Geografisch thema

Oostrozebeke

ID
14713
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14713

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

Oostrozebeke bestaat uit een sterk verstedelijkte, langgerekte kern gesitueerd langs de N357, de drukke verbindingsweg die Waregem en Ingelmunster van oost naar west verbindt. Ten noorden daarvan liggen de wijken Kalberg en Vinkhoek. In de noordoosthoek van de gemeente bevinden zich de gehuchten de Ginste, in 1942 wordt hier de parochie Sint-Jozef gesticht, en Verre Ginste. Met de aanleg van de spoorweg en de bouw van het station in 1868 ontstaat in het zuiden de stationswijk. Rond de dorpskern ontwikkelen zich vanaf de jaren 1960 de wijken "Gavers", "Driehoek" en iets westelijker langs de Ingelmunstersteenweg "Pauwhoek".

Fysisch-geografische gegevens

Het noordelijke deel van Oostrozebeke behoort fysisch-geografisch tot het zandlemige plateau van Tielt. Het zuidelijke deel, een verre uitloper van het hoogland van Hulste, behoort tot het eveneens zandlemige land van Roeselare-Kortrijk. Het dorp ligt op de zuidelijke rand van de dalsliert van de Mandel die het grondgebied als een kleine rivier van west naar oost doorkruist. Verder stroomafwaarts vormt de Mandel, samen met de Oude Mandelbeek een fossiele rivierloop van de Leie. Het oorspronkelijk sterke meanderpatroon van de Mandel wordt ingrijpend gewijzigd door ruilverkaveling. Het grondgebied heeft een golvend reliëf van circa 10 meter tot circa 31 meter boven de zeespiegel. Nabij Hoogleen, in het noordoosten van het grondgebied komt een topzone voor. De beekstelsels met kleine, smalle valleien, wateren in essentie oostwaarts af naar de Mandel. De belangrijkste zijwaterloop van de Mandel, de Devebeek op grondgebied Meulebeke, mondt uit ter hoogte van de grens met Ingelmunster en Meulebeke. Overige zijwaterlopen van de Mandel op grondgebied Oostrozebeke zijn de Kallemoeibeek, Vijverbeek en Hoogleenbeek op de linkeroever en de Hulstebeek-Ooigembeek, Gaverbeek en Sint-Baafs-Vijvebeek op de rechteroever. Een beperkt gedeelte van het grondgebied, nabij de grens met Tielt en Dentergem, watert noordwaarts af naar de Oude Mandelbeek via de Marialoopbeek-Krommendijkbeek.

Door het zuiden van de gemeente loopt het bevaarbare kanaal van Roeselare naar de Leie waardoor het gehucht Otteca van de rest van de gemeente afgesneden wordt.

In het noorden liggen de valleien van de Krommendijkbeek die hier tevens de grens vormt met Tielt en Dentergem, en de Hoogleenbeek. In het zuidwesten volgt de Distelbeek gedeeltelijk de grens met Ingelmunster, in het zuidoosten volgt de Sint-Baafs-Vijvebeek gedeeltelijk de grens met Sint-Baafs-Vijve.

De Mandelvallei en kleine beekvalleien met vochtige beekdalgraslanden en eertijds gesloten karakter wisselen af met licht geprononceerde kouterruggen met vruchtbaar open akkerland (grotendeels geruilverkaveld). Nabij de Ginste komt een voormalig veldgebied voor, waar nog geruime tijd bos- en heidefragmenten bewaard bleven. Vanuit het centrum vertrekken straalsgewijs de Meulebekesteenweg in noordwestelijke richting naar Meulebeke, de Tieltsteenweg in noordelijke richting naar Tielt, de Stationsstraat vormt een vrij recente, rechte weg in zuidelijke richting naar Ooigem. De Gentstraat (N305) naar Dentergem en de Wakkensteenweg (N327) naar Wakken kruisen elkaar in de noordoosthoek van de gemeente ter hoogte van het gehucht Verre Ginste.

Op de valleiflanken van de Mandel liggen enkele fragmenten van oude handelswegverbindingen resp. richting Dentergem en Wontergem-Zeveren (de as Kalberg- en Dentergemstraat) en richting Ingelmunster (Ingelmunstersteenweg-Wantestraat).

De spoorlijn, die na de oorlog enkel nog dient voor goederenvervoer, wordt opgeheven in de jaren 1970. De oude spoorwegbedding doorkruist de zuidhoek van de gemeente als een groen lint.

HISTORISCHE INLEIDING

Prehistorie, oudste geschiedenis en bewoning

Over de oudste bewoningsgeschiedenis van Oostrozebeke is weinig geweten. In zijn "Flandria Illustrata" (1641) duidt Antonius Sanderus de Ginste en de Kalberg aan als de oudste wijken van Oostrozebeke. De toponiemen "Ginste" en "Kalberg" zijn mogelijk van Keltische oorsprong: de Ginste zou teruggaan op de Keltische samenstelling "Gunhesta" (gunna-hesta: wat gemaakt is van houten palen); Kalberg zou op zijn beurt afgeleid zijn van de Keltische samenstelling "Kalbergan" (Kalle-Bere-Hanna: een met paalwerk omheinde woonst ter bescherming tegen wilde dieren). Een andere, meer waarschijnlijke theorie zoekt de oorsprong van deze toponiemen echter in de late ontginning van deze wijken: het toponiem "Ginste" refereert dan aan een streekbenaming voor brem, gedijend op arme grond, terwijl "Kalberg" verwijst naar een hoger gelegen, zanderige en onbegroeide plaats te midden van een bosrijk gebied (een kale berg, als het ware). Het is niet ondenkbaar dat de eerste bewoning zich hier daadwerkelijk situeerde, maar dat deze hoger gelegen sites in een later stadium verlaten zijn ten voordele van lager gelegen, vochtigere, meer vruchtbare gronden.

Landbouwontginningen van de eerste bewoners zijn wellicht te identificeren met kouterarealen. Op de hoge en droge plateaugronden ontwikkelen zich tussen de 7de en de 12de eeuw de kouters als eerste grote, permanent bewerkte stukken grond. Door gemeenschappelijk gebruik heeft dit landschap reeds vroeg een open karakter verkregen. Deze kouters hoorden bij het dorp (dorpskouters) of bij een grote hoeve of landbouwuitbating (hofkouters). Hun bestaan wordt bevestigd door enkele koutertoponiemen (zie De Flou) waarvan de locatie op heden meestal onbekend is: de "Brouwerijkouter", "Dalakkerkouter" of "Dulakkerkouter", "Groote kouter" (1846), "Heerentcoutere" (1653) "Kouterstraetje" (1846), "Mussche kouter" (16de eeuw). Op de Atlas der Buurtwegen (1845) is te zien dat de grootste kouters gelegen zijn tussen het "Groot Goed ter Mols" en de Mandel, in de omgeving van het "Goet van Nieuwenhove" en het "Goed ter Priems" en ten zuidoosten van de dorpskern, tot aan de grens met Wielsbeke.

Middeleeuwen

De oudste schriftelijke vermelding van "Rosebecca" dateert van 1066, en in 1224 komt de schrijfwijze "Rosebeke" voor. De meest plausibele theorie stelt dat de naam van de heerlijkheid afkomstig is van een samenstelling van het Germaanse "rausa" (riet) en "baki" (beek), eventueel verwijzend naar de "Roosbeke", die stroomt van Hulste naar de Mandel, zoals in 1874 vermeld in het parochieboek van G.F. Tanghe. Tegenwoordig wordt de naam "Roosbeke" niet meer gebruikt ter aanduiding van een waterloop in de gemeente, maar wellicht komt deze beek overeen met de Ooigembeek-Hulstebeek, die nabij de Smallestokbrug in de Mandel vloeit. Het toponiem "Oostroosebeke" komt pas voor in 1544, dit om onderscheid te maken met Westrozebeke gelegen in het Ieperse. Tot dan duidt men het huidige Oostrozebeke aan met: "Rosebeke super Mandram" (1239), "Roosebeke in curtric ambocht" (1424) en "Rosebeke prope Rollarium" (1455), hoewel deze laatste eerder op Westrozebeke slaat. Het prefix "Oost-" wordt pas consequent toegepast vanaf het einde van het ancien régime.

Oostrozebeke maakt van bij de oprichting deel uit van de Roede van Tielt, in de Kasselrij Kortrijk. Een exacte datum voor de oprichting van de dorpsheerlijkheid is niet terug te vinden. Vermoedelijk behoort de heerlijkheid Roosbeke tot de nieuwe heerlijkheden opgericht door de graven van Vlaanderen. Het geslacht van Roosebeke wordt voor het eerst vermeld in de 12de eeuw (Waubertus de Rosbeka, 1194).

De juiste ligging van de dorpsheerlijkheid waaruit de huidige gemeente gegroeid is, is niet gekend. Vier sites komen omwille van hun ligging in de onmiddellijke omgeving van de dorpskern voor deze titel in aanmerking: het "Goed te Calonne" (Wielsbekestraat, thans verdwenen), het "Goed ten Daele" (Meulebekesteenweg nr. 15 met bewaard neerhof en verdwenen motte langs de Mandel), het "Eilandje" horend bij het huidige domein "De Visscherie" (Stationsstraat nr. 18) en het "Goed ter Helme" (onmiddellijk ten westen van de kerk, thans verdwenen). Van deze vier sites is de laatste de meest waarschijnlijke kandidaat, aangezien ze in het "Lantbouck vanden lande ende baronnie van Ingelmunstre, Vijve Sint-Eloy appendentie ende depententien..." opgemaakt door Lodewijk de Bersacques in 1639 afgebeeld wordt als afhankelijk zijnde van de baronie van Ingelmunster. De Plotho's, baronnen van Ingelmunster, mogen zich in die periode eveneens dorpsheer van Roosbeke noemen.

De prochie Oostrozebeke bestaat in ieder geval al in 946. In dat jaar wordt ene Gosewinus vermeld als pastoor. In 1165 is er sprake van een zekere Helbodo als pastoor van Rosebecca. Vanaf 1186 behoort het patronaatsrecht van de Sint-Amandusparochie toe aan de abdij van Ename, wat door paus Clemens III bevestigd wordt in 1190. In de loop van de 12de eeuw wordt een nieuwe kerk opgericht ter vervanging van een ouder bedehuis. De toewijding van de parochie aan de heilige Amandus zou kunnen wijzen op een kerstening halverwege de 7de eeuw door dezelfde heilige, die tevens verantwoordelijk was voor de kerstening van andere parochies in de onmiddellijke omgeving. De kerk van Oostrozebeke valt tot in 1560 onder het bisdom van Doornik, aartsdiakenschap van Gent, dekenij van Roeselare.

In 1245 wordt de grens met Wielsbeke vastgelegd door middel van paalscheiding.

Naast de dorpsheerlijkheid Roosebeke, met als vierschaar herberg "Den Hert" (oostzijde van de Markt, afgebroken begin jaren 1970), bevinden zich nog andere belangrijke heerlijkheden op het grondgebied van de prochie. De twee voornaamste zijn "Eename" of "Ten Daele" (bewaard neerhof, Meulebekesteenweg nummer 15) met als vierschaar herberg "Den Swarten Leeuw" aan de Markt, en "Nieuwenhove" (bewaard neerhof, Leegstraat nummer 195) met als vierschaar herberg "Den Gouden Appel" (hoek Ingelmunstersteenweg/Hulstestraat, thans verdwenen).

De heerlijkheid Eenaeme of Ten Daele bevindt zich voornamelijk tussen de dorpskern en de Mandel en omvat een vroegere motte langs de Mandel, waar zich naar verluidt ooit een kasteel zou hebben bevonden, en een pachthoeve (zie Meulebekesteenweg nummer 15). Vermelding van deze heerlijkheid gaat in ieder geval terug tot 1248, wanneer 15 bunder land met woonhuis en schuur verkocht worden aan de abdij van Ename om de schulden van Alicia van Rozenbeca af te betalen.

De heerlijkheid Nieuwenhove is vermoedelijk jonger: de eerste vermelding dateert van 1494. Het neerhof met de hoevegebouwen is vrij goed bewaard, alsook een gedeelte van de omwalling. Het buitenverblijf van de familie Halewijn op het omwalde opperhof (het zogenaamde "Spookkasteel") is afgebroken in de loop van de jaren 1970. Ook de heerlijkheid Ter Priems speelde een niet onbelangrijke rol. Het omwalde pachthof met opperhof-neerhofstructuur, bevindt zich in de Ooigemstraat (nummer 8). Archeologische opgravingen in de jaren 1980 tonen bewoning aan, op zijn minst teruggaand tot de 13de eeuw. De oudste vermelding dateert van 1304.

In het noorden van de gemeente bevindt zich de heerlijkheid Te Coolscamp of Ter Mols (zie Grotstraat nummer 5). Hiervan is het neerhof bewaard, de gebouwen zijn drastisch aangepast. In de onmiddellijke omgeving hiervan bevindt zich in ieder geval nog in 1907 een omwalde motte, die mogelijk de site geweest is van een buitenverblijf (vermeld in 1567) van ridder Jeroen de Mol en/of oudere bebouwing. De eerste vermelding van deze heerlijkheid dateert pas van 1571, maar bewoning op deze site is mogelijk reeds vroeger aanwezig.

De kleinere heerlijkheid Caelberghe, met eerste vermelding in 1348, ligt tussen de Mandel, de Dentergemstraat en de Grotstraat, en heeft een molen op de hoek van Kalbergstraat en de Papegaaistraat. Iets noordelijker, op de hoek van de Hoogleenstraat (nummer 18) met de Dentergemstraat, staat een herberg die mogelijk ook dienst doet als vierschaar.

Tot slot valt nog de heerlijkheid 't Bardoensche te vermelden, de vierschaar van deze heerlijkheid bevindt zich op het grondgebied van de prochie Oostrozebeke, in de nabijheid van de Leenbrug, evenals de herberg "De Pauw", die afhangt van deze heerlijkheid (hoek Ingelmunstersteenweg/ Pauwstraat, thans verdwenen).

In 1365 wordt een zekere "Heer van Haelwinne" aangeduid als dorpsheer. De familie Halewijn staat tevens in voor het burggraafschap Harelbeke.

Tijdens de Zoutoorlog (1447-1453) tussen de stad Gent en de Bourgondische hertog Filips de Goede (aangaande een zouttaks die de stad Gent als onrechtvaardig beschouwt) wordt er, voornamelijk tijdens de winter van 1452-53 veel schade toegebracht aan het Vlaamse platteland. Ook Oostrozebeke krijgt hieronder te lijden: er wordt geplunderd, de kerk van Oostrozebeke wordt beschadigd en vervolgens opnieuw hersteld.

16de, 17de en 18de eeuw

In 1502 is de heerlijkheid Nieuwenhove, die in deze periode aan belang wint, eveneens in handen gekomen van de familie Halewijn. In het denombrement van de heerlijkheid uit dat jaar staat als eigenaar een zekere Jan van der Gracht, gehuwd met Isabella van Halewijn, vermeld.
Vanaf 1560 valt de parochie Oostrozebeke bij de herindeling van de bisdommen onder het bisdom van Gent.

Uit 1571 dateert de eerste volledige beschrijving van alle goederen te Oostrozebeke: het penningkohier van de 20ste penning. Hierin wordt het grondgebied onderverdeeld in verschillende wijken: "Kerckgulde", "Steenbruggulde", "Puydenbrouckgulde", "Coppenollegulde", "Overmandelgulde" en "Leenbruggulde". Per wijk worden de hoeves opgesomd, telkens beginnend met de belangrijkste. Voor de "Kerckgulde" in de dorpskern zijn dit: "Te Calonne", "Ten Daele", "Den Helleme" op de westzijde van de dorpsplaats en een hoeve zonder naam, die zich uitstrekt over de wijken "Kerckgulde" en "Overmandel". In de wijk "Puydenbrouck" is "Ter Priems" de grootse onderneming.

"Nieuwenhove" bevindt zich in de "Leenbruggulde" en omvat meer dan 30 bunders land. In het noorden van de gemeente is "Ter Mols" in de "Copenollegulde" bij uitstek de belangrijkste hoeve. Oostrozebeke telt drie landbouwondernemingen die elk meer dan 40 bunders beslaan: "Ter Mols" in het noorden van de gemeente, "Te Calonne" in de dorpskern en "Ter Priems" in het zuiden.

Naast landbouwondernemingen worden in het penningkohier van de 20ste penning ook herbergen vermeld en beschreven. In 1571 is er sprake van: "Den Inghele" (aan de Markt, met huis en schuur), "Den Helleme" (ten westen van de kerk, met huis, schuur en brouwerij), een brouwerij aan de Markt (een "huis, schuur, ovenbuer met schone brouwerij"), een herberg zonder naam op de "Caelberg" (een herberg met hof en land), "De Ginste", "Ter Walbrugghe" (met huis, schuur en ovenbuur) en tot slot "Den Pauw" in de Leenbruggulde.

In 1578 wordt de Oostrozebeekse kerk tijdens de Beeldenstorm voor een tweede maal vernietigd en hersteld. De gehele tweede helft van de 16de eeuw wordt gekenmerkt door ziekte en oorlog, waardoor de bevolking uitgedund wordt. De winter van 1565 is zeer streng, 1570 en 1572 zijn jaren van honger en ziekte en in 1580 heerst in de regio de pest.

In de eerste helft van de 17e eeuw hernemen landbouw en dorpsleven in zekere mate. Op figuratieve kaarten van 1639 en 1642, getekend door Lodewijk de Bersacques, staat de "Roosbekmuelen" in de dorpskom en de "Caelbergh muelen" langs de Kalbergstraat aangeduid.
De bevolking wordt aangevuld met 'Walen' uit Picardië. Belangrijkste bron van inkomsten is de landbouw, aangevuld met vlasbewerking gedurende de winter. De opkomende vlasteelt vervangt stilaan de wolproductie. De relatieve rust maakt een groei van de bevolking mogelijk. Door de bevolkingsaangroei stijgen de graanprijzen en worden de bossen en de woeste gronden verder ontgonnen.

Vanaf 1585/1598 komt de dorpsheerlijkheid in handen van de Duitse adellijke familie de Plotho. De Plotho's zijn baron in het naburige Ingelmunster alwaar ze een riante residentie betrekken.

In 1639 wordt het "Lantbouck vanden lande ende baronnie van Ingelmunstre, Vijve Sint-Eloy appendentie ende depententien..." opgemaakt door Lodewijk de Bersacques. Dit bevat, onder andere, een figuratieve kaart van de Mandel te Oostrozebeke, van aan de Kalbergmolen (hoek Kalbergstraat/Papegaaistraat) tot aan de grens met Ingelmunster. Het gebied in de dorpskern dat afhankelijk is van de baronie van Ingelmunster, strekt zich uit tussen de Mandel en de "herstraete van Ghendt naer Iseghem" en omvat onder meer de kerk, wat erop wijst dat de Plotho's zich dorpsheer van Roosbeke mogen noemen. Hiernaast bezitten de Plotho's de visserijrechten op de Mandel, die ze telkens voor een aantal jaar verpachten. In het landboek zit tevens een kaart van de Mandel met aanduiding van de belangrijke oriëntatiepunten (onder andere "Nieuwenhove" en "Eename"), van aan de "Steenbrugghe" tot voorbij Ingelmunster. Verder nog een figuratieve kaart met bezittingen van de Plotho's in de omgeving van de Kalbergmolen, waaronder een stuk land aangeduid als "de warande", waarschijnlijk het jachtgebied van de Plotho's en een stuk bos, genaamd "den eetbrouckbusch", gelegen aan de huidige Bosstraat.

Dezelfde Lodewijk de Bersacques maakt in 1642 het "Rentbouck van Vijfve Dendermonde, appendentie vande lande ende baronnie van Ingelmunstre" op, waarin verschillende figuratieve kaarten het grondgebied van Oostrozebeke weergeven.

Tijdens de 17de eeuw wordt de streek geteisterd door oorlog en schermutselingen. In de eerste helft van de eeuw woedt de Tachtigjarige Oorlog tussen Spaanse en Nederlandse troepen. Ten gevolge van troepenlogementen en de bijhorende opeisingen, vermindert de voedselvoorraad, wat honger en uiteindelijk ziekte met zich meebrengt.

In onze streek betreft het voornamelijk Franse troepen. Frankrijk verleent immers steun aan de opstandige Noordelijke Nederlanden tegen de Spaanse overheerser, in de hoop gebiedsuitbreiding te kunnen bewerkstelligen in de Zuidelijke Nederlanden. Na de Vrede van Münster (1648) worden de vijandigheden tussen Spanje (inclusief de Zuidelijke Nederlanden) en de Noordelijke Nederlanden gestaakt. Spanje en Frankrijk vechten verder in onze streek tot in 1659 (Vrede van de Pyreneeën, waarbij Frankrijk Frans-Vlaanderen inlijft). De Franse troepen blijven hierna in onze streek rondhangen en plunderen vaak nog afgelegen woningen.

In 1667 sterft Filips IV van Spanje. Frankrijk verovert grote delen van Vlaanderen tijdens de Devolutieoorlog. Het Verdrag van Aken (1668) wijst aan Frankrijk de veroverde gebieden toe. In 1672 onderneemt de Franse koning Lodewijk XIV opnieuw een poging tot gebiedsuitbreiding tot aan de Rijn, die hij als natuurlijke grens beschouwt. Dit leidt tot de Hollandse Oorlog, beëindigd door de Vrede van Nijmegen (1678), waarbij Frankrijk zich terugtrekt uit het Kortrijkse.

Op het einde van de 17de eeuw nemen tijdens de Negenjarige Oorlog tussen Frankrijk en de Augsburgse Liga de troepenbewegingen opnieuw toe. Meerdere herbergen worden in februari 1690 door militairen overvallen, Spaanse soldaten vallen binnen in herberg "De Swarte Leeuw" op de Markt, en Nederlandse, Engelse en Schotse soldaten in de herberg "De Pauw".

Op 9 mei 1691 plunderen Franse troepen zonder rekening te houden met de toegekende sauvegarden een aantal belangrijke hoeves, evenals de dorpsplaats en het kerkhof.

Tussen 12 en 14 juli 1696 trekt het Franse leger op naar Dentergem, waarbij de regio opnieuw zwaar geplunderd wordt. In oktober van hetzelfde jaar verblijven Franse troepen (ong. 10.000 man sterk) gedurende 17 dagen in Oostrozebeke. Hun verblijf gaat steevast gepaard met schade aan huizen en stallingen. Troepenbewegingen te Oostrozebeke blijven duren tot in 1699.

In het laatste decennium van de 17de eeuw zoeken velen een veilig onderkomen in de stad, waardoor landerijen braak blijven of goedkoop verpacht worden. Opeisingen, plunderingen en verhoogde belastingen brengen een verhoging van de graanprijs en hongersnood (en uiteindelijk pest) met zich mee, waardoor de bevolking opnieuw afneemt. In 1693 wordt de oogst vernietigd door aanhoudende regenbuien in juli en augustus.

Tussen 1701 en 1713 wordt de Spaanse Successieoorlog uitgevochten om de bezittingen van de kinderloos gestorven Karel II van Spanje. De oorlog woedt ook in de Zuidelijke Nederlanden (slag bij Oudenaarde, slag bij Wijnendale en belegering van Rijssel in 1708). Te Oostrozebeke blijft de lijdensweg van plunderingen, opeisingen, hongersnood, ziekte met bevolkingsafname als gevolg, voortduren.

De Vrede van Utrecht (11 april 1713) brengt de Zuidelijke Nederlanden in handen van de Oostenrijkse Habsburgers. Vanaf nu heerst er voor een relatief lange periode rust, waardoor de landbouwactiviteiten terug kunnen worden opgenomen. De aardappel verspreidt zich als voedingsmiddel ter vervanging van het dure graan. In 1714 wordt mogelijk een nieuwe kerk opgetrokken, vermoedelijk met integratie van de bestaande 12de-eeuwse toren. Het parochieboek van kanunnik G.F. Tanghe vermeldt in dit jaar echter enkel het kuisen en witten van de kerk. Mogelijk wordt reeds in 1717 de straat van Kortrijk naar Gent voor het eerst verhard. In 1727 komt de heerlijkheid Nieuwenhove in handen van de familie Limnander. De eerste helft van de 18de eeuw wordt gekenmerkt door een groei van de vlasteelt, die voor werk zorgt tijdens de wintermaanden. Omstreeks het midden van de eeuw werpen de Fransen zich op als opkopers van het fijnste vlas, wat leidt tot een grondstoftekort bij de plaatselijke wevers. De uitvoer van vlas wordt verboden, wat aanleiding geeft tot grootschalige smokkel.

De Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) voert rond 1745 opnieuw troepen naar de regio. De soldaten brengen mond- en klauwzeer met zich mee.

Door de bloei in de landbouw worden in de tweede helft van de 18de eeuw de belangrijke hoeves in steen opgetrokken: in 1764 de "Gaelikxhoeve" in Otteca, het neerhof van "Nieuwenhove" in 1766, in 1771 de "Wullemeerschhoeve" in de Mandelstraat, in 1773 de poort van "Ten Daele" en 1780 de hoeve, in 1779 de "Mandelhoeve" in de Dentergemstraat en in 1782 "Puydenbroeck" in de Stationsstraat.

Tussen 1770 en 1778 wordt voor militaire doeleinden de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt door de graaf de Ferraris. De dorpskern is hierop afgebeeld met vrij dichte bebouwing. Buiten de dorpskern wijst verspreide hoevebouw op het landelijke karakter van het dorp. Vele van de landerijen zijn tot op heden bewaard, sommige nog met 18de-eeuwse kern zoals "Nieuwenhove" (Leegstraat nummer 195), "Ter Priems" (Ooigemstraat nummer 8). Er is nog verspreide bebossing, met concentraties aan de Kalberg en de huidige Vijverstraat. Op de heuvel tussen de Vijf Eiken-, Gent- en Lijsterstraat staat "den Borgh meulen" aangeduid (latere "Stampkotmolen", zie Gentstraat).

In 1779 wordt een telling van de herbergen in de kasselrij Kortrijk gehouden. Dit levert een lijst van 15 herbergen (waaronder "Den Hert", "De Swarte Leeuw", "Den Franschen Schildt", "Den Keyzer" en "De Swaene" aan de Markt, en "De Pauw", "De Callenberghe", "Den Gouden Appel", "De Nieuwbrugghe", "De Wante" en "De Ghinste" buiten de dorpskern) en 4 brandewijnhuizen.

In 1780 wordt de steenweg van Tielt naar Wakken aangelegd. Deze verharde weg doorkruist het uiterste noorden van Oostrozebeke op de parochie de Ginste. Eveneens in 1780 zou een nieuwe stenen brug over de Mandel worden gelegd op de locatie van de huidige "Nieuwbrugge".

In 1781 wordt aan de huidige Wielsbekestraat door Genoveva Valcke, weduwe van Petrus van Severen, een nieuwe molen opgericht, gekend onder de naam "Van Severenmolen".

Tijdens de wintermaanden zorgen regelmatige overstromingen van de Mandel voor een moeilijke bereikbaarheid van de dorpskern van Oostrozebeke vanuit de Ginste. Velen wonen de mis bij in het dichter gelegen Meulebeke, Marialoop of Markegem. Daarop wordt in 1786 overwogen om in het noorden van de gemeente een nieuwe parochie op te richten, maar deze komt er uiteindelijk pas in 1942.

In 1794 maakt de Franse Revolutie een einde aan de Oostenrijkse overheersing. De Franse overheerser creëert volledig nieuwe bestuurlijke instellingen. Het graafschap Vlaanderen wordt verdeeld over twee arrondissementen, de kasselrij Kortrijk maakt deel uit van het arrondissement Oost-Vlaanderen.
In 1795 wordt de gemeente Oostrozebeke opgericht met behoud van de vroegere parochiegrenzen. Op 31 augustus valt de nieuwe gemeente onder het kanton Hulste. In augustus 1795 vervangt een gemeentebestuur de vroegere schepenbank.

De relatieve autonomie van de gemeente is echter van korte duur. Op 1 oktober 1796 wordt het Belgische gewest aangehecht bij de Franse Republiek en Vlaanderen verdeeld in 9 departementen. Het Département de la Lys, met als hoofdplaats Brugge, bestaat aanvankelijk uit 28 (Oostrozebeke hoort eerst bij kanton Markegem), en vanaf 15 februari 1796 uit 40 kantons (Oostrozebeke hoort nu bij kanton Wakken) tot maart 1800. De Franse bezetting brengt talrijke veranderingen met zich mee, waaronder de afschaffing van de godsdienst. De kerk wordt gesloten en de kerkelijke goederen verbeurd verklaard en openbaar verkocht. Het "Goed ten Daele" van de Sint-Salvatorsabdij te Ename komt in handen van de familie van Outryve d'Ydewalle. Tussen 1797 en 1802 blijft de kerk verzegeld en wordt de mis clandestien gevierd op het "Goed te Calonne", waar naar verluidt lange tijd een biechtstoel stond.

Op het eind van de 18de eeuw neemt de ontwikkeling van de huisweverij een hoge vlucht, wat leidt tot de economische bloei van de streek. Vanaf het najaar van 1797 is er een wekelijkse marktdag, eerst op woensdag, vanaf 1807 op vrijdag.

Op het einde van de 18de eeuw ontstaan meerdere kleine, lagere scholen. Op de dorpsplaats bevindt zich het eeuwenoude schooltje van de koster (zie Markt nummer 20). De school van Francies Ostyn en zijn twee zonen, ook in de dorpskern, wordt door de burgerlijke overheid bezoldigd. Op de wijk "de Hollander" in de omgeving van de Meulebekesteenweg, richt pastoor P. De Geest in de jaren 1790 een spinschool op. Verder bestaan er nog vier scholen op Oostrozebeeks grondgebied, een op de Ginste, een op de Kalberg en twee met onbekende locatie.

Volgens de wet van 25 oktober 1795 zou in elk kanton één of meer écoles primaires opgericht worden. In het kanton Wakken komt dit openbaar onderwijs nauwelijks van de grond, in Oostrozebeke wordt pas in 1802 een gemeentelijke onderwijzer aangesteld.

19de en 20ste eeuw

In 1800 vervangt Napoleon de kantons door arrondissementen verdeeld in gemeenten. Oostrozebeke ressorteert onder het arrondissement Kortrijk, departement van de Leie, en herwint de bestuurlijke zelfstandigheid. De grenzen van de nieuwe gemeente volgen die van de vroegere parochie. Het bestuur wordt waargenomen door een maire (burgemeester), twee adjoints (schepenen) en een conseil municipal (gemeenteraad), de vergaderingen vinden nog steeds plaats in café "Den Hert" op de Markt.

De oprichting in 1815 van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden brengt, wat betreft de bestuurlijke organisatie, weinig veranderingen met zich mee. In 1818 wordt het Département de la Lys omgevormd tot de provincie West-Vlaanderen, verdeeld in acht districten. Oostrozebeke valt onder het district Wakken.

In deze periode onderneemt de gemeente een aantal belangrijke infrastructuurwerken. De vervallen Kalbergbrug (Hoogleenstraat) wordt in 1820 opnieuw gebouwd in steen. In 1821 wordt in café "Den Hert" een gemeentelijke gevangenis voorzien. De weg Tielt-Wakken wordt hersteld in 1822 en tevens een aanvraag ingediend om tol te mogen heffen om het onderhoud van de weg te bekostigen. In hetzelfde jaar wordt een voorstel ingediend om de marktplaats te vergroten ten koste van het kerkhof en tussen de begraafplaats en de Markt een muur op te trekken. In 1825 gaat de bouw van een nieuwe gemeenteschool in de Wielsbekestraat (nummer 21) van start.

Na de onafhankelijkheid van België (1830) worden in alle gemeenten verkiezingen georganiseerd. De eerste burgemeester van Oostrozebeke is Charles-François Laridon. Café "Den Hert" blijft functioneren als gemeentehuis. Bij de herinrichting van de bisdommen in 1834 valt Oostrozebeke onder het bisdom Brugge. Marialoop (zie Meulebeke), in het noordwesten van de gemeente, wordt vanaf 1839 een afzonderlijke parochie.
Als poging om de crisis in de linnenindustrie, die Oost- en West-Vlaanderen teistert, te bestrijden, wordt in 1849 een leerwerkhuis opgericht in de Tieltsteenweg. Hier worden al werkend nieuwe technieken aangeleerd.

Op de Atlas der Buurtwegen (1845) staat een molen langs de Ettingenstraat getekend. Deze staat niet meer op de herziene kaart van 1910 van het Militair Cartografisch Instituut. Circa 1850 wordt de dorpsmolen aan de Ingelmunstersteenweg verplaatst naar de overzijde van de weg (zie Hoogstraat nummer 114).

In 1850 wordt de weg van Ingelmuster naar de dorpsplaats (Ingelmunstersteenweg-Hoogstraat) bestraat. Het daaropvolgende jaar wordt ook een deel van de Kortrijkstraat (thans Stationsstraat) verhard. In 1862 wordt een nieuwe steenweg die Oostrozebeke met Meulebeke verbindt (Meulebekesteenweg) aangelegd. In 1863 wordt een nieuwe rijkswachtkazerne (thans verdwenen) opgericht in de Hoogstraat om de nieuwe brigade te huisvesten. In hetzelfde jaar koopt de gemeente een tweewoonst aan in de Smallestokstraat (zie Tieltsteenweg) om een bejaardentehuis op te richten. De plechtige inhuldiging volgt in 1864, er vlak naast gaat men over tot de bouw van een nieuw leerwerkhuis.

In 1868 wordt de weg van de Markt naar Wielsbeke (Wielsbekestraat) bestraat en de spoorweg Ingelmunster-Anzegem, die het zuidelijke grondgebied van de gemeente doorkruist, gerealiseerd. De aanleg in 1870-1871 van de "Statiestraat" (huidige Stationsstraat) zorgt voor de verbinding met de dorpskom.

In 1869 wordt in de Ginste de eerste steen gelegd van een nieuwe school, de zogenaamde "Mariaschool".

In 1871 wordt het kanaal Roeselare-Leie geopend. De graafwerken waren reeds in 1863 aangevat.

Onder burgemeester Emmanuel van Outryve d'Ydewalle, de latere provinciegouverneur, gaat men over tot de bouw (aanbesteed in 1874) van een nieuwe jongensschool in de Stationsstraat (zie nummer 11).

In 1879 volgt Jean-Baptist de Bethune zijn oom op als burgemeester. Hij betrekt net als zijn voorganger het "Hooghuis" (thans verdwenen) in de Hoogstraat. Ook hij wordt na zijn burgemeesterschap in 1903 provinciegouverneur. Na zijn dood in 1907 wordt zijn lichaam bijgezet in het familiegraf te Oostrozebeke (cf. Kalbergstraat z.nr., Begraafplaats).

In 1885 verhuist de begraafplaats aan de kerk naar een nieuwe site in de Kalbergstraat. Twee jaar later wordt de westgevel van de kerk afgebroken om het gebouw met drie traveeën te verlengen.

In 1892 heeft de aanbesteding plaats voor de aanleg van een nieuwe steenweg Tielt-Marialoop-Wakken (Tieltsteenweg). In 1893 wordt onder het bestuur van waarnemend burgemeester Sylvain Schaubrouck de weefschool vergroot en gemoderniseerd. De houten voetgangersbrug over de Mandel aan de Tieltsteenweg wordt vervangen door een ijzeren brug.

Emmanuel de Bethune volgt zijn broer als burgemeester op in 1895 en betrekt eveneens het "Hooghuis". Rond de eeuwwisseling zijn alle invalswegen van Oostrozebeke afgezet met bomen: populieren langs de Meulebekesteenweg, olmen in de Stationsstraat, lindebomen langs de Tieltsteenweg, niet nader bepaalde bomen langs de Wielsbekestraat. In 1899 wordt de verdorde haag rond het kerkhof vervangen door een nieuwe muur met ijzersmeedwerk.

Er bestaan reeds plannen om het bestaande rusthuis in de Smallestokstraat (Tieltsteenweg) door een nieuw gebouw te vervangen tijdens het beleid van burgemeester Emmanuel de Bethune. De werken worden pas gestart in 1901 onder zijn opvolger Sylvain Schaubrouck en afgewerkt in 1905.
Nog in 1901 wordt naast de school in de Ginste een nieuwe kapel (Molstenstraat nummer 81-83) opgericht. In het begin van de 20ste eeuw worden tevens een aantal secundaire wegen (Sint-Amandsstraat, Hoogleenstraat, Grote Molstenstraat en Veldstraat) verhard, teneinde de bruikbaarheid tijdens alle seizoenen te verzekeren. In 1907 wordt de Kerkstraat verbreed en opnieuw van kasseien voorzien.  De Kalbergmolen wordt circa 1911 afgebroken.

De laatste burgemeester vóór de Eerste Wereldoorlog is Emiel Lambrecht, die een brouwerij heeft in de Guido Gezellestraat. Onder zijn bewind wordt in 1912 de huidige pastorie (aanbesteed in 1910) in gebruik genomen door de pastoor. Verbeteringswerken worden uitgevoerd aan de Ooigemstraat, de Sint-Amandsstraat, de Marialoopstraat, de Waterstraat en de Vijf Eikenstraat.

Op 14, 15 en 16 oktober 1914 doorkruisen Duitse troepen op weg naar het front aan de IJzer het grondgebied van Oostrozebeke. Deze doortocht gaat gepaard met de nodige opeisingen. Tijdens de bezetting neemt een Ortskommandant het militaire bestuur met hoofdkwartier in de jongensschool langs de Stationsstraat waar. Dit hoofdkwartier verhuist later naar de overzijde van de straat. Verder betrekt de bezetter een mess voor de officieren in het herenhuis van Henri Vandenberghe in de Stationsstraat (afgebroken in 1937), een Soldatenheim in café "Den Hert" op de Markt (thans verdwenen), een cinema in de jongensschool en een badzaal en ontluizingdienst in de gebouwen van weverij Ampe in de Kalbergstraat.

In 1916 (12 juli) wordt vanuit de Etappenkommandantur te Kortrijk bevolen het grondgebied van Oostrozebeke ten zuiden van het kanaal Roeselare-Leie aan te hechten bij de gemeente Hulste. Na de oorlog wordt de vroegere toestand echter terug in ere hersteld. In 1917 wordt door de bezetter een vliegveld aangelegd langs de Hoogstraat (zie nummer 114) en moet hiervoor de dorpsmolen wijken.

Bij de bevrijding in oktober 1918 bombarderen de geallieerden de munitiedepots rond het station. Daarna volgen een vijftal dagen van hevige gevechten tussen de bezetter en de Belgische troepen, oprukkend vanuit Ingelmunster. Zes huizen worden volledig vernietigd en ongeveer 50 gebouwen, waaronder de kerk en de pastorie, beschadigd. Ter herdenking van de oorlog wordt in het najaar van 1920 op de Markt een gedenkteken, ontworpen door Georges Vandemoortele uit Wielsbeke, ingehuldigd.

Op de Ginste wordt in hetzelfde jaar een Lourdesgrot opgericht uit dankbaarheid voor het gespaard blijven van oorlogsgeweld. In 1922 wordt deze site uitgebreid met 7 kapellen, voorstellende de Zeven Smarten van Maria. In hetzelfde jaar richt Remy Meersseman de Evangelische Kerk op in Oostrozebeke met inwijding van een kerkgebouw langs de Leegstraat (nummer 208-210).
De "Stampkotmolen" (zie Gentstraat) verdwijnt zeker al vóór 1910.

Bij de eerste naoorlogse verkiezingen van 1921 wordt Pieter Dossche burgemeester. Hij laat talrijke openbare werken uitvoeren zoals het kasseien van landbouwwegen, verbeteren van buurtwegen, onderhouden van bruggen, aanleggen van fietspaden en riolering en uitbreiden van gas- elektriciteit- en telefoonnet.

In het najaar van 1928 gaat de eerste autobuslijn tussen Kortrijk en Tielt van start. In 1934 wordt het marktplein geplaveid.
Tijdens de nacht van 7 april 1935 brandt de Sint-Amanduskerk volledig af. Er wordt onmiddellijk werk gemaakt van de bouw van een nieuwe kerk naar ontwerp van de Roeselaarse architect Alfons Van Coillie (eerstesteenlegging op 9 februari 1936), die reeds op 22 oktober 1936 ingewijd wordt. Vanaf 1936 gaan er eveneens elke zondag missen door in de kapel naast de Mariaschool op de Ginste.
In 1938 verhuist de rijkswachtbrigade naar nieuwe gebouwen langs de Stationsstraat (waarschijnlijk nummers 84-92). De oude kazerne langs de Hoogstraat wordt gesloopt in 1986.

Tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw neemt het gebouwenbestand van de gemeente exponentieel toe als gevolg van de hausse in de vlasnijverheid. In de loop van de 19de eeuw wordt het Leievlas immers zeer populair bij Engelse kopers, wat leidt tot een verregaande mechanisatie van het productieproces en een aanzienlijke uitbreiding van deze nijverheid. Oostrozebeke plukt hier mee de vruchten van, wat te merken is in de vele woonhuizen annex vlasschuur, die vooral circa 1928-29, maar al beginnend van in het eerste kwart van de eeuw (zie Gentstraat nummer 4, Ingelmunstersteenweg nummers 130-132) opgetrokken worden langs de Ingelmunstersteenweg en de Kalbergstraat (parallel met de Mandel). Het betreft hier woningen van zogenaamde 'eigenwerkers' (zelfstandige vlassers), die instaan voor het zwingelen en drogen van het vlas. Het bewerkte vlas wordt dan verkocht aan een zogenaamde 'botekoper', die het naar Kortrijk brengt, vanwaar het verscheept wordt, voornamelijk naar Engeland en Ierland. Het traditionele dauwroten en roten in de Mandel wordt in de loop van de jaren 1930 vervangen door het warmwaterroten in betonnen roterijen. Ook hiervan zijn nog een aantal voorbeelden bewaard (zie Gentstraat nummer 4, Ballingstraat zonder nummer, Kruisstraat zonder nummer, Kruisstraat nummer 30,…). Ten gevolge van de concurrentie van synthetische vezels verliest de vlasindustrie vanaf 1955 aan belang.

In 1942 wordt in het noorden van het grondgebied van de gemeente een nieuwe parochie opgericht: de Sint-Jozefsparochie (de Ginste). Een deel van Marialoop (tot dan horend bij Oostrozebeke ) wordt overgeheveld naar de nieuwe parochie. In eerste instantie gaan de eucharistievieringen door in de kapel van de Mariaschool in de Molstenstraat. De eerste pastoor is Eerwaarde Heer J. Decadt. In 1943 wordt naast de kapel van de school in de Ginste (Molstenstraat) een nieuwe pastorie opgericht door aannemer-bouwmeester Crop uit Meulebeke. In 1945 wordt gestart met de bouw van een noodkerk op de Ginste, waar in september eveneens twee klassen van de jongensschool in gehuisvest worden.

In 1946 wordt de site van de Lourdesgrot in de Grotstraat uitgebreid: de grot wordt afgebroken en meer naar achter toe heropgericht. Tegelijk worden er door architect A. Impe uit Tielt zeven nieuwe kapellen opgericht ter vervanging van de bestaande. In 1965 wordt de eerste steen gelegd van een nieuwe kerk in de Grotstraat, naast de Lourdesgrot.

Ten gevolge van de teloorgang van de vlasindustrie in de tweede helft van de 20ste eeuw, schakelen een aantal vlasbazen over naar andere, eventueel aanverwante, industrietakken gespecialiseerd in textiel, houtspaanderproductie en vloerbedekkingen (zie Orotex en Spano langs de Ingelmunstersteenweg en Ter Molst langs de Molstenstraat).

In 1962 wordt een nieuw rustoord, "Rozenberg" opgericht op de hoek van de Kalbergstraat met de Rozenbergstraat. In 1964 wordt het oude Sint-Augustinusinstituut afgebroken.

Vanaf de jaren 1960 wordt de dorpskern uitgebreid in zuidoostelijke richting met twee nieuwe verkavelingen, begrensd door de Wielsbekestraat, de Stationsstraat, de Waterstraat en de grens met Wielsbeke. De wijk "Gavers", ten noorden van de Gaverbeek, bestaat uit verschillende types eenheidsbebouwing, aangevuld met vrijstaande woningen uit het einde van de 20ste eeuw. De wijk "Driehoek", ten zuiden van de Gaverbeek, bestaat voornamelijk uit recente, vrijstaande woningen.

In 1977 wordt Oostrozebeke niet betrokken in de fusie van de gemeenten.

In 1978 wordt de Mandel gekanaliseerd, waarbij men de bochten van de vallei in grote lijnen volgt en de mooiste afgesneden meanders behoudt.

Ten noordwesten van de kerk wordt op het einde van de 20ste eeuw een nieuw plein aangelegd, het Gemeenteplein, met ruimte voorzien voor de vrijdagse markt en een concentratie aan nutsgebouwen, met name een sportcentrum "De Mandelmeersen", ingehuldigd in 1980, een ontmoetingscentrum "De Mandelroos", ingehuldigd in 1990 en een Openbare Bibliotheek "'t Kraaiennest", ingehuldigd in 2002.
In 1994 wordt de vernieuwde dorpskern ingehuldigd.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

De kern van Oostrozebeke situeert zich rond de Sint-Amanduskerk, de Markt en het Gemeenteplein, er zijn geen historische resten bewaard. Het kerndorp wordt gevormd door de Hoogstraat en het begin van de Meulebekesteenweg, Tieltsteenweg, Wielsbekestraat en Stationsstraat.
Oostrozebeke wordt gekenmerkt door een langgerekte nederzettingsstructuur, ontstaan parallel met de Mandelvallei die de gemeente van west naar oost doormidden snijdt. Doorheen het centrum loopt de N357 die samen met het kanaal van Roeselare naar de Leie, in het zuiden van de gemeente, functioneren als economische slagaders van de gemeente.

Circa 1639 (zie landboek van 1639 van de baronie van Ingelmunster) heeft het dorpscentrum zich ontwikkeld rond de Markt, Hoogstraat, Wielsbekestraat en Stationsstraat. Rond de kerk met kerkhof staan een twintigtal huizen, de pachthoeve "Hof van Calonne" (Calonnestraat) van de Brugs-Doornikse familie van Caloen en het domein van "De Visscherie" (Stationsstraat nummer 18).

Volgens de Ferrariskaart (1770-1778) is de bebouwing langs de assen Markt-Hoogstraat-Wielsbekestraat en Kerkstraat-Kalbergstraat uitgebreid. De Atlas der Buurtwegen (1845) toont grotendeels dezelfde situatie.

In het noorden vormen de gehuchten de Ginste en Verre Ginste en in het uiterste zuidwesten Otteca enkele bewoningskernen. Deze laatste wordt vanaf 1863 afgezonderd van de rest van Oostrozebeke door de aanleg van het kanaal van Roeselare naar de Leie.


Door de aanwezigheid van een station sedert 1868 langs de spoorlijn Ingelmunster-Anzegem, (opgegeven in de jaren 1970) ontstaat ook een uitbreiding van de woonkern in zuidelijke richting. Op de Ginste is op het eind van de 18de eeuw de nood aan een tweede parochie reeds voelbaar. De Sint-Jozefsparochie wordt echter pas in 1942 opgericht. De Sint-Jozefskerk, ontworpen door architecten Degeyter (Brugge) en Derieuw, dateert van 1965.

In de loop van de 20ste eeuw ontwikkelt de dorpskern, mede door toedoen van de toenemende vlasindustrie, zich verder tot een aaneengesloten woon- en nijverheidsgebied langs de Ingelmunstersteenweg-Hoogstraat-Markt-Wielsbekestraat, de huidige N357.
Hierlangs en langs het kanaal van Roeselare naar de Leie ontplooit zich hoofdzakelijk de vaak historisch gegroeide industriële activiteit.

De bebouwing, met naast huizen en appartementen een belangrijke aanwezigheid van bedrijven, is geconcentreerd rondom de belangrijkste in- en uitvalswegen.

In de dorpskern voornamelijk aaneengesloten bebouwing onder meer bestaande uit burger- en arbeiderswoningen waarvan de oudste in kern kunnen opklimmen tot het einde van de 18de eeuw. De kerk, herbouwd in 1936 en ontworpen door architect Alfons Van Coillie (Roeselare) ligt opvallend aan de Markt op het kruispunt met de Hoogstraat en de Stationsstraat. Aan de Stationsstraat staan enkele rijkere, vrijstaande woningen uit het laatste kwart van de 19de (nummer 24), begin van de 20ste eeuw (nummers 57, 83) of uit het interbellum (nummers 49, 79, 89, 91).
Voorts een groot aantal arbeiders- en burgerwoningen uit het einde van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw. Meestal hebben de huizen eenvoudige bakstenen lijstgevels soms gecombineerd met versierende witte of gele baksteen.

Enkele woonuitbreidingen, ingezet vanaf de jaren 1960, situeren zich rond de dorpskern. Ten zuiden van de dorpskom ontstaan de wijken "Gavers", en "Driehoek", ten noorden "Sterhoek". Over de gemeente liggen enkele kleinere zones met ambachtelijke bedrijvigheid en KMO's verspreid.

Het platteland wordt gekenmerkt door intense landbouwactiviteiten gespecialiseerd in akkerbouw, groenten- en fruitteelt met daarnaast ook veeteelt (runderen en varkens).

De meeste boerderijen dateren uit de 19de of het begin van de 20ste eeuw maar zijn dikwijls verbouwd, vernieuwd of aangepast. Enkele historische hoeves gaan terug tot de middeleeuwen en bewaren in de gebouwen eventueel nog een 18de-eeuwse kern. Onder meer het "Goet van Nieuwenhove" (Leegstraat nummer 195), het "Goet ten Daele" (Meulebekesteenweg nummer 15), het "Goed ter Priems" (Ooigemstraat nummer 8).

Voorts zijn een groot aantal gebouwen historisch gelinkt aan de vlasindustrie rond de Mandel en getuige de vele vlasschuren en roterijen. De woningen annex vlasschuur van de zelfstandige vlassers bevinden zich in hoge mate langs de as Kalbergstraat-Ingelmunstersteenweg, parallel aan de Mandel.

Oostrozebeke heeft een relatief hoge bevolkingsdichtheid en staat onder verstedelijkingsdruk vanuit Kortrijk en Roeselare. In Oostrozebeke is weinig open ruimte bewaard tenzij in de omgeving van de Ginste en Verre Ginste. Voor de rest toont het landschap een groot versnipperingpatroon. De groene zones beperken zich tot de vallei van de Mandel waarlangs, door het overstromingsgebied weinig of geen bebouwing is verwezenlijkt. De vallei slingert zich als een groen lint met afwisselend bomenrijen, bosjes, weilanden en poelen door de gemeente. In de dorpskern bevindt zich tussen de Stationsstraat en de Hoogstraat een oud kasteelpark met loofboskarakter (Stationsstraat nummer 18).

De oude spoorwegbedding, herkenbaar als groen lint in het landschap, is gedeeltelijk door de landbouw gerecupereerd en krijgt nu een bestemming als parkgebied.

In de oostelijke hoek ligt de kleiput Vinkhoek (Vijverstraat) net buiten de Mandelvallei en kan evolueren tot een biologisch waardevol biotoop.

  • Rijksarchief Kortrijk, Fonds de Plotho, nr. 403: Lantbouck vanden lande ende baronnie van Ingelmunstre, Vijve Sint-Eloy appendentie ende depententien..., 1639.
  • Rijksarchief Kortrijk, Fonds de Plotho, nr. 491: Rentbouck van Vijfve Dendermonde, appendentie vande lande ende baronnie van Ingelmunstre, 1642.
  • Rijksarchief Kortrijk, Fonds de Plotho, nr. 515: Anderen rentebouck vande voorseide heerlichede van Vyvainsche inde prochie van Roosebeke onder het district ghenaempt Pudenbrouck, 1642.
  • ARICKX V., Herbergen in de kasselrij Kortrijk, in Verslagen en mededelingen van "De Leiegouw", jg. 7, nr. 1, 1965, p. 5-30.
  • DECALUWE J., Vlasserswoningen in Kuurne, in Verslagen en mededelingen van "De Leiegouw", jg. 34, nr. 1-2, 1992, p. 65-81.
  • DEGROOTE K., DEMEDTS L., De geschiedenis van het gerechtelijk kanton Oostrozebeke, Wakken, 1986.
  • DELANGE M., Oostrozebeke, in HOLLEVOET F. (red.), Als straten gaan… praten, Tielt, 2005.
  • DELANGE M., Oostrozebeke 1729-1797. Een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de 18de eeuw, Leuven, 1998.
  • DELMOTTE M., De kasselrij Kortrijk en de Gaverstreek, de grote verliezers van de Negenjarige oorlog (1688-1697), in De Gaverstreke, 1976, p. 91-214.
  • DEMEDTS L., 40 jaar Sint-Jozefsparochie op de Ginste – Oostrozebeke, in De Roede van Tielt, jg. 13, nr. 4, 1982, p. 130-154.
  • DENDOOVEN L. (red.), Oostrozebeke, in Dit is West-Vlaanderen (deel 3), Sint-Andries, 1960, p. 1328-1341.
  • DESEYN E., Geschied- en aardrijkskundig woordenboek der Belgische gemeenten, dl. 2, Turnhout, s.d., p. 1036-1037.
  • DESPRIET P., Het Goed te Priems in Oostrozebeke, in De Roede van Tielt, jg. 16, nr. 1, 1985, p. 2-30.
  • DEWILDE B., 20 eeuwen vlas in Vlaanderen, Tielt, 1984.
  • D'HONDT L., Oostrozebeke, in HASQUIN H., Gemeenten in België, deel 2, Brussel, 1980, p. 812-813.
  • Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Oostrozebeke, Oostrozebeke, maart 2006.
  • FOTO- EN DIACLUB, Terugblik op Oostrozebeke. Deel 2, s.l., 1993.
  • FOTO- EN DIAKLUB, Terugblik op Oostrozebeke, Oostrozebeke, 1985.
  • LOBBESTAEL R., De adellijke familie de Mol in de 16de en 17de eeuw in Oostrozebeke, in De Roede van Tielt, jg. 21, 1990, p. 183-189.
  • LOBBESTAEL R., De Ghinste en oude kaarten, in 't Ginsteblad, jg. 3, nr. 2, 1983, p. 5a.
  • LOBBESTAEL R., Een studie van vier Oostrozebeekse penningkohieren (1571-1577), in De Roede van Tielt, jg. 25, 1994, p. 2-11.
  • LOBBESTAEL R., Een studie van de Popp-kaart van Oostrozebeke (1850), Oostrozebeke, 1987.
  • MADDENS N., Oostrozebeke, in Gemeenten van België, Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, dl. 2, Brussel, 1980, p. 812.
  • MAES P., Brouwerijen in Oostrozebeke in de 19de en 20ste eeuw, in De Leiegouw. Vereniging voor de studie van de lokale geschiedenis, taal en folklore in het Kortrijkse, jg. 30, 1988, p. 257-260.
  • MAES P., De wekelijkse marktdag in Oostrozebeke: van woensdag naar vrijdag (1807), in De Roede van Tielt, jg. 18, nr. 4, 1987, p. 57-58.
  • MAES P., Het Gemeentebeleid te Oostrozebeke van 1800 tot 1940. Deel I: van 1800 tot 1914, in De Roede van Tielt, jg. 17, 1986, p. 84-122.
  • MAES P., Het Gemeentebeleid te Oostrozebeke van 1800 tot 1940. Deel II: van 1914 tot 1940, in De Roede van Tielt, jg. 18, 1987, p. 35-55.
  • MAES P., Het leerwerkhuis of de weefschool in Oostrozebeke (1849-1914), in De Leiegouw. Vereniging voor de studie van lokale geschiedenis, taal en folklore in het Kortrijkse, jg. 29, 1987, p. 491-494.
  • MAES P., Oostrozebeke op het einde van de 18de eeuw: in de maalstroom van revolutionaire vernieuwingen, in Gemeentekrediet van België. Driemaandelijks tijdschrift, nr. 162, 1987, p. 51-58.
  • S.N., Toponymie of plaatsnamen te Oostrozebeke naar De Flou, in 't Ginsteblad, jg. 4, nr. 7, 1984, p. 12.
  • TANGHE G.F., Parochieboek van Marialoop en Oostroosbeke, Brugge, 1874, Anastatische herdruk Kortemark-Handzame, 1976.
  • VANDEPUTTE G., Roosebeke up de Mandere, in De Roede van Tielt, jg. 9, nr. 1, 1978, p. 19-24.
  • VAN KEIRSBILCK M., Bouwstenen voor een Geschiedenis van Oostrozebeke, onuitgegeven, 1985.

Bron: VAN VLAENDEREN P. & VRANCKX M. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Oostrozebeke, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL33, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Vlaenderen, Patricia; Vranckx, Martien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oostrozebeke [online], https://id.erfgoed.net/themas/14713 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.