Geografisch thema

Schuiferskapelle

ID
14711
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14711

Beschrijving

Schuiferskapelle is een landelijke gemeente gelegen in de provincie West-Vlaanderen op circa 25 km ten zuidoosten van Brugge, circa 26 km ten noorden van Kortrijk en circa 33 km ten westen van Gent.
Schuiferskapelle is gelegen op de noordelijke grens van het zandlemige Plateau van Tielt. Onmiddellijk ten noorden van Schuiferskapelle situeert zich het overgangsgebied naar het zandige Houtland.
Ten noorden en noordwesten wordt de gemeente begrensd door Wingene, ten oosten door Ruiselede en ten zuiden en zuidwesten door Tielt. Samen met Kanegem en Aarsele in 1977 gefusioneerd met Tielt. De gemeente Schuiferskapelle heeft een oppervlakte van 793 ha (2006) en telt 958 inwoners (01/01/2006). In de volksmond wordt de gemeentenaam vaak afgekort tot "Kapelle".

Kleine dorpskern, gelegen op het kruispunt van drie secundaire verbindingswegen. Historische kernen situeren zich rond de kerk en rond de "Kapellemolen". In de jaren 1980 wordt de dorpskern uitgebreid door inbreng van een nieuwe woonwijk aan oostzijde van de dorpskern. Het dorp wordt voor een kort stuk aan westzijde geflankeerd door de Wingensesteenweg (N327). Drie ontsluitingswegen verbinden de dorpskern met Tielt (Henri D'hontstraat), met de Wingensesteenweg (Burgemeester A. Guilbertlaan) en met Ruiselede (Biermanstraat). Er bevinden zich geen spoorlijnen of bevaarbare waterlopen op grondgebied van Schuiferskapelle. De voornaamste onbevaarbare waterlopen betreffen de "Kapellebeek", de "Hooitbeek", de "Kasteelbeek", de "Vlaagtbeek" en de "Motebeek - Smulbeek - Klaphullebeek".

De gemeente Schuiferskapelle heeft vooral een woon- en landbouwfunctie. Traditionele landbouw, voornamelijk bestaande uit veeteelt (varkens, runderen, pluimvee, ...). Beperkt aanbod aan detailhandel en dienstverlening. Aanwezigheid van bibliotheek en beperkte gemeentelijke diensten.

HISTORISCHE INLEIDING

Fysisch-geografische gegevens

Schuiferskapelle behoort fysisch-geografisch tot het zandlemige Plateau van Tielt. Het dorp ligt op de noordflank van een oost-west gerichte cuestarug die zich grillig uitstrekt van Vinkt over Aarsele, naar Tielt-Pittem-Koolskamp. Lichtgolvend reliëf: van circa 16 m tot circa 32 m boven de zeespiegel. Topzones nabij "Hooit" en de "Elshoek" (30 m), en nabij de zuidgrens met Tielt. vanaf daar afnemend reliëf naar het noorden toe in een vlakker gedeelte (circa 24m). De beekstelsels met kleine, smalle valleien, ingesneden in de cuestarug, wateren in essentie oostwaarts af naar de Poekebeek en de Gentse Kanalen (via Kapellebeek-Vlaagtbeek en Motebeek-Smulbeek overgaand in Klaphullebeek). Een klein gedeelte watert noordwaarts af naar de Ringbeek en Rivierbeek (via Hooitbeek en Kasteelbeek, op grondgebied Wingene samenvloeiend in Poelvoordebeek).

13de-14de eeuw

Het gehucht Schuiferskapelle maakt vanouds deel uit van Tielt en behoort kerkelijk tot het bisdom Doornik-Noyon. Het huidige grondgebied van Schuiferskapelle bestaat onder het feodaal stelsel uit de heerlijkheid "Hulswalle", de overige delen zijn versnipperd onder talrijke andere heerlijkheden die zich tevens over meerdere naburige parochies uitspreiden. In de eerste helft van de 13de eeuw is de heerlijkheid van Hulswalle eigendom van Willem van Bethune, heer van Meulebeke. Op zijn heerlijkheid bezit hij een eigen kapel, toegewijd aan O.-L.-Vrouw. Vermoedelijk gaat het om een houten kapel en bevinden zich in nabijheid al enkele huisjes. De vroegste bron met betrekking tot Schuiferskapelle is een akte uit 1242, waarin wordt bepaald dat de heer van Bethune de inkomsten of het 'altare' van de kapel schenkt aan de kerk van Tielt, waardoor het patronaatsrecht toekomt aan het Sint-Salvatorkapittel van Harelbeke. De kapel wordt vanaf dan de "kapelle van Hulswalle" geheten. Vier jaar later wordt nog een bijkomend stuk grond geschonken, het "Capelhof" of dorpsplein. Circa 1242 sticht Willem van Béthune ook de kapel op het "Stokt" (zie Tielt, Oude Stationstraat).

In 1307 gebeurt de definitieve vastlegging van de grenzen van "Tielt-buiten", het omliggende landelijk gebied rond Tielt dat behoort tot de Roede van Tielt en waarbinnen een vijftigtal heerlijkheden rechtspraak houden, als dusdanig voor het eerst in een baljuwrekening van 1364-1365 vermeld. Ook het gehucht Schuiferskapelle maakt deel uit van dit gebied. De heerlijkheid "Hulswalle" ligt als zelfstandige heerlijkheid volledig binnen de huidige grenzen van Schuiferskapelle en concentreert zich rond de kapel en rond de plaats van de latere "Capellemolen" ten oosten. De heerlijkheid bezit de middelbare rechtspraak en wordt afgevaardigd door een baljuw en twee schepenen, meestal inwoners van Tielt-binnen. Voor de hogere rechtspraak kan men terecht bij het leenhof en de ammanie van Tielt. De rest van Schuiferskapelle bevindt zich onder andere heerlijkheden die zich over meerdere parochies uitstrekten, vaak met een erg versnipperd grondgebied. De voornaamste zijn "Tomme", "te Lombaerts", het "Roosbeekxsche", "Westacker", "ter Piete", "Lembeekx", "Finis", het "Hauweelse", het "Petrowijnsche", "Willecomme", het "Ooigemse", het "Halewijnse", het "Roncevaelsche", "Maelstapel", "Elst".

Diverse bronnen getuigen van aftakeling van de kapel, na verwaarlozing door de moederparochie Tielt. Vaak staan de bewoners van het gehucht zelf in voor het onderhoud en restauratie van de verwaarloosde kapel. Er is nood aan heropbouw van de kapel en de vraag om regelmatige kerkdiensten en een inwonende kapelaan. Na een verzoekschrift uit 1327 aan de bisschop van Doornik wordt in 1328 voor het eerst een kapelaan aangesteld.
Het ontstaan en de groei van Schuiferskapelle als bewoningskern situeert zich in de 14de-16de eeuw. Reeds in de 15de eeuw bloeide het verenigingsleven in het gehucht Schuiferskapelle, in 1428 wordt het "Gezelschap der Zwaardspelers" vermeld.

In de 15de eeuw komt voor het eerst de benaming "Scuvers-kapelle" of "kapelle van Scuvers" voor, zogenaamd naar de Tieltse familie De Scuvere, in de 14de en 15de eeuw actief in het Tieltse kerk- en disbestuur dat lange tijd voor de kapel verantwoordelijk was. Eerste vermelding volgens De Flou als "Scuvers capelle" in 1455. De naam wordt door dialectische evoluties geleidelijk aan omgevormd tot Schuiferskapelle. Lange tijd worden de namen "Scuvers-capelle" en "kapelle van Hulswalle" naast elkaar gebruikt, na de Franse Revolutie en met afschaffing van de feodale indelingen, raakt laatstgenoemde in onbruik.

16de-17de eeuw

In 1530 is reeds sprake van een stenen kapel, getuigende een passage in de Tieltse stadrekeningen. Voor een uitbreiding of herstelling worden door de stad een partij bakstenen gekocht voor de "cappelle van Hulswalle". Bij de kerkelijke herindeling van de bisdommen in 1559 wordt Schuiferskapelle deel van de dekenij van Tielt, onder het bisdom Gent.
Tijdens de godsdienstoorlogen circa 1570-1590 wordt de kapel echter tot puin herschapen. De troebelen hebben een dalende plattelandsbevolking tot gevolg, het landboek van 1645 maakt melding van een 16-tal "wuste steden", verlaten en vervallen hoeves.
Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) beleeft de streek een economische heropflakkering. De kapel wordt rond 1625 hersteld, en in 1627 ingewijd door de Gentse bisschop Antonius Triest, die de rechten uit 1328 herbevestigd. Er wordt echter nog steeds geen inwonende kapelaan aangesteld. In 1650 worden de eerste toegevingen gedaan vanuit het Tieltse kerkbestuur tot het geven van regelmatige kerkdiensten. In 1651 is al sprake van een kerkhof te Schuiferskapelle.
Rond het midden van de 17de eeuw bestaat de dorpskern van Schuiferskapelle uit een 24-tal huizen rondom de kerk. De overige bebouwing (80-tal huizen) ligt verspreid over het hele grondgebied, met een concentratie rond de "Capellemeulen" ten oosten van de kerk. Deze houten staakmolen komt voor het eerst voor in een bron uit 1632. Op het dorpsplein liggen twee concurrerende herbergen, onder meer het "Capelhuis" (lange tijd gemeentehuis, thans elektrozaak). De herbergen waren in handen van Tieltse brouwers. Daarnaast vermeldt het landboek van 1645 ook reeds het bestaan van een Kapelse brouwerij "Te Hoyt", op de hoeve "Hooithof" (zie Wingensesteenweg).

In het begin van de 17de eeuw is de heerlijkheid van Hulswalle in handen van de familie des Trompes. Hun wapenschild is met onderschrift van Hulswalle sinds 1892 vervat in het Tieltse belfort: veld van keel met zilveren keper en drie denappels. In 1637 gaat de eigendom via erfenis over naar de familie de Spiennes, om in 1659 al opnieuw te worden overgedragen op het huis de Chastillon. In 1714 tenslotte wordt de heerlijkheid via erfopvolging eigendom van Jean-François le Vaillant, heer van Châtelet.

In de 17de eeuw wordt het gebied van Tielt-buiten onderverdeeld in verschillende 'hoeken' (prekadastrale indelingen). Op Kapels grondgebied zijn dat: "Hoittenhouck", "Capelhouck", "Elsthouck" en "Rijkegemhouck". De "gesworen prysers" Vincent Bagghaert en Jan De Caigny stellen tussen 1621 en 1635 de eerste landboeken van Tielt-binnen en Tielt-buiten samen als basis voor de berekening van de grondbelasting of "prijsije". In het landboek van Tielt-buiten wordt vaak eveneens de feodale aanhorigheid van de percelen vermeld. Het grote gebied van Tielt-buiten wordt onderverdeeld in tien hoeken. Elke hoek wordt onderverdeeld in een aantal zerken, begrensd door wegen, beekjes of landschappelijke grenzen. Deken Jan De Mol maakt in 1645 een nieuwe versie van het landboek van Tielt-binnen, Willem De Caigny in 1652 van Tielt-buiten.

18de eeuw

In 1705 wordt de kapel door een storm volledig vernield. Ze wordt kort nadien heropgebouwd, tot 1760 vinden opnieuw regelmatige kerkdiensten plaats.

De landboeken van Tielt-binnen en Tielt-buiten worden respectievelijk in 1730 door landmeter Cornelis Verhaeghe en in 1731-1732 door griffier Gijselbrecht Hubertus De Cock vernieuwd. In de 18de eeuw breidt het dorp uit met een 30-tal woningen, de bevolking is aangegroeid tot 1000 inwoners. In 1786 kent Schuiferskapelle 1060 inwoners. Vanaf het laatste kwart van de 18de eeuw kent het gehucht een snelle bevolkingsstijging, wegens een welvarende en bloeiende periode in de landbouw en huisnijverheid. Rond 1775 waren maar liefst 20 nieuwe huizen recentelijk bijgebouwd. Op de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden door graaf Joseph-Jean de Ferraris (1770-1778) komt geconcentreerde bebouwing voor ten zuidoosten van de kerk, en verspreide hoevebebouwing over het hele grondgebied. Voornamelijk aan noordzijde bevinden zich nog uitgebreide bosrestanten, onder meer "Bernard Bosch".

Vanaf 1773 flakkert de ontvoogdingsstrijd voor een volwaardige parochie terug op met het proces "Calis", door landbouwer Joannes Calis gevoerd voor de Raad van Vlaanderen en de Grote Raad van Mechelen, tegen de geestelijke tiendenheffers die verantwoordelijk waren voor de kapel. Onder impuls en leiding van Joannes Calis, stellen de inwoners de stiefmoederlijke behandeling door de Tieltse moederparochie aan de kaak, en zijn vragende partij voor regelmatige kerkdiensten en residerende priester. Hun eisen worden bestreden door de tiendenheffers die vrezen voor inkomstenverlies, onder meer het Sint-Salvatorskapittel van Harelbeke, het Sint-Pieterskapittel van Kassel, het kapittel van Doornik, het klooster van Deinze in Gent en pastoor Ludovicus Wauters van Tielt. In 1785 luidt de uitspraak dat Schuiferskapelle een volwaardige kerk krijgt. In het kader van dit proces wordt aan landmeters C.J. Carbonelle en P.J. Lemaieur in 1774 opdracht gegeven om het gebied dat bediend wordt door de kapel in kaart te brengen, voltooid in 1776.
Als gevolg van het positieve vonnis van het proces Calis, wordt reeds in 1786-1788 de kleine kapel uitgebreid tot een kerk door toevoeging aan oostzijde van een middenschip met twee zijbeuken (over twee traveeën) en een halfcirkelvormig koor Tezelfdertijd wordt een nieuwe pastorie gebouwd. In 1787 wordt de Capelleweg, de verbinding met Tielt, verhard met kasseien: aanleg van de "calsijde". Rond dezelfde periode worden ook de steenwegen naar Meulebeke, Egem en Wingene rechtgetrokken. De verbinding met de moederparochie Tielt bestond daarvoor uit een kronkelende onverharde weg die bij regelmatige overstromingen van de Kapellebeek tot een modderpoel werd herschapen en zo het isolement van Schuiferskapelle nog bevorderde.

Na de inlijving van onze gewesten bij Frankrijk op 1 oktober 1795 vervalt de traditionele tweedeling Tielt-binnen en Tielt-buiten. De stad wordt kantonhoofdplaats van één der vier arrondissementen van het Leiedepartement. In 1798 worden de 17de- en 18de-eeuwse prekadastrale onderverdelingen (hoeken en zerken) vervangen door kadastrale secties en wijken, aangeduid met een hoofdletter. De oude indelingen blijven nog verderleven, op de primitieve kadasterplans onder het Hollands Bewind wordt nog steeds melding gemaakt van de Hooithoek, Kapellehoek en Elsthoek.
De kerk wordt onder Frans bestuur in 1797 gesloten. In 1798 vindt een kleine opstand plaats onder leiding van smid Jan Bierman en molenaarsknecht Jacobus Heyndrickx, kaderend in de Boerenkrijg.

19de eeuw

In 1801 worden de bisdommen Brugge en Gent samengevoegd tot bisdom Gent. Pas in 1802 wordt na de reorganisatie van de kerkhiërarchie de kerk weer vrijgegeven. Schuiferskapelle wordt als succursale (hulpkerk) van de kerk van Tielt ingesteld. Vanaf 1834 worden de bisdommen opnieuw opgesplitst, analoog met de provinciegrenzen. Vanaf deze datum ressorteert de parochie Schuiferskapelle binnen het decanaat Tielt onder het bisdom Brugge. In 1847 wordt van de moederparochie Sint-Pieters de parochie van Schuiferskapelle afgesplitst.

Rond 1830 bereikt een snelle bevolkingsgroei haar hoogtepunt, met 1700 inwoners. Velen daarvan zijn arme inwijkelingen, wat resulteert in armoedige landelijke bebouwing, geconcentreerd in de noordelijke wijken, zoals het Bilkbos. Onder meer wordt in 1821 de aanstelling van een "garde-champêtre" gevraagd, om toenemende criminaliteit in te dijken. Pas in 1841 wordt een veldwachter aangesteld.
Door de gestage bevolkingsaangroei en de hogere voedselbevoorrading, wordt rond 1836 een tweede bakstenen molen opgericht in de Klokkestraat.
Halverwege de 19de eeuw bestaat het dorp voornamelijk uit kleine landbouwbedrijven, aangevuld met wevers, spinsters, dagloners en enkele lokale steenbakkerijen. Het dorp wordt zwaar getroffen door armoede en hongersnood tijdens de crisis van 1845-1850, wat leidt tot een sterke bevolkingsafname.
Vanaf 1835 worden verzoekschriften opgemaakt die ijverden voor de onafhankelijkheid van Schuiferskapelle. Voornamelijk onder impuls van schoolmeester Henri D'hont en arrondissementscommissaris Constant Vandenberghe, wordt in 1862 het gehucht Schuiferskapelle onafhankelijk van de moedergemeente Tielt en officieel "Schuyffers Kapelle" genoemd. Op dat moment telt de nieuwe gemeente nog 1272 inwoners. Volgens een verslag uit 1863 telde de gemeente toen reeds 1323 inwoners.

Door de bevolkingsaangroei stelt zich de vraag naar meer kerkruimte en een grotere begraafplaats. Onder impuls van pastoor Petrus Naert (1833-1847) wordt de kerk in 1838 vergroot tot zijn huidig grondplan. In 1840 wordt bijkomend een doopkapel aangebouwd. Het kerkhof wordt aan zuidwestelijke zijde uitgebreid. De kerk krijgt een nieuwere aankleding, onder meer wordt een fraai barokorgeltje geplaatst, in 1833 vervaardigd door orgelbouwer Van Houtte uit Zwevegem.

Een ander gevolg van de bevolkingsaangroei is de stijgende vraag naar onderwijs. Privé-initiatieven voor onderwijs waren er reeds in de 17de eeuw, voornamelijk catechismusonderricht. Vanaf circa 1828 bestaat "Van Daele's School", een privéschool geleid door de gezusters Van Daele die zich schoolmeesteressen van Schuiferskapelle noemden. Vanaf 1831 wordt het basisonderwijs verzorgd door koster Fideel D'hont, in 1851 richt hij een zondagsschool op. In 1840 laat pastoor Naert naast de kerk een meisjesschool oprichten. Het klooster wordt gebouwd in 1840, de school geopend in 1842. Het onderwijs is in handen van kloosterlingen, eerst de Zusters van Wingene, opgevolgd door Zusters van Gits en Zusters van Schuiferskapelle, na de Tweede Wereldoorlog wordt lesgegeven door de Zusters van het Geloof uit Tielt.
Henri D'hont, zoon van Fideel, neemt in 1862 het initiatief tot de oprichting van een gemeenteschool, die in 1863 officieel wordt erkend. Nieuwe schoolgebouwen met aanpalende schoolmeesterswoning worden opgetrokken in 1865, naar ontwerp van bouwmeester Dauw (zie Henri D'hontstraat). Tijdens de eerste schoolstrijd wordt de gemeenteschool in 1886 gesloten, om pas in 1905 terug zijn deuren te openen.

Aan de zuidwestzijde van het dorp ontwikkelt zich een kleine baksteennijverheid. Een drietal hoeves bezit tijdens de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw een aantal veldovens voor de aanmaak van bakstenen (zie Klokkestraat, Uitweg). De klei wordt ter plaatse gewonnen uit bruikbare kleilagen die op deze precieze plaats in de helling dagzoomden (zie uithollingen in de weiden).
Vanaf 1867 wordt het dorpscentrum verlicht met petroleumverlichting. Voorheen wordt sporadisch met raapolie verlicht.

Buiten de beekvalleien blijven de oorspronkelijke natuurbosrestanten tot diep in de 19de eeuw standhouden, voornamelijk op de noordelijke gebieden van Schuiferskapelle, zie toponiemen Bilkbos, Waalbos. Dit zijn middelgrote boscomplexen, vaak op gronden met een slechte waterhuishouding. Demografische druk heeft geleid tot overbenutting van dit resterende bosbestand. Thans is geen bos meer overgebleven.

20ste eeuw

Rond de eeuwwisseling wordt op initiatief van pastoor Debreuck (1890-1924) op de kerk een nieuwe torenspits gebouwd en worden enkele verfraaiingswerken uitgevoerd. Er wordt in 1907 een nieuwe onderpastorie opgericht naar ontwerp van architect Gustaaf Hoste uit Tielt (zie Henri D'hontstraat). In 1978 wordt het kerkhof ten zuiden van de kerk overgeplaatst naar de Kapelleweg, de plek wordt tot parking omgevormd.

Tijdens het interbellum start een afname van de bevolking door emigratie naar grotere centra als gevolg van industrialisering. Vele landelijke kleine woningen, landarbeidershuizen bij boerderijen, verdwijnen. Mede door de landbouwmechanisatie blijft de dalende trend aanhouden na de Tweede Wereldoorlog, om te stagneren in de jaren 1970. Het dorp telt nog amper 1000 inwoners.

In 1967 wordt een nieuwe gemeenteschool gebouwd. Het oude schoolmeestersgebouw uit 1865 wordt als gemeentehuis ingericht. Na de fusie in 1977 wordt het gebouw in gebruik genomen door jeugdverenigingen. In 1995 wordt de gemeenteschool gesloten, in 2002 houdt ook de meisjesschool op te bestaan. De gebouwen van de meisjesschool zijn deels gesloopt, het overblijvend stuk is in gebruik genomen als private woning. In 2006 wordt de gemeenteschool uit 1865 afgebroken om plaats te maken voor een nieuw ontmoetingscentrum.

Van 1899 tot 1938 is in de Henri D'hontstraat een brouwerij gevestigd. In 1907 doet onder impuls van onderpastoor Desmedt gasverlichting zijn intrede in de dorpskern. In 1930 wordt overgeschakeld op elektriciteit. De stenen oliemolen in de Klokkestraat wordt afgebroken rond 1932.
Op enkele vernielingen door ontploffingen na hebben de Eerste en Tweede Wereldoorlog geen grote impact gehad op het dorp. De Kapelleweg werd wel zwaar beschadigd. In 1956 laat burgemeester Adiel Guilbert een nieuwe "steenweg voor groot verkeer" aanleggen die als tweede ontsluiting het dorpscentrum verbindt met de Wingensesteenweg en het gehucht "De Ratte". Langsheen de straat gaan zich verscheidene bedrijven vestigen. Het huidige straatbeeld krijgt vorm halfweg de jaren 1960. Landbouwwegen worden verhard en een groot aantal resterende landbouw- en kerkwegels raken in onbruik en verdwijnen.
Aan oostzijde van het dorpscentrum wordt in de jaren 1970 door de Landmaatschappij een sociale woonwijk gebouwd, die aanvankelijk 45 wooneenheden betreft maar later met 15 huizen wordt uitgebreid. In het begin van de 21ste eeuw worden aan noordzijde van het dorpsplein een aantal nieuwe appartementen gebouwd. De verkaveling aan oostzijde van het dorpscentrum wordt in 2006 uitgebreid, plannen bestaan om ook de westzijde van de Henri D'hontstraat te verkavelen.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Kleine dorpskern centraal in het zuidelijk deel van de gemeente gesitueerd, voornamelijk langsheen de hoofdassen Henri D'hontstraat - Jan Vinckestraat en Biermanstraat, met in de kern de laatclassicistische O.-L.-Vrouw Geboortekerk. Kleine woonkern met woonwijken ten zuidoosten van het centrum.

De oudste sporen van de dorpsbebouwing in de kern van Schuiferskapelle zijn terug te vinden in een sterk verbouwd diephuis uit het midden van de 18de eeuw met resterende rococostijlelementen (Henri D'hontstraat nummer 20).
Basisbebouwing bestaat uit heterogene rijbebouwing uit het einde van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw, geconcentreerd langsheen de Henri D'hontstraat en de Biermanstraat. Voornamelijk eenvoudige dorpswoningen van één bouwlaag uit de 19de en het begin van de 20ste eeuw, veelal in donkerrode baksteenbouw met tandfries onder zadel- of mansardedaken of met gepleisterde of beraapte gevels. Vaak aangepast in de loop van de 20ste eeuw. Zeldzame neoclassicistische burgerhuizen, sporadisch voorbeeld van neogotiek in de onderpastorie uit 1907. Aan de rand van het dorp ligt het 19de-eeuwse maalderijcomplex op een oudere hoevesite, met begin-20ste-eeuwse bedrijfsgebouwen (Klokkestraat nummer 11).
Interbellumarchitectuur met art-deco-invloeden uit zich vooral in enkele villa's met tuin in de Biermanstraat en de Dosseweg en in een rijwoning in de Henri D'hontstraat.
Dorpskern uitgebreid in de tweede helft van de 20ste eeuw, met verkaveling in de jaren 1970 in de hoek gevormd door de Henri D'hontstraat en de Biermanstraat, recent aangevuld met nieuwbouw.

Omringend agrarisch gebied, voornamelijk ten noorden en westen van de dorpskern, doorkruist door landelijke wegen aansluitend op de twee voornaamste assen: Henri D'hontstraat - Jan Vinckestraat - Kapelleweg (noord-zuid) en Burgemeester A. Guilbertlaan - Biermanstraat (oost-west).
Verspreide nog in bedrijf zijnde hoeves met voornamelijk 19de-eeuws gebouwenbestand, waarvan het boerenhuis soms met 18de-eeuwse of oudere kern, af en toe ook witgekalkt. Enkele historische hoeves komen voor op 17de-eeuws kaartmateriaal, onder meer het "Hooithof" (Wingensesteenweg nummer 107). In de 19de eeuw worden nieuwe hoeves opgericht, soms op oudere sites, in het noordelijke deel van Schuiferskapelle verschijnen ook kleinere hoevetjes of landarbeiderswoningen.
Hoevebouw met streekeigen kenmerken, sporadisch met bewaarde boomgaard: losstaande, voornamelijk 19de-eeuwse volumes in donkerrode baksteenbouw onder zadeldaken. Boerenhuizen in enkele gevallen voorzien van opkamer en/ of aansluitende stal. Typerend is het voorkomen van half ondergrondse gemetselde aardappelkelders, vrijstaand of geïntegreerd in het woonhuis of een landgebouw. Bestaande hoeves veelal uitgebreid met recente hoevegebouwen in functie van de uitbating.
19de-eeuwse "Kapellemolen" ten oosten van de dorpskern, in geschiedenis opklimmend tot het tweede kwart van de 17de eeuw.
Verspreid over het hele grondgebied komen 19de-eeuwse en 20ste-eeuwse kapellen voor, in diverse groottes en bouwstijlen.

  • Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaarten en plannen, nummer 2458: "Caerte en plan figuratief verbeeldende soo de kercken der stede van Thielt, de gonne der prochie van Ruysselede als de gonne der prochie van Wynghene, mitsgaders de situatie van Schuyfers Capelle", 1774.
  • Rijksarchief Brugge, Aanwinsten, nummer 1002: Register betreffende renten van de heerlijkheid van Ooigem in de Parochies van Pittem, Ruislede, Tielt, Wingene en van het Gaverleen te Pittem, 1640. Kaart 4: Figuratieve kaart van het grondgebied Thielt buyten ten zuiden van de Capelle Hulswalle.
  • BELCONSULTING NV, GNOP TIELT, Fase 1 : Visievorming Natuur en Landschap, Tielt, 1996.
  • BUYCK J., De Boerenkrijg in Tielt: feiten en beeldvorming (1798-1998), Tielt, 1998.
  • DE BRABANDERE R., 700 jaar familiegeschiedenis "De Brabandere", Tielt, 1985.
  • DE SEYN E., Geschied- en aardrijkskundig woordenboek der Belgische gemeenten, deel I, Brussel, s.d., p. 11-12.
  • DE VRIENDT J., De Kapel van Hulswalle of de Gemeente Schuyfferscapelle (Schetsen voor de Geschiedenis van Thielt, Reeks: Thielt-Buiten), in Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, nieuwe reeks, jg. 17, 1938, p. 209-279.
  • DE FLOU K., Woordenboek der toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Deel VI, Brugge, 1926, kol. 778; Deel XIV, Brugge, 1933, kol. 439-442.
  • Dit is West-Vlaanderen, deel 3, Brugge, 1962, p. 1679-1683.
  • Een dorp in de West. Schuiferskapelle, kleine parel aan de Molenlandroute, in Curiosa, jg. 41, 2003, nummer 402, p. 27-30.
  • HASQUIN H., Gemeenten van België. Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek. Deel 2: Vlaanderen - Brussel, s.l., 1980, p. 963-964.
  • HOLLEVOET F., Bevolkingsprofiel van de kersverse parochie Schuiferskapelle in 1786, in De Roede van Tielt, jg. 34, 2003, nummer 2, p. 71-79.
  • VANDEPITTE P., Tielt. Speuren naar heden en verleden van Tielt, Aarsele, Kanegem en Schuiferskapelle, Tielt, 1985.
  • VANRENTERGHEM B., Schuiferskapelle, in HOLLEVOET F. e.a., Als straten gaan… praten, Tielt, 2005, p. 185-196.
  • VANRENTERGHEM B., Schuiferskapelle: geschiedenis en erfgoed, in De Roede van Tielt, jg. 37, 2006, nummer 3, p. 164-176.
  • VANRENTERGHEM B., Van Scuvers-capelle tot Schuiferskapelle, in De Roede van Tielt, jg. 31, 2000, nummer 1, p. 3-52.

Bron: CALLAERT G. & SANTY P. met medewerking van BOONE B., DEVOOGHT K. & MOEYKENS S. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Tielt, Deel I: Stad Tielt (straten A-R), Deel II: Stad Tielt (straten S-Z), Deelgemeenten Aarsele, Kanegem en Schuiferskapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL29, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Callaert, Gonda; Santy, Pieter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Schuiferskapelle [online], https://id.erfgoed.net/themas/14711 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.