de Rijselseweg, eertijds horend bij het zuidelijk overstromingsgebied of de inundaties van Mesen.

  • Beschermingsdossier Bestuur voor Monumenten en Landschappen 852 met bibliografie, (1983).
  • Algemeen Rijksarchief, Dienst voor Verwoeste Gebouwen.
  • Stedelijk Archief Ieper, 874.1. Straatinleidingen en historische notities: CONSTANDT H., MUS O., VANDENBUSSCHE P., Het Ieper van toen. Een verzameling foto's en prentbriefkaarten, voorzien van beknopte historische gegevens, Brugge, 1984.
  • CORNILLE J., Ieper door de eeuwen heen, Ieper, 1950.
  • BAILLEUL J.M., Problematiek omtrent de wederopbouw van België na de eerste wereldoorlog: casus Ieper en omgeving (1918-1924), onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., 1976.
  • BOUTRY J., Vieux Souvenirs d'Ypres, 50 Croquis à la plume d'après nature, Arras, 1885.
  • BULCKE A., Jules Coomans, leven en werk, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., 1977.
  • CAENEPEEL A., Ieper 1914. Een inleiding tot de vier rampzaligste jaren van zijn geschiedenis, in Prisma van de Geschiedenis van Ieper, Ieper, 1974, p. 75-103.
  • CARNEL H., De geschiedenis van de Ieperse vestingen, in De Gidsenkring, XVIII, 2, 1980, p. 29-36.
  • CONSTANDT H., Ieper in het monumentenjaar, in Iepers Kwartier, XI, 1975, 2-4.
  • CONSTANDT H., Ieperse jeugd tekent zijn monumenten. Een facet uit de Ieperse stadsarchitectuur van de 17de eeuw, in Iepers Kwartier, XII, 4, 1976, p. 100-107.
  • CONSTANDT H., Ieperse middeleeuwse huizen met houten gevel, Verhandeling van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Schone Kunsten, XLIII, 33, 1981.
  • COOMANS J., Villa d'Ypres. Notes sur la voie urbaine, en réponse à la dépêche de M. le Ministre de l.Agriculture et des Travaux Publics en date du 12 mars 1915, [Wimereux], 1915.
  • COOMANS J., Note complémentaire à notre rapport du 17 avril relatif aux modifications à apporter à la voirie urbaine, [Wimereux], 1915.
  • COOMANS J., Note complémentaire à notre rapport du 5 novembre 1915 relatif aux modifications à apporter à la voirie urbaine, [Wimereux], 1916.
  • COOMANS J., Note sur l'aménagement de l.angle Sud-Ouest de la Grand Place, [Wimereux], 1916.
  • COOMANS J., Ville d'Ypres. Quel est le style à préconiser pour la reconstruction des monuments et éventuellement de certaines habitations?, [Wimereux], 1917.
  • DECEULENEER A., Ypres de ses monuments., in Bulletin de la Gilde de Sint-Thomas et de Sint-Luc, II, 1871-1873, p. 154-174.
  • DHONDT J., Ieper, in Belgische steden in reliëf. Plannen opgenomen door de Franse militaire ingenieurs, XVIIde-XIXde eeuw, Brussel, 1965.
  • GELDHOF J., Oorlogsdagboeken over Ieper, 2 delen, Brugge, 1974-1977.
  • GUIFFREY J., Vieilles maisons flamandes de la Ville d'Ypres, in Gazette des Beaux-Arts, XIX, Parijs, 1865, p. 178-186.
  • HARTIG E., Flandrische Wohnhaus-Architektur, Berlijn, 1916.
  • HEINS A., Les anciennes façades d'Ypres. Contribution à l'histoire de l'habitation privée en Belgique, Gent, 1908.
  • HEISTERCAMP M., Wederopbouw van Ieper na de eerste wereldoorlog, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U.L., 1979.
  • HOSTE H., L'architecture domestique à Ypres. Les anciennes façades, in Annales de la Société d.Emulation pour l.étude de l.histoire et des antiquités de la Flandre, LXI, 1909, p. 3-15.
  • HYMANS H., Les villes d'art célèbres, Bruges et Ypres, Parijs, 1901.
  • Ieper 962-1962, in Tentoonstellingscatalogus met bijdragen van O. MUS, A. CAENEPEEL, A. DESCHREVEL, S. JENA, s.l., 1962.
  • Ieper en de fronstreek. Saillant d'Ypres. Ypres Saliant. Ypern Bogen, Sint-Niklaas, s.d.
  • LAMBOTTE P., Ypres, in La Belgique héroïque et martyre, L'Art et les Artistes, speciaal nummer, Parijs, 1915, p. 51-55.
  • LEPAGE H., De Vesting Ieper, Antwerpen, Vlaamse Toeristenbond, 1972.
  • MASURE D., Ieper in oude prentkaarten, Zaltbommel (Nederland), 1972.
  • MERGHELINCK A., Ville d'Ypres - Nos monuments, Ieper, 1897.
  • MUS O., Ieper: Centrum van artistiek toerisme, in Tentoonstellingscatalogus: Drie steden in beeld 1850-1914. Ieper-Kortrijk-Roeselare, s.l., 1981.
  • MUS O., Rijkdom en armoede. Zeven eeuwen leven en werken te Ieper, in Prisma van de Geschiedenis van Ieper, Ieper, 1974, p. 1-27.
  • MUS O., Van "Sustrata" naar Rijselsestraat. Negen eeuwen geschiedenis, Ieper, 1984.
  • MUS O., VANDENBUSSCHE P., CONSTANDT H., De Ieperse markt een historisch fenomeen. Drie bijdragen bij tentoonstelling te Ieper van 18.1.1985 tot 1.2.1985, s.l., 1985.
  • PUISSANT A., DEREE H., Documents pour servir à l'histoire de la restauration nationale. La reconstruction du quartier sud d'Ypres, in L'Emulation, XL, 1921, p. 113-125.
  • PRIEM V., De Ieperse vestingen, in De Gisdsenkring, XIV, 1, 1976, p. 2-6.
  • PRIEM V., De Ieperse vestingen, in De Gidsenkring, XXII, 1, 1984, p. 19-23.
  • SLOSSE P. e.a., Wegwijs in Ieper, Brugge, 1987.
  • SMETS M., Resurgam. De Belgische wederopbouw na 1914, (Brussel), 1985.
  • STIJNEN H., Opvattingen over het herstel van de hal te Ieper, Wonen/TABK, 4-5, 1983, p. 32-43.
  • STIJNEN H., CHARLIER G., BEULLENS A., Het verwoeste gewest 15/18. The devastated region, Brugge, 1985.
  • TOPHAM FOREST G., The Rebuilding of Ypres, in Journal of the Royal Institute of Britisch Architects, Volume XXXI, 3rd series, n° 3, 1923, p. 61-72.
  • VANDENPEEREBOOM A., Ypriana, 7 delen, Brugge, 1878-1883.
  • VAN HOUTTE J.A., Ieper door de eeuwen heen, in Prisma van de Geschiedenis van Ieper, Ieper, 1974, p. IX-XXI.
  • VANNESTE O., De ekonomische evolutie te Ieper na de tweede wereldoorlog, Prisma van de Geschiedenis van Ieper, Ieper, 1974, p. 441-464.
  • VAN REMOORTERE J., Ieper, Tielt-Amsterdam, 1980.
  • VAN RENINGHE DE VOXVRIE C., Ypres et l'oeuvre de J. Coomans, in La Revue Générale, LXXI, 1938, p. 122-125.
  • VEREECKE J., Histoire militaire de la ville d'Ypres, jadis place forte de la Flandre Occidentale, Gent, 1858.
  • VERHAEGHEN P., Faut-il reconstruire les monuments d'Ypres?, in Le Revue Générale, CVI, 1921, p. 611-622.
  • VERHEYE S., De vesting Ieper, Ontstaan - Uitbouw - Ontmanteling, Iepers Kwartier, XXII, 1-2, 1986, p. 1-47.
  • VERHULST A., De vroegste geschiedenis van het Sint-Maartenskapittel en het ontstaan van de stad Ieper, in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, N.R., XI, 1957, p. 31-48.
  • VERON DE DEYNE M., Ypres avant et après la guerre mondiale. Monographie illustrée de 122 photographies, Luik, 1919.
  • VROMMAN F., Monumenten en gevels van Ieper, in West-Vlaanderen, III, 4, 1954, p. 136-138.
  • VROMMAN F., Ieperse gebouwen en gevels, in De Gidsenkring, V, 1, 1967, p. 27.

Bron: DELEPIERE A.-M., HUYS M. & LION M. 1987: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Ieper, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 11n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Huys, Martine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    ABC-straat

  • Omvat
    Afspanning

  • Omvat
    Arsenaalstraat

  • Omvat
    Betonnen militaire post station

  • Omvat
    Boerenarbeiderswoning

  • Omvat
    Boezingepoortstraat

  • Omvat
    Boomgaardstraat

  • Omvat
    Boterstraat

  • Omvat
    Britse militaire post

  • Omvat
    Britse militaire post

  • Omvat
    Britse militaire post Swan Chateau

  • Omvat
    Britse observatiepost Hussar Farm

  • Omvat
    Buurstatie Yperen - Station d'Ypres

  • Omvat
    Capucienenstraat

  • Omvat
    Cartonstraat

  • Omvat
    Colaertplein

  • Omvat
    Coomansstraat

  • Omvat
    D'Hondtstraat

  • Omvat
    De Brouwerstraat

  • Omvat
    De Ieperlee, het kanaal Ieper-IJzer en de Martjesvaart

  • Omvat
    De Montstraat

  • Omvat
    de Stuersstraat

  • Omvat
    Dehaernestraat

  • Omvat
    Delaerestraat

  • Omvat
    Dikkebusseweg (Ieper)

  • Omvat
    Diksmuidestraat

  • Omvat
    Duitse betonnen constructie Cambrai Trench

  • Omvat
    Duitse militaire post 1 Cambrai Reserve

  • Omvat
    Duitse militaire post 2 Cambrai Reserve

  • Omvat
    Duitse militaire post 3 Cambrai Reserve

  • Omvat
    Eclectische villa

  • Omvat
    Elverdingestraat

  • Omvat
    Fochlaan

  • Omvat
    Fonderie de l'Yser

  • Omvat
    Frenchlaan

  • Omvat
    Gezelleplein

  • Omvat
    Grote Markt

  • Omvat
    Harpestraat

  • Omvat
    Historische stadskern van Ieper

  • Omvat
    Hopmagazijn

  • Omvat
    Ieperse vestingen en omgeving, bossen ten zuiden en heuvelrug Wijtschate-Mesen

  • Omvat
    Janseniusstraat

  • Omvat
    Kalfvaart

  • Omvat
    Kauwekijnstraat

  • Omvat
    Kemmelseweg

  • Omvat
    Kiekenmarkt

  • Omvat
    Korte Meersstraat

  • Omvat
    Korte Torhoutstraat

  • Omvat
    Lange Meersstraat

  • Omvat
    Lange Torhoutstraat

  • Omvat
    Langgestrekte hoeve

  • Omvat
    Ligywijk

  • Omvat
    Lijnwaadstraat

  • Omvat
    Lombaardstraat

  • Omvat
    Maloulaan

  • Omvat
    Masscheleinlaan

  • Omvat
    Meenseweg (Ieper)

  • Omvat
    Menenstraat

  • Omvat
    Merghelynckstraat

  • Omvat
    Minneplein

  • Omvat
    Neermarkt

  • Omvat
    Onze-Lieve-Vrouwestraat

  • Omvat
    Oude Houtmarktstraat

  • Omvat
    Patersstraat

  • Omvat
    Plumerlaan

  • Omvat
    Poperingseweg (Ieper)

  • Omvat
    Potijze Burial Ground Cemetery

  • Omvat
    Restanten Britse militaire post Swan Chateau

  • Omvat
    Rij van drie herbergen, winkel, herenhuis en opslagplaats

  • Omvat
    Rijkeklarenstraat

  • Omvat
    Rijselseweg

  • Omvat
    Rijselstraat

  • Omvat
    Sint-Jacobsstraat

  • Omvat
    Sint-Janstraat

  • Omvat
    Sint-Maartensplein

  • Omvat
    Sint-Niklaasstraat

  • Omvat
    Sint-Pieterskerkhof

  • Omvat
    Slachthuisstraat

  • Omvat
    Stationsstraat

  • Omvat
    Surmont de Volsberghestraat

  • Omvat
    Tempelstraat

  • Omvat
    Tuinwijk N.M.B.S. van 1920

  • Omvat
    Vandenpeereboomplein

  • Omvat
    Veemarkt

  • Omvat
    Veerhuis

  • Omvat
    Vestingen Ieper

  • Omvat
    Vismarkt en omgeving

  • Omvat
    Waterzuiveringsstation

  • Omvat
    Wederopbouwhoeve

  • Omvat
    Wederopbouwhoeve

  • Omvat
    Wederopbouwhoeve

  • Omvat
    Wederopbouwhoeve Oost-Bellegoed

  • Omvat
    Wederopbouwhoeve van het langgestrekte type

  • Omvat
    Wederopbouwhoeve ‘t Klokhof met Heilig Hartkapel

  • Omvat
    Wederopbouwhoevetje

  • Omvat
    Weverijstraat

  • Omvat
    Zaalhof- en Sint-Pieterswijk

  • Omvat
    Zonnebeekseweg

  • Is deel van
    Ieper


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Ieper [online], https://id.erfgoed.net/themas/14133 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.