erfgoedobject

Steenkoolmijn van Zwartberg: Noorderwijk

bouwkundig element
ID
122203
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122203

Juridische gevolgen

Beschrijving

Ten noorden van de Marcel Habetslaan gelegen mijncité, aangevat net voor de Eerste Wereldoorlog, in opdracht van de mijn van Zwartberg, en verder uitgebouwd tijdens het interbellum en de vroege naoorlogse periode.

Context en historiek

De ‘Société Anonyme pour l’exploitation de la concession charbonnière des Liégeois en Campine’ werd opgericht in 1906. De aandelen waren hoofdzakelijk in bezit van het bedrijf van J. Cockerill en van de Luikse mijnmaatschappijen ‘Espérance et Bonne Fortune’ en ‘Patience et Beaujonc’. Naar Luikse standaard werd de uitbouw van de huisvesting voor het mijnpersoneel meteen uitbesteed aan een vennootschap, de zogenaamde ‘Les Liégeois à Genck’. Deze organisatie werd waarschijnlijk omstreeks 1919 omgevormd tot een Maatschappij voor Goedkope Woningen. De Luikse invloed is nog aanwezig in de naamgeving van de straten, die hoofdzakelijk verwijzen naar Luikse ingenieurs, directeurs en industriëlen. De huisvesting voor de mijnwerkers kwam in verschillende, continue fasen tot stand tussen 1910 en 1951, met een hoogtepunt op het vlak van bouwactiviteit na 1945. Dit hoogtepunt vond voornamelijk plaats in de Zuiderwijk. Omstreeks 1957 had de mijn van Zwartberg in totaal zo’n 1230 woningen ter beschikking, waarvan ongeveer de helft gebouwd was op eigen kosten, de andere helft op kosten van de maatschappij.

De wijken zijn hiërarchisch opgevat. Al voor de Eerste Wereldoorlog werd er ten zuiden van het mijnterrein langs de Marcel Habetslaan een ingenieurs- en directeurswijk aangevat met drie ingenieurswoningen. In de jaren daarna volgde de bouw van de directeursvilla, die gelegen was in een uitgestrekt park, dat benut zou worden voor de zoo van Zwartberg na sluiting van de mijn. De overige 14 villa’s die voor ingenieurs en kaderpersoneel langs deze laan gebouwd werden, kwamen in de periode 1920-1957 tot stand.

Ook de arbeidershuisvesting werd al vroeg aangevat. In 1910 werden in As op een relatief verre afstand van de mijn 36 arbeiderswoningen gebouwd (zogenaamd Cité Cockerill) voor mijnwerkers die de schachten moesten afdiepen. De uitbouw van de eerste grote cité voor arbeiders en bedienden was gesitueerd vlak er naast, ten oosten van de mijnsite en ten noorden van de Marcel Habetslaan, aldus genaamd Noorderwijk. Langs de centrale noord-zuid georiënteerde as, de toenmalige Patience & Beaujonclaan of huidige Torenlaan, werden reeds voor de Eerste Wereldoorlog per drie tot zes gekoppelde arbeiderswoningen gebouwd. De realisatie van een tuinwijk vatte pas volop aan door de ‘Société des Habitations à Bon Marché Les Liégeois à Genck’ tijdens de jaren 1920, ongeveer gelijktijdig met de start van de exploitatie van de mijn. De Noorderwijk kreeg hierbij een hiërarchisch onderscheid tussen de residentiële zone van de bediendewijk ten westen, gelegen rond de grote Cockerillplaats, en de aan de overzijde van de Torenlaan gelegen arbeiderswijk rond de kleinere Delcourtplaats. De 75 arbeiderswoningen rondom de Delcourtplaats werden gebouwd in drie fasen tussen 1923 en 1925, naar ontwerp van architecten Calembert, E. Dethier en P. Ledent. In de jaren daarna werd de arbeiderswijk ten noorden daarvan uitgebouwd met zo’n driehonderd woningen tussen 1927 en 1932. Naast de gekoppelde eengezinswoningen, werden er een achttal kantines of logementshuizen voor alleenstaanden gebouwd, die voornamelijk aan de westzijde van de Torenlaan gesitueerd waren.

De Tweede Wereldoorlog bracht nieuwe huisvestingsnoden met zich mee. Ten oosten van het schoolcomplex werd in 1942 een barakkenkamp opgericht voor Russische krijgsgevangen die tewerkgesteld werden in de mijn. Andere tijdelijke mijnwerkers, namelijk Belgische collaborateurs, werden gehuisvest in een kamp in het park van de directeursvilla aan de Marcel Habetslaan. De kolenslag en de daarbij horen toestroom van buitenlandse gastarbeiders, maakte de nood aan definitieve huisvesting noodzakelijk. Toch werden er vanaf 1947 ook migranten gehuisvest in de verbouwde barakkenkampen. Een uitbreiding van de arbeiderswijk met een typische kolenslagcité vond plaats omstreeks 1949. Aan de oostzijde werden toen zo’n 108 woningen gebouwd. De activiteit van de Maatschappij voor Goedkope Woningen beperkte zich niet enkel tot de Noorderwijk. Ook ten zuiden van de Marcel Habetslaan werd al in het interbellum een cité voor arbeiders aangevat, de zogenaamde Zuiderwijk, die nadien sterk zou worden uitgebreid, onder meer met kolenslagcités. Nog verder ten zuiden werd in functie van de huisvesting van buitenlandse gastarbeiders een tijdelijke wijk met noodwoningen gebouwd, de Bremwijk, die in totaal 29 vierwoonsten en 42 tweewoonsten omvatte.

Naast huisvesting werden in de Noorderwijk tal van collectieve voorzieningen ingeplant om de wijk tot een zelfvoorzienend geheel om te vormen. Deze situeerden zich in eerste instantie in de bediendewijk.

Inplanting en architectuur

De Noorderwijk is gesitueerd in het verlengde van de Marcel Habetslaan, meer bepaald ten noorden ervan langs de as die deze loodrecht kruist, de Torenlaan. Deze noord-zuid georiënteerde verkeersas scheidt de bediendewijk ten westen ten opzichte van de arbeiderswijk aan de overzijde. De woningen zijn alle gekoppeld in rijen, die ingeplant zijn met een grote aandacht voor openbare groenaanleg, binnengebieden van closes en private tuinen. Alle huizen liggen achterin ten opzichte van de straat zodat ze voorzien zijn van voortuinen, afgesloten met hagen of hekwerk.

Ook de aanleg van de straten en de zin voor compositie en perspectief, sluiten aan bij de tuinwijkgedachte. Zo worden zowel de bediende- als de arbeiderswijk gestructureerd door een centraal plein, respectievelijk de Cockerill- en Delcourtplaats. Van beide is de Cockerillplaats het meest representatief. Het ovaal plein, geopend aan de Torenlaan tegenover de school, is de 'poort' tot de mijncité met grotere kavels. De Adolf Greinerstraat en De Macarstraat lopen er op uit. Het ovaal ligt in gras, wordt onderlijnd met cirkelvormige stroken haagliguster (Ligustrum ovalifolium) en een ring van witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum). Aan de huizenkant beantwoordt daar een tweede ring van witte paardekastanjes (125-160 cm) aan. De kern van de tegenoverliggende wijk, namelijk de Delcourtplaats, is een veel eenvoudiger, rond plein waarop vier straten uitgeven, waarvan de oorspronkelijke aanleg minder goed is bewaard. Het grasplein werd immers deels opgeofferd voor een geasfalteerd sportterrein, en ook van de bomen aan de huizenkant zijn niet veel oude exemplaren bewaard, evenmin de oorspronkelijke erfscheiding met haagjes van haagliguster (Ligustrum ovalifolium).

Bediendewijk (westen)

De vroegste huizen die in de wijk gebouwd werden dateren van voor de Eerste Wereldoorlog en bevinden zich in het begin van de Torenlaan, aan de westzijde ervan, en waren bedoeld voor bedienden. De bakstenen woningen van twee bouwlagen onder afgewolfde schilddaken of zadeldaken, voorzien van puntvormige gevelverhogingen, leunden aan bij de cottagestijl door de afwerking van de bovenverdieping met imitatievakwerk. Het karakter van deze panden is voor verbouwingen grotendeels verloren gegaan.

Deze wijk werd verder uitgebouwd vanaf 1920 als een tuinwijk met een lobvormige structuur met de centrale Cockerillplaats. De bediendewoningen verschillen qua schaal en uitwerking sterk van de arbeiderswoningen die in het overige deel van de wijk werden gebouwd. De wijk omvat ruime bakstenen twee- tot viergezinswoningen op grote percelen ingeplant en met een sterk individueel karakter. In tegenstelling tot de arbeiderswoningen kunnen ze niet tot types worden herleid. Ondanks de verscheidenheid vormen ze door hun traditionalistisch geïnspireerde vormentaal en bakstenen, eventueel geschilderde, gevels een eenheid. De volumes van één of twee bouwlagen onder schild- of zadeldaken worden gekarakteriseerd door een dynamisch dakenspel en volumewerking, met onder meer met imitatievakwerk afgewerkte puntgevels, erkers, balkons en uitbouwen. Aan het centrale plein waren onder meer de woningen voor de bedrijfsdokter en de hoofdboekhouder van de mijn voorzien. Ook werden er in de wijk meerdere logementshuizen gebouwd, waaronder één logementshuis voor jonge ingenieurs ten zuiden van de Cockerillplaats.

De zeswoonsten aan de Socialestraat sluiten aan bij de arbeidersbebouwing van de Torenlaan, die rond het midden van de jaren twintig werd gebouwd.

Arbeiderswijk (oosten)

De arbeiderswijk vertoont een veel eenvoudigere architectuur. De vroegste 25 arbeiderswoningen die aan de overzijde van de Torenlaan werden opgericht, op het bouwblok dat begrensd is door de Paul Trazensterstraat en de achterliggende, ronde Delcourtplaats, werden ontworpen door Ledent in 1923. Ze zijn opgevat als symmetrische drie- of vierwoonsten van twee bouwlagen onder pannen schild- of zadeldaken, en worden gekenmerkt door een dynamisch volumespel door de opening van de gevels met puntvormige gevelverhogingen en uitbouwen en verspringingen van het volume onder doorlopende daken. Getoogde of rechthoekige muuropeningen openen de gevels. De 30 woningen ten zuiden en noorden van de Delcourtplaats, ontworpen door Calembert en Ledent in 1924, en de 20 woningen aan de oostzijde ervan, naar ontwerp van Ledent en Dethier uit 1925, sluiten vormelijk aan bij de eerste bouwfase van arbeiderswoningen, en zijn uitgewerkt als twee-, drie- of vierwoonsten met puntgevels. Individuele verbouwingen hebben de beeldwaarde van het geheel sterk aangetast.

Vanaf midden jaren twintig kwam het noordelijk deel van de arbeiderswijk tot stand, meer bepaald bovenaan de Torenlaan en de hoek met de Henri Forirstraat met rijen rondom de Romeplaats, Max L’Hoeststraat, Paul Habetslaan, Gustave Francottestraat en Hubert Decreeftstraat. Ook enkele woningen in de zuidoostelijke hoek van de wijk, namelijk de ene zijde van de Lucien Londotstraat, sluiten aan bij dit type. De arbeiderswoningen zijn gekoppeld volgens spiegelbeeldschema per twee tot acht, en vormen zo langgestrekte volumes van twee bouwlagen onder pannen schild- of zadeldaken, vaak voorzien van flankerende, terugspringende woningen met één bouwlaag onder een afgewolfd mansardedak. Deze laatst genoemde woningen zijn slechts gedeeltelijk bewaard, aangezien ze vaak werden verhoogd of vernieuwd. De bakstenen gevels in kruisverband, geleed door kordons, werden eveneens in meerdere gevallen vernieuwd of van een afwerkingslaag voorzien. De gevels worden geopend door rechthoekige muuropeningen, met toegangsdeuren onder betonnen lateien.

Aan een uitsprong ten oosten van de Torenlaan bevindt zich een variant van dit type, gemarkeerd door een puntvormige gevelverhoging boven de middentravee, met een toegang tot het achterliggende Luikerplein. Dit binnengebied werd omstreeks 1927 bebouwd met 24 traditionalistisch geïnspireerde arbeiderswoningen, die gekoppeld zijn tot rijen van één bouwlaag onder afgewolfde mansardedaken, geritmeerd door risalieten van twee bouwlagen. Dit gesloten ensemble rondom een centrale groenzone, werd omstreeks 1980 vervangen door de huidige Luikerwijk, ontworpen door A. Croonenberghs en E. Reggers.

Maatschappij Liégeois de Genck bleef de wijk verder uitbreiden. Omstreeks het begin van de jaren dertig kwamen in het noordoosten van de wijk enkele dens bebouwde straten, met weinig aandacht voor groenvoorziening tot stand. Deze fase omvatte een honderdtal woningen, ontworpen door architect Hanau en opgericht langs de Henri Forirstraat, Zenobe Grammestraat, Huber Goffinstraat en Ijzerstraat. De enkelhuizen van twee traveeën en twee bouwlagen werden gekoppeld tot lange, gesloten rijen van maximaal tien woningen. Symmetrische volumes onder afgewolfde, pannen schilddaken, gemarkeerd door puntvormige gevelverhogingen. De bakstenen gevels worden geleed door bakstenen rollagen en kordons. Rechthoekige muuropeningen onder betonnen lateien openen de gevels.

De kolenslagcité met 108 woningen die in 1949 in de oosthoek van de wijk gebouwd werd, omvat uniforme, eenvoudige huizenrijen langs de Martelaren-, Zenobe Gramme-, Lucien Landot-, August Colon- en George Dodemontstraat. Ruime driewoonsten van telkens twee bouwlagen en negen traveeën onder pannen schilddaken, geschikt langs rechte straten binnen een driehoekig plan met weinig aandacht voor de groenaanleg. De bakstenen gevels worden geopend door rechthoekige vensters. De toegangen van de flankerende woningen bevinden zich in de zijgevels. De getoogde deuren zijn gevat in een verdiepte baksteenomlijsting met imitatiesluitsteen.

Collectieve voorzieningen

Naast huisvesting had de mijn ook aandacht voor collectieve voorzieningen, die het gemeenschapsleven in de wijk dienden te stimuleren. De uitbouw van deze voorzieningen was geconcentreerd ten zuiden van de wijk, rondom het hart van de bediendewijk.

Een voornaam aandachtspunt binnen de mijncités is onderwijs. In eerste instantie werden gewone huizen benut als schoollokalen. Pas in 1928-1930 werd het grootschalig schoolcomplex, zogenaamd Ecole des Liégeois, opgericht op de hoek van de Torenlaan en de Lucien Londotstraat. De school werd tijdens de late jaren veertig uitgebreid met een huishoudschool en kleuterafdeling, waardoor een deel van het aanpalende barakkenkamp werd gesloopt.

In functie van het religieuze leven werd aan de Felix Despastraat al vroeg een noodkapel gebouwd (nummer 6), die nadien zou worden omgevormd tot kantine en later feestzaal. Door de bouw van een prestigieuze ‘mijnkathedraal’, de Sint-Albertuskerk ontworpen door Henri Lactoste in 1938 en gebouwd vanaf 1939, kreeg de wijk een belangrijk oriëntatiepunt. De kerk maakte deel uit van een complex met kloostergang, pastorie, kapelanij en een ondergrondse parochiefeestzaal.

Ook andere alledaagse voorzieningen werden geïntegreerd in de wijk, zoals een apotheek aan de Torenlaan en een kinderheil aan de Socialestraat. Aan laatst genoemde straat bevond zich ook een cinema, die voorheen dienst deed als feestzaal, maar thans is gesloopt. Ten noorden daarvan is het voormalig Hôtel des Liégeois van de mijncité bewaard (Socialestraat 4). Dit pand werd verbouwd en uitgebreid in functie van de herbestemming als woonzorgcentrum. De mijn legde daarnaast sportterreinen aan en stimuleerde het commercieel leven door de uitbouw van winkels. Het commerciële leven van de cité werd ook gestimuleerd door de private ontwikkeling van naburige handelscentra, bijvoorbeeld wijken Nieuwe Kempen en Zestienhuizen.

Evaluatie

Deze wijk werd binnen de thematische inventarisatie van het sociale woningbouwpatrimonium zeer hoge tot uitzonderlijke erfgoedwaarde toegekend (top van de selectie).

De noordelijke mijncité van Zwartberg vormt een gevarieerd, doch waardevol geheel dat de ontwikkeling van sociale huisvesting en de vormgeving van de mijncités illustreert, namelijk van vooroorlogse arbeiderswoningen, over typische tuinwijkwoningen en arbeiderswoningen uit het interbellum tot een naoorlogse kolenslagcité. Voornamelijk de bediendenwijk rond de Cockerillplaats vormen een waardevol geheel met architecturale en stedenbouwkundige waarde. De arbeiderstuinwijk rond de Delcourtplaats en de kolenslagcité in het noordoosten zijn veel eenvoudiger en minder kwalitatief qua aanleg en architectuur, bijkomend aangetast door verbouwingen. Het karakter van de noorderwijk wordt bovendien versterkt door de collectieve voorzieningen, waaronder de imposante mijnkathedraal ontworpen door Henri Lacoste.

  • Beschermingsdossier DL002421, Genk (Zwartberg): Directeurswoning Koolmijn (S.N., 2005, digitaal dossier).
  • Onroerend Erfgoed, Archief Inventaris sociale woningbouwpatrimonium (2011-2016), Sitenaam GENK_ZWARTBERG_MIJN_NOORD_7030.
  • Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, Dienst Onroerende Transacties, registratiefiches, SHM 7020, Genk, Noordelijke mijncité Zwartberg.
  • DE MAEGD C. & VAN DEN BOSSCHE H., 2006: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 2: As, Beringen, Diepenbeek, Genk, Ham, Hasselt, Heusden-Zolder, Leopoldsburg, Lummen, Opglabbeek, Tessenderlo, Zonhoven, Zutendaal, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
  • KEUNEN P. 2010: Mijn cité. Met de mijncités naar de 21ste eeuw, Genk, 54-57.
  • SCHLUSMANS F. e.a. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6N1 (A-Ha), Brussel - Gent.
  • VAN DOORSELAER B. & De RYNCK P. (ed.) 2012: Mijnerfgoed in Limburg. Ondergronds verleden, bovengrondse toekomst. Van Beringen tot Eisden, s.l., 149-153.

Auteurs: De Maegd, Christiane; van den Bossche, Herman; Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Cockerillplaats

  • Omvat
    Delcourtplaats

  • Omvat
    Parochiekerk Sint-Albertus

  • Is gerelateerd aan
    Steenkoolmijn van Zwartberg

  • Is gerelateerd aan
    Steenkoolmijn van Zwartberg: Ingenieurs- en personeelswoningen

  • Is gerelateerd aan
    Steenkoolmijn van Zwartberg: Zuiderwijk

  • Is deel van
    Genk


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Zwartberg: Noorderwijk [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122203 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.