Geografisch thema

Harelbeke

ID
14760
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14760

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

Landelijke gemeente van 18.957 inwoners (eind 2007) en 1.456 hectare (Harelbeke: 15.399 inwoners en 805 hectare - Stasegem: 3.443 inwoners en 651 hectare) gelegen in de provincie West-Vlaanderen, ten noorden van Kortrijk. Sinds 1 januari 1977 is Harelbeke, samen met Bavikhove en Hulste, een deelgemeente van Harelbeke. De deelgemeente grenst in het noorden aan Bavikhove (Harelbeke), in het noordoosten aan Waregem, in het zuidoosten aan Deerlijk, in het zuiden aan Zwevegem, in het zuidoosten aan Kortrijk en in het noordoosten aan Kuurne. De deelgemeente Harelbeke omvat ook het gehucht Stasegem, dat gelegen is in het zuiden van de deelgemeente tussen de Gaverbeek en de grenzen met Deerlijk, Zwevegem en Kortrijk. Harelbeke is op vijf kilometer van Kortrijk en Desselgem en op 2,5 kilometer van Kuurne gelegen. De gemeente behoort tot het bestuurlijk en rechterlijk arrondissement, vredegerechtskanton Kortrijk en tot het bisdom Brugge.

HISTORISCHE INLEIDING

Fysisch-geografische gegevens

Harelbeke en het gehucht Stasegem behoren fysisch-geografisch tot het Leie-Schelde-interfluvium met een noordelijke overgang naar de alluviale Leievallei. Een klein gedeelte van het grondgebied, meer bepaald in het noordwesten, nabij Overleie (Ter Perre-Bloemenwijk), behoort tot het Land van Roeselare-Kortrijk. De depressie van de Gaverbeek (fossiele rivierloop van de Leie) kan als een afzonderlijke entiteit worden beschouwd. Het grondgebied draagt een zwak golvend reliëf van circa 10 meter tot circa 25 meter boven de zeespiegel. Het hoogste punt is gesitueerd nabij de Keizershoek (aansluitend bij het grondgebied Kortrijk), ten zuiden van het gehucht Stasegem. Afnemend reliëf naar het noorden toe, naar het valleigebied van de Leie. De bodemgesteldheid is overwegend licht zandlemig tot zandig, soms met leemsubstraat op geringe diepte. In de Leievallei en specifiek ter hoogte van de oude Leiemeanders, alsook in de depressie van de Gaverbeek is de bodem uitgesproken kleiig. Ter hoogte van De Gavers komen in de schotelvormige depressie van de Gaverbeek (vergraven) mergelhoudende gronden (moeraskalk) voor, waarrond enkele droge, zanderige verhevenheden zijn gesitueerd.

De beekstelsels met onder meer de Gaverbeek en Arentsbeek (of Arelbeek) zijn grotendeels overwelfd en vaak kunstmatig omgeleid. De oorspronkelijke afwatering was in essentie noordwaarts naar de Leie (Beverenbeek) of oostwaarts naar de Gaverbeek (onder meer Pluimbeek en Keibeek). In het afwateringsstelsel van de Gaverbeek werd evenwel een stroominversie in westelijke richting gerealiseerd. De Leievallei met eertijds vochtige riviergraslanden en bosfragmenten wisselde af met licht geprononceerde kouterruggen met oorspronkelijk vruchtbaar open akkerland. Door de stedelijke ontwikkeling in de Kortrijkse agglomeratie zijn deze kenmerken thans sterk vervaagd.

Oudste geschiedenis en bewoning

Uit de vondst van tal van gebruiksvoorwerpen in vuursteen, kan worden afgeleid dat de omgeving van Harelbeke zeker vanaf het Epi-Paleolithicum (circa 10.000-9.000 voor Christus) door de mens werd bewoond. Deze mensen hielden er een rondtrekkend bestaan op na, waarbij ze zich voedden door middel van jacht, visvangst en het verzamelen van planten en vruchten. Ook uit de hierop volgende periode, het Mesolithicum (9.000-4.300 voor Christus) zijn verschillende vindplaatsen gekend in Harelbeke. Het gros van de vindplaatsen van vuurstenen voorwerpen is gesitueerd aan de hogere oevers van de Gavers, een grote en natte komvormige laagte. Zowel op de westelijke als op de noordelijke oevers werden meerdere concentraties van vuurstenen gebruiksvoorwerpen gevonden. Men mag echter aannemen dat er ook op andere locaties in Harelbeke oude archeologische vindplaatsen te situeren zijn, die tot op heden echter onontdekt zijn.

Vondsten of vindplaatsen uit het Neolithicum (de introductie van de landbouw), de Bronstijd of de IJzertijd zijn relatief schaars in Harelbeke, maar wellicht heeft dit voor een groot deel te maken met de stand van het archeologisch onderzoek. Bij de archeologische opgravingen in de Collegewijk in de jaren 1970 werden verschillende kuilen en voorwerpen gevonden die in deze perioden kunnen worden toegeschreven, maar de gegevens over de bewoners of gebruikers blijven vaag. Bij recente opgravingen op de grens met Kortrijk (bedrijventerrein Evolis, Luipaardstraat) werden eveneens een aantal kuilen met aardewerk uit de IJzertijd aangetroffen.

Terwijl de sporen van de menselijke bewoning vóór het begin van onze tijdrekening relatief vaag blijven, verandert dit drastisch met de komst van de Romeinse beschaving. De integratie van onze contreien in het grote Romeinse rijk bracht een sociale en economische omwenteling met zich mee, die zich onder meer vertaalt in de archeologische vindplaatsen. Hierbij gaat het zowel om dorpen of gehuchtjes (bijvoorbeeld de site van de Collegewijk), tot eerder geïsoleerde erven. Men neemt aan dat quasi het volledige landschap in cultuur was gebracht. Wellicht bevonden zich op het grondgebied van Harelbeke minstens twee hoofdbanen, namelijk de heirweg van Cassel naar Tongeren (over Kortrijk en Stasegem naar Oudenaarde) en een weg op de oostelijke oever van de Leie. Deze hoofdbanen waren op hun beurt verbonden met tal van kleine landwegen, zoals geïllustreerd bij de opgravingen op bedrijventerrein Evolis. Het gros van de bewoning is te verbinden met dit wegennet. De meest spectaculaire Romeinse site is andermaal te situeren op de westelijke oever van de Gavers ter hoogte van de huidige Collegewijk (Kastanjelaan, Stasegemsestraat). Uit de opgravingen bleek dat zich hier in de Romeinse tijd een aanzienlijk dorp ontwikkelde, mogelijk zelfs met stedelijke allures. Niet alleen werden tal van sporen van gebouwen aangetroffen, ook werden er een groot aantal graven aangetroffen, waterputten en zelfs een offerkuil die in verband wordt gebracht met een heiligdom. In deze kuil werden onder meer ruim 200 pijpaarden godenbeeldjes gevonden. Ook op de noordelijke oever van de Gavers werden sporen uit de Romeinse tijd aangetroffen, onder meer in de Gaversstraat en nabij sportcentrum De Mol. Daarnaast werden ook in het centrum van Harelbeke en op Steenakker (nabij Beveren-Leie) meerdere Romeinse sporen aangetroffen, die wijzen op een actieve Romeinse bewoning langs de Leie.

De oudste vermelding van de naam Harelbeke zou dateren van het jaar 629. In 691 vermeldt men "Harlebecca". Voor de benaming Harelbeke geeft M. Gysseling drie etymologische verklaringen. Ten eerste zou het Germaanse "harula" zandige heuvelrug betekenen. Deze verklaring lijkt aanvaardbaar, aangezien op de zandige heuvelrug nabij de Sint-Salvatorskerk enige overblijfselen van een nederzetting zijn teruggevonden, waarop Harelbeke later is tot ontwikkeling gekomen. Als tweede mogelijkheid leidt Gysseling "harel" af via "akar", wat glanzen betekent. Harelbeke zou dan glanzende beek betekenen. Misschien was er sprake van een natuurlijke stroomversnelling waarop de graven van Vlaanderen hun banmolens lieten optrekken. Volgens taalkundige Albert Carnoy is "harla" een variant van "har" of "harw" (droog, ruw, hard), waardoor Harelbeke ruw water zou betekenen. De derde verklaring van Gysseling wordt echter uitgesloten door J. De Vries: "harula" zou vlasvezel betekenen, wat voortleeft in het Nederlandse harrel of herel. Andere eveneens minder plausibele verklaringen zijn dat "harel" is afgeleid van Haribald of dat "har" mogelijk verwijst naar een hoofdman (woonplaats van een hoofdman aan de beek). Het oud Diets "(h)erle" of "(h)arle" betekent els (het dorp aan de Elzenbeek of aan een beek met elzenbosjes).

Hoewel uit de etymologie blijkt dat Harelbeke als woongemeenschap opklimt tot de vroege middeleeuwen (7de eeuw) zijn hiervoor geen archeologische aanwijzingen: de oudste sporen in het centrum van Harelbeke stammen pas uit de volle middeleeuwen (11de-12de eeuw). Materiële sporen van het vroegmiddeleeuws kapittel of van de bewoning uit de periode tussen de 4de en de 11de eeuw, ontbreken op vandaag volledig. Mogelijk brengt toekomstig onderzoek meer uitsluitsel.

9de-10de eeuw

In de middeleeuwen ligt het grondgebied van het huidige Harelbeke vermoedelijk deels in het Methelawoud dat zich uitstrekte over Beveren-Leie (Waregem), Desselgem (Waregem) en Deerlijk en uitlopers had naar Waregem en Harelbeke. Het woud was in de 10de eeuw in het bezit van de Gentse Sint-Pietersabdij, dat in de loop van de 11de en 12de eeuw het woud liet rooien in functie van landbouw.

Vermoedelijk bestaat reeds in het begin van de 9de eeuw een eerste bidplaats te Harelbeke. Dit kerkje zou naar verluidt door forestier Liederik (793-817) zijn opgericht als huiskapel bij een grafelijke woonst. De forestiers van Harelbeke, Liederik, Ingelram (817-?) en Audacer, zouden daadwerkelijk hebben bestaan, maar hun in de geschiedenis aangenomen onderlinge verwantschap zou berusten op een legende. De monniken van de Sint-Pietersabdij te Gent probeerden namelijk de dynastie van de graven van Vlaanderen zo ver mogelijk in het verleden te laten opklimmen, om zo de dynastie meer prestige te geven. Aangezien Boudewijn V (1035-1067) reeds algemeen aanvaard werd als grondlegger van het graafschap, krijgen Liederik, Ingelram en Audacer niet de titel van graaf, maar worden zij koninklijke opzichters van de uitgestrekte bossen en wouden die tot koninklijk bezit behoren. In de 12de eeuw kent men de benaming forestiers toe. Op het einde van de 9de eeuw maakt graaf Boudewijn II (863-918) gebruik van de verzwakking van het Karolingische rijk om Harelbeke samen met andere staatseigendommen aan te slaan als persoonlijk bezit. Tot het grafelijke domein behoren ook een grafelijke spijker (op de heerlijkheid Overacker), belast met het innen van de cijns in natura, de grafelijke banmolens op het Leie-eiland en een leenhof met talrijke lenen en achterlenen. Bepaalde bronnen vermelden dat de grafelijke residentie, die mogelijk gelegen was ten oosten van de kerk op de vlakke zandrug bij het Paretteplein, al in 879 zou zijn verwoest door de Noormannen, terwijl de Vita Sancti Bertulfi (circa 1073) de verwoesting pas situeert in de eerste helft van de 10de eeuw. Harelbeke zou namelijk in de opstand van de Kortrijkzanen circa 922 tegen hun reïntegratie in het graafschap Vlaanderen door graaf Boudewijn IV verwoest worden.

Tussen 935 en 939 laat graaf Arnulf I (918-965) een stuk van het gebeente van Sint-Bertulfus onderbrengen in een kerk bij zijn grafelijke verblijfplaats. Uit de Vita Sancti Bertulfi, die dit verhaal brengt, kan enkel worden afgeleid dat op dat ogenblik in Harelbeke al een kerk bestaat, die niet in functie van de relieken is opgetrokken. Verschillende auteurs vermelden echter dat graaf Arnulf de kerk circa 940 heropricht, vermoedelijk na het er onderbrengen van de stukjes beenderen. In een poging van graaf Boudewijn IV (988-1035) om het gebied rond Kortrijk terug bij zijn bezittingen in te lijven, ontstaan op het einde van de 10de eeuw intense gevechten tussen de inwoners van Harelbeke en Kortrijk en een grote brand, waarbij onder meer de toenmalige kerk wordt verwoest. Vermoedelijk heeft dat kerkgebouw al stenen muren, want er is beschreven hoe het dak ervan instort.

11de-12de eeuw

Onder Boudewijn V (1035-1067) wordt het graafschap Vlaanderen hervormd. Harelbeke behoorde tot het graafschap Vlaanderen, meer bepaald tot de kasselrij Kortrijk. Deze kasselrij is onderverdeeld in vijf roeden, waaronder de roede van Harelbeke die verder is opgedeeld in 18 parochies (Harelbeke-binnen, Harelbeke-buiten, Sint-Eloois-Vijve, Waregem, Hulste, Ooigem, Bavikhove, Kuurne, Ingelmunster, Sint-Denijs, Zwevegem, Moen, Vichte, Otegem, Heestert, Deerlijk, Beveren-Leie en Desselgem).

De parochie Harelbeke bestaat uit Harelbeke-binnen en Harelbeke-buiten. Harelbeke-binnen (het schependom) strekte zich uit vanaf de Leie in het zuidwesten tot aan de huidige Oostwijk in het noordoosten en vanaf de Stedestraat in het noordwesten tot aan de huidige Eiland- en Arendswijk in het zuidoosten. De stadskern was tweeledig. Het gebied rond de Sint-Salvatorskerk (zie Gentsestraat zonder nummer) werd gevormd door de heerlijkheid Ten Doorne, eigendom van het Sint-Salvatorskapittel; het gebied daarrond werd het Vrije genoemd. Al wat daarbuiten viel, behoorde tot Harelbeke-buiten. De heerlijkheden op Harelbeke-buiten waren onder meer Overacker, te Halle, Harlembois, Oosterluys, ten Ackere, te Wingene, te Eeckhoutte, te Caterols, te Venissien, ter Wydergracht, te Reynaertsvliete, ten Populiere, 't Nieulandt, ter Velderick Coutre, Paddenbrouck, ter Eecke, te Almareghem, te Canfins, Hoonlede, ten Perre en Catelz. Deze feodale structuur blijft bestaan tot op het einde van de 18de eeuw.

Tussen 1035 en 1042 stichten graaf Boudewijn V en zijn echtgenote gravin Adela ter ere van hun vermeende voorvader Liederik het Sint-Salvatorskapittel. Daarbij schenkt de graaf aan het kapittel onder meer de kerk van Harelbeke en enkele altaren onder meer in Zwevegem. Voor deze gelegenheid laten ze ook de kerk wat ruimer heropbouwen. Van de 11de-eeuwse kerk zijn sporen noch aantekeningen bewaard. Wel zou ze gebouwd zijn op een driebeukige crypte, waarin graaf Robrecht I de Fries (1067-1093) op het einde van de 11de eeuw een altaar ter ere van Sint-Pieter opricht en vanwaar de latere benaming de capelle van Sinte Pieters inden crogh is afgeleid. De oprichting van het kapittel wordt door bisschop Balduinus en de Franse koning Filips I (1052-1108) in 1063 bevestigd. Het kapittel voert aanvankelijk de administratie uit van de grafelijke nederzetting en bezat het patronaatsrecht. In 1070 wordt de kapittelkerk exempt gemaakt, wat wil zeggen dat de kanunniken enkel verantwoording verschuldigd waren aan de paus en niet aan de bisschop van Doornik. De legende vertelt dat gravin Adela in 1063 ook het hospitaal (Marktstraat) zou hebben gesticht.

In de 11de eeuw is er een zwaaikom in de Leie voorzien, die afgesloten wordt met balken. Wanneer de afwaartse balken worden opgetrokken, kunnen de schepen verder drijven tot de volgende de kom in Sint-Eloois-Vijve (Waregem). In die periode richten de graven van Vlaanderen langs de Leie hun banmolens (Watermolenstraat) op. Volgens De Flou worden de watermolens voor het eerst vermeld in 1125. De vroegste vermelding in de literatuur dateert van een oorkonde van 1128 ("in molendis apud Herlebecam"); in dat jaar schenkt gravin Clementia van Bourgondië, echtgenote van Robrecht II van Jeruzalem (circa 1065-1111), aan de proosdij van Sint-Amand te Kortrijk een mud graan afkomstig van de molens van Harelbeke.

Voor het eerst in 1100 is er sprake van een stadhuis, wanneer Harelbeke tot grafelijke stad wordt uitgeroepen. Eén van de verplichtingen die een nieuwe stad moest nakomen, was de bouw van een schepenhuis. Halverwege de 12de eeuw vindt men bij de naam Harelbeke voor het eerst de term oppidum terug, wat waarschijnlijk reeds op een stedelijk statuut wijst: de oorkonden van Diederik en Filips van de Elzas van 1153 en 1177 noemen Harelbeke oppidum of stad. Harelbeke had een eigen poorterij. De stadsmagistratuur bestond uit een proost en zeven schepenen, die benoemd werden door de baljuw en een aantal vorstelijke commissarissen. Harelbeke is tijdens de middeleeuwen een open stad, zonder ommuring maar met vesten en grachten. Harelbeke strekt zich op dat ogenblik uit vanaf het punt waar een eilandje deze rivier in twee armen splitst tot voorbij de plaats waar de Arendsbeek (of Arelbeek) in de Leie uitmondt (de Leie splitst zich bij het binnenkomen van Harelbeke, om enkele honderden meters verder weer samen te vloeien). De Arendsbeek (of Arelbeek) had een brede monding uitgeschuurd in de zanderige heuvelrug. De Harelbeek loopt van de meersen achter de splitsing Deerlijkse- en Waregemsestraat richting de Gaversstraat om daar naar het noorden af te zwenken om in de Leie uit te monden. De Leie is van oudsher een belangrijke verbindings- en transportweg en heeft een klein natuurlijk verval, dat fungeerde als aandrijfkracht voor de watermolens (Watermolenstraat) en waarop er sluizen werden aangelegd. Het stadscentrum ligt tussen de monding van de Arendsbeek (of Arelbeek) in de Leie en het huidige Schipstraatje met een concentratie van woningen aan beide zijden van de weg Kortrijk-Gent. Op de plaats waar de Zwevegemsestraat, Wagenweg en Kortrijksestraat samenkomen, staat een poort, met name de Westpoort; de Oostpoort is gelegen aan de huidige Forestiersstraat. De vesten volgen een stukje de Andries Pevernagestraat om dan af te buigen ter hoogte van de huidige Ballingenweg. In de 17de eeuw zijn de poorten verdwenen; de vesten verdwijnen al vroeger en vermoedelijk zijn de grachten gedempt in de 15de of 16de eeuw.

Volgens opgravingen in de eerste helft van de 20ste eeuw, opgetekend door onder meer broeder Firmin (1940) en Devliegher (1959), wordt de 11de-eeuwse kerk in de laatste decennia van de 12de eeuw herbouwd tot een romaanse driebeukige kruiskerk in Doornikse steen. Boven de viering verheft zich een toren die op elke zijde door negen gesplitste galmgaten is opengewerkt, een unicum in onze gewesten. Tijdens dezelfde bouwcampagne wordt ook de crypte aangepast met een drielobbige kooruitbouw.

De belangrijkste heerlijkheid van Harelbeke is tijdens de middeleeuwen de heerlijkheid te Halle met het omwalde goed "Te Halle" (Stasegemsesteenweg). Het wordt voor het eerst vermeld in 1119, wanneer Wilhelmus de Halle eigenaar is.

13de-14de eeuw

Tijdens de 13de en 14de eeuw verandert de grafelijke heerlijkheid Harelbeke meermaals van eigenaar: zo is het onder meer eigendom van graaf Filips I (1168-1191), graaf Boudewijn IX (1194-1205) en de familie de Courtenay. In 1335 verleent Filips VI van Valois, heer van Harelbeke, de stad Harelbeke het recht de draperie of de lakennijverheid uit te oefenen.

Vermoedelijk in 1341 wordt het hospitaal van Harelbeke (Marktstraat) gesticht, in elk geval ten laatste in 1359 want in een document uit dat jaar maakt Filippus d'Arbois, bisschop van Doornik, bekend aan Egidius Smaelkin, kapelaan in de Sint-Salvatorskerk, dat hij een kapel heeft gesticht in het Sint-Niklaashospitaal van Harelbeke. Een andere instelling van kerkelijke aard vindt men in die periode terug op het goed "Te Halle". Archeologische opgravingen op het einde van de jaren 1970 tonen aan dat het goed reeds tijdens de 13de of 14de eeuw van een bakstenen woonhuis is voorzien. In 1331, wanneer Margareta de Halle eigenares is, wordt op het goed een kapel ter ere van de Heilige Amandus gesticht. In 1382 wordt het goed verwoest en het woonhuis heropgetrokken. Eén van de eerste gekende bewoners van het goed "Harlembois" (Kortrijksesteenweg), centrum van de gelijknamige heerlijkheid, is Agnes Harlebouds († 1380), van wie de hoevenaam mogelijk is overgenomen.

Bij verschillende opstanden van de Gentenaren tegen het grafelijke gezag onder meer in 1379, 1385 en 1455, wordt Harelbeke geplunderd en deels verwoest. De banmolens en de bijhorende sluizen zijn in die periode van groot strategisch en militair belang. In 1382 worden de molens door de Fransen na hun zege in Westrozebeke bijna totaal vernield. Om de stad te helpen zich te herstellen na de schade van de Gentse opstandelingen, wordt het recht de draperie uit te oefenen en een jaarmarkt te houden in 1385-1386 bekrachtigd door hertog Filips de Stoute. In 1387-1393 wordt een nieuwe westmolen gebouwd, een stenen graanwatermolen met rieten dak.

De beekvallei van de Arendsbeek (of Arelbeek) wordt vanaf de 14de eeuw geleidelijk aan opgevuld met grote massa's puin en afval.

15de-16de eeuw

Het oudste document dat is teruggevonden in verband met het klooster van de Heilige Augustinus (Marktstraat), dateert van 1413 en handelt over de aanstelling van Henri de Wenenaerde, pastoor en kapelaan in Harelbeke, als geestelijke en wereldlijke bestuurder. De zusters augustinessen zelf houden zich in de 16de, 17de en 18de eeuw voornamelijk bezig met lesgeven, weliswaar met wisselend succes.

Uit de denombrementen van "den Zoutput" van 1420 en 1456 blijkt dat de oost- of zoutputmolen niet meer gebruikt wordt; de molen zal pas in 1564 terug in de archieven verschijnen. Volgens een bewaard bestek uit de Archives Départementales du Nord in Rijsel wordt er in de 15de eeuw een koren- en oliewatermolen op de Leie in Harelbeke gebouwd. In de 15de eeuw wordt het schepenhuis (oud schepenhuis) opgericht.

In de tweede helft van de 15de eeuw breken regelmatig conflicten uit tussen Harelbeke en Kortrijk in verband met de lakennijverheid (in Harelbeke gebruikt men Spaanse wol die goedkoper is maar hetzelfde uitzicht heeft als de Engelse wol die in Kortrijk wordt gebruikt). Harelbeke wordt echter door de Raad van Vlaanderen telkens in het gelijk gesteld. In 1477 komen de Franse troepen Harelbeke voor de zoveelste keer platbranden en plunderen. Hierdoor gaat de welvarendheid van de stad verloren. Na een brand in de Sint-Salvatorskerk (Gentsestraat) in 1497 wordt aan het dak van het nieuwe koor gewerkt en vermoedelijk komt in die periode ook het vierzijdige kruisribgewelf boven de viering tot stand.

Aan het kruispunt van de wegen Harelbeke-Zwevegem en Kortrijk-Oudenaarde ontstaat een klein gehucht, waarvan de naam Stasegem vanaf de 15de eeuw voorkomt doch pas veelvuldig wordt gebruikt vanaf de 17de eeuw.

Onder het bestuur van keizer Karel V (1506-1558) kent Harelbeke een periode van stabiliteit. In 1510 wordt rechtover de toenmalige kerk een nieuwe pastorie opgetrokken (Gentsestraat). In 1532 bevestigt keizer Karel het bestaansrecht van de drie toen bestaande schuttersgilden: de gilde van Sint-Sebastiaan (handboog), de gilde van Sint-Joris (voetboog) en de Bosseniers (musketten).

Bij kerkelijke hervormingen in 1559 worden de bisdommen gesplitst; Harelbeke blijft echter ressorteren onder het bisdom (Noyon-)Doornik en de dekenij Kortrijk.

De oudst gekende weergave van Harelbeke verschijnt op de kaart van Deventer (1560). De stad wordt gedomineerd door het tracé Kortrijk-Gent dat parallel loopt met de Leie en waarlangs zich de bebouwing concentreert. Ten noordwesten worden ook de tracés van de huidige Leie- en Overleiestraat weergegeven en ten zuidoosten springen voornamelijk de actuele Andries Pevernagestraat-Stasegemsestraat-Stasegemsesteenweg in het oog. Ten oosten van de stadskern lijken de Stationsstraat-Gaversstraat en de Boterpotstraat-Arendsstraat de voornaamste wegen. De westmolen bij de sluis op de Leie is circa 1561 in gebruik als ijzermolen en wordt in 1564 omgebouwd tot papier- en oliemolen. Voor de Kortrijkse schepenbank wordt in datzelfde jaar ook een contract afgesloten voor de bouw van een nieuwe oostelijke watermolen. In Harelbeke-buiten liggen verspreid verschillende hofsteden die het centrum vormen van de heerlijkheden. Het omwalde goed "Te Halle" (Stasegemsesteenweg) omvat in de 16de eeuw een zestal gebouwen (woonhuis, grote bergschuur, kleinere schuur, stallingen en bakhuis), land, meersen, bos, weiden en grachten. Deze situatie blijft grotendeels ongewijzigd tot het midden van de 20ste eeuw. Het goed "Te Stasegem", gelegen op de hoek van de Generaal Deprezstraat en de Steenbrugstraat, is een rentehoeve die afhangt van de heerlijkheid Reynaertsvliete en wordt ook in de 16de eeuw al vermeld.

In de laatste decennia van de 16de eeuw breken onrustige tijden aan met het opkomende protestantisme, de beeldenstorm en de reactie van de katholieke Spaanse vorsten. In 1570 valt Harelbeke ten prooi aan de geuzen.De kerk, de kloosterkapel en verschillende huizen worden geplunderd en platgebrand en de hertog van Alva, landvoogd van de Nederlanden (1567-1573), legt de tiende penning op als belasting. De pest heerst van 1579 tot 1584. In de jaren 1590 zijn er opnieuw invallen van de geuzen.

17de eeuw

Na het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), tijdens de regering van de aartshertogen Albrecht en Isabella, volgen de oorlogen elkaar opnieuw op: de oorlogen van de Franse koning Lodewijk XIV en de Negenjarige Oorlog (1688-1697).Niettemin leidt de periode van stabiliteit in het begin van de eeuw tot verschillende bouwwerken die het uitzicht van het 17de-eeuwse Harelbeke mee vorm geven. Zo worden met toestemming van de stedelijke overheid de vesten rond Harelbeke gedempt.

Een kaart uit het renteboek van de heerlijkheid Overacker van circa 1607 geeft het centrum van Harelbeke weer. Het toenmalige Marktplein, dat visueel toen de Marktstraat als het ware afsloot, was aan noord- en oostzijde bebouwd en centraal gedomineerd door een kruis op een podium (plaats van de rechtspraak). De gebouwen aan de oostzijde zijn het "oud schepenhuis", een hoekgebouw met torentje, in het midden het stadhuis en op de hoek naar verluidt het huisje van de stedeknaap. Op de hoek van het plein en de huidige Marktstraat wordt ook al het huis van de kasselrij van Kortrijk afgebeeld, met ranke toren, ook al wordt deze volgens de literatuur pas gebouwd in de jaren 1610. Langs de Marktstraat is ook duidelijk het hospitaal weergegeven en aan beide zijden vrij grootse (meerdere vleugels) panden. De gravure van het centrum van Harelbeke (Harelbeke-binnen) in Antonius Sanderus' Flandria Illustrata, gedateerd 1641, vertoont eenzelfde situatie.

Volgens de literatuur in 1614 laten de magistraten van de kasselrij Kortrijk in Harelbeke, op de hoek van het toenmalige Marktplein en de huidige Leiestraat, het huis van de kasselrij Kortrijk bouwen (Marktstraat). Dit stuit echter op hevige kritiek en een rechtzaak vanwege het Kortrijkse stadsbestuur. In 1616 is het gebouw afgewerkt. Het kasselrijhuis wordt vermoedelijk nooit gebruikt als zetel van de kasselrij Kortrijk, want het wordt bijna onmiddellijk verhuurd aan voorname inwoners van Harelbeke. Ook in 1616 jaar laten de burgemeester en de schepenen door architect-meestermetser Jan Persyn uit Kortrijk naast het 15de-eeuwse schepenhuis een nieuw schepenhuis bouwen. Vermoedelijk vinden in de eerste helft van de 17de eeuw ook aan de pastorie (Gentsestraat) vrij ingrijpende verbouwingswerken plaats, want tijdens afbraakwerken in de pastorie in 1892 wordt er een balk ontdekt met het jaartal 1644. In 1699 richt de proost van het kapittel d'Espinosa († 1748), hertog van Ribeaucourt, ten noorden van de Sint-Salvatorskerk een proosdij op (Paretteplein).

18de eeuw

Tijdens de Spaanse Successie-oorlog (1701-1714) worden onze gebieden in 1708 geteisterd door terugtrekkende Franse troepen. Herberg "Den Gouden Boom" (Gentsestraat), gelegen schuinover de kerk, wordt in brand gestoken en Jan Tanghe laat op de vrijgekomen plaats een imposant herenhuis optrekken. In dezelfde huizenrij wordt in 1710 ook een nieuwe pastorie opgetrokken, weliswaar met behoud van de 17de-eeuwse balklagen. In het zuidelijk gelegen gehucht Stasegem wordt op het goed "Te Stasegem" (Generaal Deprezstraat) ten laatste vanaf 1715 door de familie Deconinck een brouwerij uitgebaat; dit leidt ook tot vrij ingrijpende bouwwerken, want een deel van de thans gesloopte hoevegebouwen waren door middel van jaarankers gedateerd in 1769.

De 18de eeuw is, na de Vrede van Utrecht in 1713, eerder een periode van vrede en economische bloei. Naar aanleiding van het Barrièretraktaat van 1715 worden de soldaten, die ingezet zijn in Menen en Ieper als beveiliging tegen een mogelijke Franse aanval, bevoorraad via de Leie. Hierdoor houden dikwijls bevoorradingskonvooien halt in Harelbeke.

Op order van de kasselrij van Kortrijk wordt vanaf 1716 de baan tussen Kortrijk en Gent aangelegd als verbinding tussen de steden. Op het grondgebied van Harelbeke wordt deze gevormd door het reeds bestaande tracé Kortrijksesteenweg-Kortrijksestraat-Marktstraat-Gentsestraat-Beversestraat. De werken in Harelbeke, die aanvangen op 6 oktober 1716, worden uitgevoerd door aannemer Borlieux uit Doornik. De nieuwe weg heeft een gebogen profiel, is 60 voet breed en heeft een middenstrook van 20 voet bestaande uit een laag zand waarboven straatstenen worden gelegd, gestut door kantstenen in blauwsteen. De meeste bouwmaterialen worden via de Leie per schip uit Noord-Frankrijk aangevoerd. De weg wordt aan weerszijden beplant met lindebomen. Een deel van de baan (ter hoogte van de Kortrijksestraat-Marktstraat-Gentsestraat) was voorheen reeds verhard en dit wegdek kan gebruikt worden om kosten uit te sparen. De weg in het centrum van Harelbeke wordt circa 1720-1721 rechtgetrokken en verbreed, waardoor veel bewoners van de noordkant van de Marktstraat (een deel van) hun huis moeten afbreken. De gevangenis in de burggravie moet in 1720 herbouwd worden en ook de kapel van het hospitaal wordt heropgetrokken. De kerkhofmuur van de toenmalige Sint-Salvatorskerk moet voor deze nieuwe rooilijn wijken.

In 1733 wordt de kerk (Gentsestraat) door een zware brand geteisterd, doch vermoedelijk terug op gebouwd. In 1738 worden de romaanse zijkoren vervangen en vergroot, tegen de zuidwestelijke hoek van de kruisbeuk wordt aan de buitenkant een traptoren gebouwd, de zijbeuk van de benedenkerk wordt aan de buitenzijde verbreed door een nieuwe muur waartegen een zijportaal wordt opgetrokken. Deze verbouwingen moesten de kerk verruimen om ze daarna te kunnen overwelven.

In 1744 bezetten de Fransen de stad Kortrijk. Aangezien de sluizen en watermolens (Watermolenstraat) in Harelbeke voor de Fransen van groot belang zijn, doch vaak ook het doel van militaire acties, kamperen ze enige tijd te Harelbeke. In 1770 zijn de molen, de sluizen en kaaimuren in een zeer slechte staat.

Een belangrijke iconografische bron bij het onderzoek naar de evolutie van het historisch erfgoed van de stad Harelbeke is het landboek van Harelbeke-buiten, opgemaakt in 1768 door landmeter Frans De Bal. Op een veertiental overzichtskaarten worden de verschillende heerlijkheden afgebeeld met hun foncier en omliggende straten, wegels en bebouwing. Zo worden verscheidene hoeves weergegeven zoals onder meer het thans (deels) nog bestaande "Kloostergoed" (Gentsesteenweg), het voormalig neerhof van kasteel "Oosterluys" (Gentsesteenweg), goed "Harlembois" (Kortrijksesteenweg), goed "Te Retiavre" (Oudenaardsestraat), goed "De Kwâpoorte" (Steenbrugstraat), goed "Te Velderycke" (Steenbrugstraat), goed "Te Populiere" (Tuinbouwstraat).

Onder het bewind van keizerin Maria Theresia (keizerin van het Heilig Roomse Rijk tussen 1745-1765) bloeit de economie, wat zich weerspiegelt in de bouwactiviteiten. In het midden van de 18de eeuw laat kapittelproost De Beer achter de kerk een nieuwe proosdij (Paretteplein) bouwen dat later zal worden omgevormd tot schoolhuis. Vanaf 1763 speelt het kapittel met het idee om wegens plaatsgebrek een nieuwe kerk (Gentsestraat) te bouwen. In eerste instantie vraagt men aan architect Jean-Baptiste Simoens (1715-1779) uit Gent verschillende tekeningen en plannen om de mogelijkheden van het bestaande gebouw na te gaan. Op het einde van 1764 wordt architect Laurent-Benoit Dewez (1731-1812), op dat ogenblik drager van de titel "architect van de landvoogd van de Oostenrijkse Nederlanden", aangesproken om een plan voor een nieuwe kerk te ontwerpen, dat uiteindelijk ook wordt goedgekeurd. De nieuwe kerk wordt gebouwd in de periode 1769-1774. Begin 1769 wordt gestart met de afbraak van de oude kerk en na enkele maanden is die bijna volledig afgebroken, op het transept en de romaanse vieringtoren na. De eerstesteenlegging vindt plaats op 20 juli 1769 in aanwezigheid van de bisschop van Doornik, vicaris-generaal Dally en zijn kapellaan Delis. Het opgaande metselwerk en de voorgevel worden uitgevoerd tussen 1769 en 1771-1772 door aannemer Philippart uit Brussel, terwijl de pleisterwerken uitgevoerd worden door plafonneerder Lambilliotte. Verschillende Brusselse beeldhouwers werken mee aan de beelden en afwerking. In 1774 zijn de werken voltooid. De nieuwe kerk wordt volgens een noord-zuid gerichte as opgetrokken naast de restanten van de oude kerk. Het voormalige transept wordt geïntegreerd in de nieuwe kerk en doet dienst als sacristie. Het kerkhof wordt aan de westzijde vergroot en aan de andere zijden verkleind; de ingang wordt verlegd van de west- naar de zuidzijde. Ondertussen is op het Marktplein in 1764 het "oude schepenhuis" gesloopt en wordt er naast het nieuw stadhuis een nieuw schepenhuis gebouwd naar een ontwerp van architect Jean-Baptiste Simoens. De bouwwoede slaat ook over op de burgers: zo worden langs de Marktstraat verschillende imposante woningen opgetrokken zoals woning "De Baere", vermoedelijk in 1771. In de Oostwijk worden in 1746 veertien nieuwe huizen opgetrokken, in de Westwijk twintig.

Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778), valt de stadskern van Harelbeke op langs de parallel gelegen Leie. Harelbeke wordt gedomineerd door het uitgestrekte omliggende landelijke gebied met verspreid gelegen hoeves, de gavermeersen en de in het zuiden gelegen kleine gehuchten Stasegem en Steenbrugge.

In 1786 wordt aan bouwmeester Marlier uit Kortrijk de opdracht gegeven de torenspits van de Sint-Salvatorskerk (Gentsestraat) uit te bouwen tot een soort koepelvormige lantaarn waarin men de beiaardklokken kan ophangen.

Met de Franse revolutie worden de watermolens in 1792 aangeslagen en als nationaal goed verkocht. Vanaf dan kunnen de molenaars niet meer naar willekeur malen met het Leiewater (opheffing van de ban). In 1793 worden alle steden afgeschaft en het graafschap Vlaanderen vervangen door het Departement van de Leie, waar ook Harelbeke onder valt. In 1794 wordt de kapel van het Sint-Augustinusklooster een tempel van de godin van de Rede en na de afschaffing van het kapittel in 1796 wordt het kapittelhuis (Paretteplein) de woonplaats van de schoolbestuurders.

19de eeuw

In de loop van de 19de eeuw ondergaat het onderwijslandschap grote veranderingen. In 1819 wordt in het vroegere schoolhuis (Paretteplein) les gegeven aan betalende jongens. In 1824 erkent Willem, koning der Nederlanden, het Harelbeekse klooster van zusters augustinessen als onderwijzende instantie. De zusters geven les aan meisjes in enkele lokalen van het hospitaal (Marktstraat). In 1866 wordt de kloosterschool voor meisjes aangenomen. In 1876 besluiten de zusters een patronaat en bewaarschool te bouwen op grond van het hospitaal, in de 20ste eeuw afgescheiden en nu in gebruik als pastoraal centrum "De Bron". Aan de overzijde van de straat richten ze in 1883-1884 nog een school op, het latere Sint-Amandscollege Campus Heilig Hart. In het gehucht Stasegem (Stasegemdorp) bevindt zich reeds op het einde van de 18de eeuw een leer- en werkschool die geleidelijk aan uitgroeit tot een echte school. Naar aanleiding van de eerste schoolwet in 1842, die de gemeenten verplicht hun onderwijstaak ernstig te nemen en daarvoor bestaande scholen aan te nemen, neemt de gemeente de school officieel aan. In 1871 verhuist de gemeentelijke, lagere jongensschool naar de Generaal Deprezstraat. In 1874 richt Euphrasie Delbeke een vrije meisjesschool en een bewaarschool voor beide geslachten op in de oude schoolgebouwen aan Stasegemdorp. In 1879 wordt door Clemence en Leonie Deconinck op vraag van E.H. Baelden een nieuwe school gebouwd aan de overzijde van Stasegemdorp, waar nu nog het klooster is gevestigd. De nieuwe school wordt geopend in 1880 en wordt aanvaard als Vrije Katholieke Meisjesschool. Op 8 december 1888 geeft de Brugse bisschop J. Faict de toelating om de school, die kampt met het gebrek aan een gediplomeerde onderwijzer, over te dragen aan de zusters augustinessen.

Daarnaast zullen ook verscheidene particuliere initiatieven het uitzicht van Harelbeke grondig veranderen. Tussen 1810 en 1824 wordt de oorspronkelijke Koutermolen (Eikenstraat) opgetrokken, een 300-tal meter ten zuiden van de huidige standplaats. In 1835 laat August Deconinck (1814-1874), wiens familie reeds in de 18de eeuw brouwde op het goed "Te Stasegem" op de hoek van de huidige Generaal Deprezstraat en de Brouwerijstraat, een nieuwe brouwerij oprichten. Samen met de brouwerij laat hij voor zijn personeel een huizenrij in de huidige Generaal Deprezstraat en in de toenmalige Dorpsstraat (Stasegemdorp) oprichten. De zusters augustinessen laten hun klooster aan de Marktstraat in 1836 verbouwen en uitbreiden. Zo wordt het gasthuis ten noorden van de kapel verbouwd tot school, wordt dwars op de kapel een klein volume gebouwd en wordt er een kloostervleugel dwars op de straat gebouwd. In 1838 beslist het Bureel van Weldadigheid om de eind 17de-eeuwse proosdij (Paretteplein) om te bouwen tot een bejaardentehuis. De plannen voor het verbouwen van de oude proosdij worden in 1843 opgemaakt door de provinciaal architect van de regio Ieper-Kortrijk Camille Dehults (1803-1857) (Kortrijk); de werken worden uitgevoerd in 1843-1844. Volgens de literatuur wordt in de periode 1830-1850 de westelijke watermolen herbouwd als graanmaalderij met drie ingebouwde onderslagradaren. Volgens het kadaster wordt de verbouwde/ herbouwde westmolen echter pas in gebruikgenomen in 1853. In 1884 brandt de westelijke watermolen uit en in 1885 wordt die in opdracht van de firma Les Frères Vercruysse uit Kortrijk gedeeltelijk gereconstrueerd en herbestemd tot magazijn. In 1886 volgt ook een brand in de oostelijke molen, die daarna terug wordt opgebouwd. In 1843 wordt de voorgevel van de Sint-Salvatorskerk (Gentsestraat) grondig hersteld en tussen 1851 en 1854 is de toren aan de beurt. In 1855 spreekt men ook provinciaal architect Dehults aan om de werken te leiden. Deze bestaan uit het verwijderen van het metselwerk dat op het einde van de 18de eeuw was toegevoegd aan de romaanse torenspits, het vervangen van de oorspronkelijke middensteunen door bakstenen zuiltjes en het vervangen van de benedendorpels.

In 1864-1865 wordt het schepenhuis van Harelbeke (Marktplein) uitgebreid: op de plaats van het 17de-eeuwse stadhuis wordt een nieuw volume gebouwd, als het spiegelbeeld van het behouden 18de-eeuwse schepenhuis. De werken worden uitgevoerd door aannemer Charles Bossuyt uit Harelbeke naar de plannen van provinciaal architect Pierre Croquison (1806-1887). Het vernieuwde stadhuis en schepenhuis (met nieuw vredegerecht) worden in 1865 in gebruik genomen. In 1867 wordt een nieuwe sluis gebouwd op de Leie die werkt met balken door kettingen opgehangen aan trommels. In 1874 acht brouwer August Deconinck, ondertussen schepen van Harelbeke en provincieraadslid geworden, het ogenblik gekomen om van Stasegem een onafhankelijke gemeente te maken. Tot dan toe maakt Stasegem deel uit van de Sint-Salvatorparochie in Harelbeke. Deconinck laat op eigen initiatief een neoromaans kerkgebouw optrekken naar de ontwerpplannen van de Gentse architect Bloem, met de verwachting er een parochie tot stand te zien komen (Stasegemdorp). De pogingen om van Stasegem een parochie of een gemeente te maken mislukken echter, aangezien Deconinck onder het hoogkoor van de kerk een crypte heeft aangebracht die moet dienen als begraafplaats voor zijn familie. Het begraven in de kerk is echter reeds lange tijd verboden en het bisdom kan geen toelating geven de familiekelder onder het hoogkoor in gebruik te laten nemen. August Deconcink overlijdt in 1874. Het kerkgebouw blijft lange tijd onafgewerkt en wordt ondertussen gebruikt als biermagazijn. De toren is opgetrokken tot net boven de galmgaten en voorzien van een vlakke dakbedekking, er zijn geen vensters voorzien in de openingen en de vloer is een verharde, bakstenen laag. Op de Sint-Salvatorsparochie in Harelbeke wordt in 1888 een door architect Verbeke gewijzigd plan voor een nieuwe pastorie goedgekeurd (Gentsestraat) en in 1890 registreert het kadaster de bouw van de pastorie. Enkele jaren later zal architect Charles Dewulf uit Brugge het huis van een kleine uitbreiding voorzien. In 1890 maakt hoofdarchitect van de Belgische spoorwegen Henri Fouquet plannen op voor een nieuw station van Harelbeke (Stationsplein), ter vervanging van een in 1861 in gebruik genomen woning op het latere Stationsplein. Wellicht neemt Fouquet niet de daadwerkelijke leiding op over de uitvoering van de bouwwerken, want vanaf 1892 komt zijn naam niet langer voor in de personeelslijsten. Het gebouw in neo-Vlaamse renaissancestijl wordt uiteindelijk in 1896 ingehuldigd. In 1896 schenkt Victor De Doncker (1823-1900) aan de stad twee percelen grond (Gentsesteenweg) om er een begraafplaats op te richten. Bouwmeester Emile Haesbrouck uit Kortrijk krijgt de opdracht twee afsluitingsmuren, een ijzeren hek en een dodenhuisje op te trekken. De werken worden uigevoerd door Alfons Duyck en de nieuwe begraafplaats wordt geopend op nieuwjaarsdag 1898. In 1897 laat de gemeente tussen de Elfde-Julistraat/Hippodroomstraat en de Kortrijksesteenweg ter hoogte van de huidige Forestier Ingelramstraat een hippodroom met de naam "Les Tilleuls", verwijzend naar de bomenrij langs de weg Harelbeke-Kortrijk, aanleggen. De zoon van brouwer Auguste Deconinck, Jules Deconinck-Lagae (1841-1899), bouwt in 1898-1899 rechtover de brouwerij aan de huidige Brouwerijstraat te Stasegem een riant kasteeltje in uitgestrekt park. Van het bouwwerk in neo-Vlaamse renaissancestijl, doorgedreven in de fraaie interieuraankleding, is slechts een klein stuk van het bouwplan bewaard waardoor de architect niet is gekend.

In de 19de eeuw vindt opnieuw een belangrijke uitbreiding van de bestaande transportinfrastructuur plaats. Zo wordt in 1839 op Harelbeeks grondgebied de spoorwegverbinding tussen Kortrijk en Gent aangelegd. Het eerste station van Harelbeke is een woonhuis, dat in 1861 wordt aangekocht door de staat. De spoorlijn Kortrijk-Denderleeuw, die Kortrijk rechtstreeks met Brussel verbindt en een halte heeft te Stasegem, komt in 1863 tot stand. Bouw in 1896 van een station in Stasegem (Generaal Deprezstraat). De spoorweg Kortrijk-Ronse op de zuidelijke grens van Stasegem wordt in 1869 in gebruik genomen. Vanaf dan is de nodige infrastructuur aanwezig om van Stasegem een industriegebied te maken. Een tweede belangrijke ontsluiting van de streek is in de periode 1859-1861 de aanleg van het kanaal Kortrijk-Bossuyt, dat de verbinding maakt tussen de Leie en de Schelde en dwars door Stasegem loopt. De werken worden uitgevoerd de aannemer P. Bastin uit Zwevegem. Langs het nieuwe kanaal verrijzen steenovens en over het kanaal wordt een ophaalbrug voorzien. De opening van het kanaal vindt plaats op 7 februari 1861. De Atlas der Buurtwegen die in 1845 wordt opgemaakt in opdracht van de staat om alle buurtwegen van de gemeente op te sommen en in kaart te brengen, toont aan dat Harelbeke op dat ogenblik 45 officiële wegen, waarvan 38 met benaming, en een 20-tal kerk- of veldwegels telt. Daarnaast doorkruisen ook zeven steenwegen de gemeente.

In de 19de eeuw heerst in Harelbeke een bloeiende tabaksnijverheid, vooral geconcentreerd langs de Marktstraat, waar de nijveraars kleine fabrieken bouwen achter de woningen. De rijkdommen van deze fabrikanten en andere welgestelden veroorzaken een bouwwoede van statige herenhuizen in (neo)classistische of eclectische stijl langs de Markt- en Gentsestraat. Circa 1846 verdwijnt een pleinbeluikje voor de bouw van een vlasfabriek. In hetzelfde jaar laat tabaksfabrikant Charles Vannieuwenhuyse een woonhuis met industrieel bijgebouw optrekken. Vermoedelijk rond 1853 wordt de bestaande bebouwing van woning de "Gouden Boom" aan de Gentsestraat voorzien van een neoclassicistische lijstgevel en wordt het huis uitgebreid met een koetspoort en drie traveeën.Uit dezelfde periode dateert een statige woning langs de Marktstraat, gebouwd in opdracht van olieslager Jules De Coninck. Het imposante, neoclassicistische herenhuis, "Huis Gheysens" (Marktstraat), dat thans in gebruik is als stadhuis van Harelbeke, wordt circa 1860 gebouwd door notaris en burgemeester Karel Gheysens.

Een belangrijke inwoner van Harelbeke in de 19de eeuw is musicus Peter Benoit (1834-1901), die zijn eerste levensjaren spendeerde aan de Marktstraat. In 1857 wint de man de Romeprijs en wordt later directeur van het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen. De nederige woning waar hij een deel van zijn jeugd doorbracht, wordt in de 20ste eeuw aangepast tot museum.

20ste eeuw

In mei 1900 kopen de zusters augustinessen van het klooster aan de Marktstraat een stuk grond ten westen van het rustoord van het Bureel van Weldadigheid aan het Paretteplein. Ze geven architect Jules Carette uit Kortrijk de opdracht plannen te maken voor een nieuw hospitaal. Wanneer het nieuwe gebouw is afgewerkt, laten de zusters het hospitaal uit hun klooster overbrengen en oefenen vanaf dan alleen nog daar de zorgfunctie uit.

In 1901 wordt overwogen een tramlijn aan te leggen vanaf het station van Kortrijk tot aan de Scheldekaai in Berchem (Antwerpen). In Harelbeke zou de tramlijn in eerste instantie de Kortrijksesteenweg, de Kortrijksestraat, de Marktstraat, de Gentsestraat en de Gentsesteenweg volgen. Om de lindebomen uit de Oostenrijkse tijd langs de Kortrijksesteenweg te sparen, past men het traject aan. De tramlijn zou nu via de Oude Gentweg (Hippodroomstraat, Elfde-Julistraat en Tramstraat) de Kortrijksestraat bereiken. De aanbesteding voor de aanleg van de lijn vindt plaats in 1909 en de opening volgt in 1912. In 1931 wordt de tramlijn geëlektrificeerd en vanaf 27 maart 1932 rijdt een elektrische tram tussen Kortrijk en de kerk van Deerlijk. In 1959 wordt de tramlijn uitgebroken en vervangen door bussen. De metalen trambrug over de spoorweg wordt afgebroken in 1963.

Rond de eeuwwisseling hervatten Mère Madeleine en haar broer pastoor Aloïs de onderhandelingen omtrent de oprichting van een parochie te Stasegem, toen als tweede parochie in de huidige deelgemeente Harelbeke. Op 26 oktober 1902 wordt daarvoor vanwege de bisschop toestemming gegeven. Op 7 maart 1903 maakt architect Jules Vercoutere uit Izegem een bestek op voor het afwerken van de reeds deels bestaande kerk (Stasegemdorp). Een eerste fase behelst het leggen van vloeren, plaatsen van ramen, trappen, het herstellen van goten en het bekronen van de stompe toren met een smeedijzeren kruis. In een tweede fase (1904-1905) worden het portaal en doksaal gebouwd en de openingen gemaakt naar de nieuwe eenvoudige zijkapellen. Naar aanleiding van de oprichting van de nieuwe parochie wordt ook de school aan Stasegemdorp aangepast en kunnen er voortaan een drietal zusters blijven wonen. In 1904 wordt naast de kerk de pastorie opgetrokken. Vanaf 1909 bespreekt de kerkraad de problemen van de nog steeds stompe kerktoren. De Brugse architect Alphonse De Pauw wordt gevraagd enkele ontwerpen te maken. Bij K.B. van 25 oktober 1912 wordt beslist het meest sobere ontwerp van De Pauw te laten uitvoeren.

In 1907 stichten Charles Vandenberghe en Charles Destombes langs de Oudenaardsestraat dicht bij de grens met Deerlijk het textielbedrijf Abeille, als eerste fabriek te Stasegem. De firma sluit na een hevige brand in 1967 haar deuren.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt Harelbeke bezet door de Duitsers. Op 22 augustus 1914 trekken de eerste Duitse verkenningstroepen via Harelbeke naar Kortrijk. De school van de zusters augustinessen aan Stasegemdorp moest herhaaldelijk ontruimd worden voor Duitse soldaten en het kasteel te Stasegem (Brouwerijstraat) werd omgevormd tot Duits hospitaal. Er worden vliegvelden aangelegd onder meer aan de Beversestraat, de Hippodroomstraat en bij de toenmalige Koutermolen (Eikenstraat), en schuilplaatsen opgetrokken onder meer tussen beide zijtracés van de Waregemsestraat aan de kant van de N36 (Waregemsestraat).Tot in 1917 leggen de Duitsers een burgerlijke structuur op, waarbij Harelbeke een Etappestation is. De slag aan de Leie in oktober 1918 maakt een einde aan vier jaar Duitse bezetting. In de nacht van 19 op 20 oktober 1918 wordt Harelbeke bevrijd door de '9th (Scottish) Division'. Enige tijd na de oorlog wordt langs de Deerlijksesteenweg een verzamelbegraafplaats ('New British Cemetery') aangelegd bestaande uit graven uit de omliggende slagvelden van het Geallieerde Bevrijdingsoffensief (1918), in 1924-1925 uitgebreid met graven die op Duitse of gemeentelijke begraafplaatsen begraven lagen. In 1920 gelast het gemeentebestuur een bijzonder comité met de oprichting van een gedenkteken voor de plaatselijke slachtoffers: het kunstwerk wordt uitgevoerd door Arsène Matton uit Harelbeke (Gentsestraat). In 1922 wordt een herdenkingsmonument ingehuldigd vóór de Sint-Augustinuskerk (Stasegemdorp) te Stasegem.

Bij de ontmanteling van de Koutermolen (Eikenstraat) tijdens de oorlog door de Duitsers is de bestaande molen zo erg beschadigd dat hij niet meer kan worden heropgebouwd. In 1919 koopt de eigenaar een nieuwe molen aan, die oorspronkelijk van Waregem (Desselgem) afkomstig is en vanaf 1897 stond opgesteld aan het station van Deerlijk. De nieuwe molen wordt opgesteld op de huidige locatie.

De interbellumperiode wordt gekenmerkt door een verdere groei van de Harelbeekse nijverheid. De bouw van twee fabrieken in Kortrijk op de grens met Stasegem, de Kortrijkse Katoenspinnerij (K.K.S.) in 1927 en de Kortrijkse Fluweelweverij in 1928, die beiden vóór de Tweede Wereldoorlog een grote bloei kennen, zorgen voor heel wat werkgelegenheid voor de bewoners van Stasegem. Ook de bouwnijverheid floreert. De steenovens, zoals de dakpannenfabriek te Stasegem, draaien op volle toeren. Verder is er de tichelfabriek Cerabos in de Oostwijk en de langs de Leie gelegen NV Watermolens en de Harelbeekse oliefabriek. De tabaksnijverheid is zo goed als onbestaande geworden, terwijl de vlasnijverheid wel nog enige tewerkstelling biedt. In de periode 1933-1940 worden 582 woningen opgetrokken, in grote mate dankzij de sociale bouwmaatschappij Mijn Huis (Marktstraat). Deze maatschappij wordt bij akte van 26 december 1927 opgericht en de bouwactiviteiten worden eerst beperkt tot Harelbeke (talrijke woningen op het Eiland, de Zandberg), maar later ook uitgebreid tot de omliggende gemeenten. Door de sanering in 1934 van de wijk Ooste met de daarmee gepaarde onteigeningen, trekken de inwoners naar de sociale woningen die gebouwd worden op de wijk het Eiland. Zo worden ten oosten van het stadscentrum in 1935-1939 een reeks nieuwe woningen gebouwd, telkens met bijhorende schoolgebouwen, veelal op initiatief van de Harelbeekse zusters: de school op de Zandberg (Zandbergstraat) in 1931 (uitbreidingen in de jaren 1950 en 1970), de school op het Eiland (Schoolstraat) wordt gebouwd in 1936. In 1905 en 1936 vinden er verscheidene verbouwingen en uitbreidingen plaats aan de voormalige banmolens op de Leie (Watermolenstraat). Kort na de Eerste Wereldoorlog wordt de westelijke molen verlaten. In 1934 wordt de oostelijke molen vernieuwd, maar in 1942 brandt ze opnieuw af.

Het tracé van de Vlassstraat zou zijn ontstaan na een vraag in 1928 van de vlashandelaars van Kuurne om een nijverheidspoor aan te leggen tussen het station van Harelbeke en dat van Kuurne. Daarvoor zouden twee sporen van 600 meter en een brug over de Leie moeten worden aangelegd. Het voorstel botst echter op een negatief antwoord van de burgemeester van Harelbeke omdat één van de sporen een deel van de pas aangelegde Tuinstraat zou innemen. Ondertussen zijn de tracés van de latere Peter Benoitlaan en de Vlasstraat echter wel al uitgetekend en de brug over de Leie al gebouwd.

Het onderwijslandschap breidt verder uit. Rond 1931-1932 wordt langs de Tuinstraat een school, bestaande uit acht klassen, gebouwd. Door de bevolkingsgroei ontstaat in de nieuwe woonwijken de duidelijke vraag naar onderwijs, die door de zusters augustinessen van het klooster aan de Marktstraat wordt vervuld. Zo geven ze vanaf 1932 ook les op de wijk de Zandberg en vanaf 1936 op de wijk het Eiland. In 1938-1939 wordt in opdracht van het gemeentebestuur achter de Sint-Salvatorskerk een nieuwe school opgetrokken naar een ontwerp van de plaatselijke architect Armand Van den Weghe (Paretteplein). Tijdens de jaren 1937-1940 krijgt de vermelde architect nog verschillende openbare opdrachten. Zo moet hij de verbouwingswerken aan het hospitaal en het rusthuis (Paretteplein) begeleiden, dat na de testamentaire sponsoring van de gebroeders De Doncker wordt herbouwd en uitgebreid. In 1939 bouwt hij de rijkswachtkazerne aan de Gentsesteenweg. In 1942 wordt het schepenhuis (Marktplein) beschermd als kunsthistorisch monument.

In de jaren 1920 tot 1940 zorgt de vlasnijverheid in Harelbeke voor grote tewerkstelling. Uit een studie met betrekking tot de vlasvezelbereidingsnijverheid in Vlaanderen blijkt dat de gemeente toch nog 161 zwingelmolens, zes zwingelturbines, acht warmwaterroterij en 37 rootkamers telt met een tewerkstelling van vijf vlasnijveraars, 21 vlasfabrikanten, 15 vlasverwerkers, vier kleine krotenhandelaars, vijf exploitanten van een warmwaterroterij en vijf exploitanten van een zwingelturbine.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt Harelbeke opnieuw onder de voet gelopen. De Leie vormt een laatste natuurlijke hindernis om de Duitse inval een halt toe te roepen. In mei 1940 sneuvelen 40 Belgische soldaten op Harelbeekse grondgebied. Eveneens in mei worden onder meer de toren van de Sint-Salvatorskerk (Gentsestraat) en de Harelbeekse sluizen (Watermolenstraat) opgeblazen. Daarnaast hebben ook verschillende straten onder grote oorlogsschade te lijden.

In de naoorlogse jaren wordt de oostmolen (Watermolenstraat), die in 1942 was uitgebrand, terug opgebouwd (de productie start terug in 1947) en dit naar de ontwerpplannen van architect Jozef J. Demeyere uit Kortrijk. In 1945-1946 organiseert men een Bouwbeurs te Harelbeke, waarbij ook de Harelbeekse architecten Armand Vandeweghe en André Vlieghe worden bij betrokken. De ingang van de bouwbeurs werd in 1947 verplaatst naar de Deerlijksteenweg. Vanaf 1969 gaat de beurs echter maar om de twee jaar door en niet langer in Harelbeke maar in de Hallen van Kortrijk.

In 1948 koopt de gemeente een imposant herenhuis met uitgestrekte tuin aan de Marktstraat aan om er de stadsdiensten onder te brengen. Rond 1960 wordt begonnen met de aanleg van de voormalige tuin tot stadspark. Aan de kant van de Stationsstraat wordt in 1951, naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van het overlijden van de musicus, een standbeeld van Peter Benoit van de hand van beeldhouwer Alfred Courtens opgericht en ingehuldigd. In hetzelfde jaar wordt ook het begin 19de-eeuwse geboortehuis van de componist (Marktstraat) ingericht als het Peter Benoitmuseum. Men gaat van start met een Muziek- en Tekenacademie en in 1952 wordt de muziekschool bevorderd tot muziekacademie van eerste categorie.

In mei 1950 worden de 33 graven die naast de Sint-Salvatorskerk lagen (Gentsestraat), naar de 'New British Cemetery' overgebracht (Deerlijksesteenweg).

Na de Tweede Wereldoorlog ondergaat de stadskern van Harelbeke een permanente uitbreiding. Buiten het centrum worden op initiatief van de sociale bouw- en huisvestingsmaatschappij Mijn Huis (Marktstraat) talrijke wijken met sociale woningen opgericht zoals de volledig nieuwe Arendswijk, gelegen tussen de Gaversstraat, de Deerlijksesteenweg, de Heerbaan en de Zuidstraat, bestaande uit 450 woningen. In 1950 wordt de Arendsbeek, die de functie van afvoer van afvalwater had, overwelfd.
Het historische tracé van de Arendsstraat (Herpelstraat) moet voor de verkaveling verbreed worden en het historische Labre's kapelletje (Koning Leopold III-laan) wordt afgebroken. Meteen worden een nieuwe kapel, de "Koninginkapel", en een nieuwe kerk, de Kerk van Onze-Lieve-Vrouw-Koningin (Koning Leopold III-laan), opgericht. De eerste steen van de wijkschool (Koning Leopold III-plein), geleid door de zusters augustinessen, wordt in 1956 gelegd. In die periode volgen ook de sociale verkavelingen op het Eiland (Tientjes-, Vrijheids- en Wijdhaeghestraat), op de Zandberg en vanaf 1956 wordt begonnen met aanleg van de Collegewijk. Op de Eilandwijk wordt de nieuwe gemeenteschool (Tientjesstraat, Veldstraat) in gebruik genomen circa 1953; de parochiekerk van Sint-Jozef (Plein) en de naastgelegen pastorie op de hoek met de Vrijheidsstraat dateren eveneens van 1953 en zijn een opdracht van de stad en een ontwerp van architect Armand Vandeweghe. Langs de Collegelaan wordt in 1958 het Sint-Amandscollege opgetrokken, dat meteen zijn naam gaf aan de toen net in het leven geroepen Collegewijk. In de buurt wordt in de periode 1960-1962 ook een afdeling van het V.T.I. Kortrijk (Stasegemsesteenweg) opgericht. Ook de Zandbergwijk blijft in ontwikkeling met onder meer de bouw van de een nieuwe jongensschool langs de Julius Sabbestraat in 1959, waarbij de tribune onder de naastgelegen renbaan gedurende enige jaren dienst doet als turn- en recreatiezaal. In totaal worden er in de periode ongeveer 1.200 woningen gebouwd, die verhuurd worden of verkocht.

Nadat de toren van de Sint-Salvatorskerk (Gentsestraat) in mei 1940 wordt opgeblazen, wordt er beslist om in 1953-1954 de oude toren, de kruisbeuk en de kerkhofmuur naar een ontwerp van de architecten M. Allaert en Armand Vandeweghe herop te bouwen. Daarbij krijgt de torenspits een neobarokke bekroning. Aangezien reeds enkele decennia geen overledenen meer worden bijgezet, beslist de gemeenteraad in 1956 om van een deel van het oude kerkhof een openbaar park te maken. De delen van de begraafplaats aan de kant van de Gentsestraat en het Paretteplein worden afgegraven en in 1957 komen daarbij enkele grafzerken aan het licht die ouder zijn dan de romaanse kerk.

In de jaren 1960 worden in de wijk Overleie vele nieuwe woningen gebouwd en worden ook de gronden van de voormalige hippodroom (Hippodroomstraat) die in onbruik was geraakt, verkaveld: aanleg van de Forestier Ingelramstraat. Tussen 1961 en 1968 realiseert men op de wijk de Zandberg een nieuwe parochie- en bedevaartskerk, toegewijd aan Sint-Rita. Het is een opvallende, modernistische kerk in geplooide betonschaal, gerealiseerd naar ontwerp van architecten L. Stynen en P. De Meyer i.s.m. het studiebureau van prof.-ir. Paduart.

In 1969 sluit de NV Brouwerij de Staceghem haar deuren en de gebouwen worden vrij snel nadien gesloopt. In hetzelfde jaar wordt het historische goed "Te Halle" gesloopt (Stasegemsesteenweg). De wallen worden gedempt, de grond verkaveld en in datzelfde jaar wordt de Collegewijk aangelegd. De aanleg van deze nieuwe wijk zorgt voor een herverkaveling van de parochies Sint-Rita (Zandberg) en Sint-Jozef (Eiland).

In 1970 wordt het oude kanaal Kortrijk-Bossuyt te Stasegem drooggelegd, rechtgetrokken vanaf de Luipaardbrug tot aan de fabrieken van Bekaert te Zwevegem en tevens gekalibreerd om toegang te verschaffen aan schepen met een tonnenmaat van 1.350 ton. Aan het kanaal is thans een kleine loskade voor containers voorzien. De oude kanaalbedding wordt drooggelegd en op de bedding wordt in 1974 het zogenaamde Kanaalbos aangelegd. De afwisseling van hoger naar lager en van droger naar natter in combinatie met een sterk wisselende bodem zorgt voor variatie in flora en fauna. Richting Zwevegem ligt thans een ruig gedeelte, naar Stasegem toe een parkgebied (parklandschap). Sinds 2003 is het bos in beheer gegeven aan Natuurpunt Harelbeke-Deerlijk. Ook de Leie wordt verbreed, rechtgetrokken en bevaarbaar gemaakt voor schepen tot 1.350 ton. Een nieuwe sluis moet de jaarlijkse dreiging van overstroming van de Overleie afwenden. Vanaf de jaren 1970 worden in Stasegem, op het kruispunt van verschillende vervoersmogelijkheden, een drietal industrieterreinen opgericht.

In het begin van de jaren 1970 vinden er in Stasegem heel wat onteigeningen plaats naar aanleiding van de aanleg van de internationale autoweg die Stockholm met Lissabon moet verbinden (E3, thans E17). De Gavermeersen wordt hiervoor onteigend en tot zandwinningsgebied uitgeroepen. In de plaats komt een enorme vijver van ongeveer 60 ha tot stand en het hele gebied wordt tot natuur- en recreatiezone bestemd. Op 28 oktober 1971 wordt de autoweg E3 in gebruik genomen, ter ontlasting van de drukke weg Kortrijk-Gent door het centrum van Harelbeke. Op 12 mei 1974 wordt het recreatiecentrum de Gavers met een centrum voor watersport door de provincie West-Vlaanderen opengesteld. Onder druk van de Natuurwerkgroep De Gavers wordt het zuidwestelijke deel van de vijver in het midden van de jaren 1970 als natuurreservaat afgebakend.

De stadskern van Harelbeke ondergaat verschillende drastische wijzigingen. In 1972 wordt de bebouwing aan de noordzijde van de Kortrijksestraat en de Marktstraat onteigend en afgebroken (de Westwijk). Ter verbreding van de rijksweg Kortrijk-Gent wordt ook de huizenrij vertrekkende vanaf het als monument beschermde Oude Schepenhuis (Marktplein) en de Sint-Salvatorskerk (Gentsestraat) afgebroken. De toen voorziene wederopbouw van het eertijds beschermde stadhuis op een niet nader bepaalde plaats is op heden nog niet uitgevoerd. De vrijgekomen ruimte wordt heraangelegd als Marktplein en aan de noordwestzijde bebouwd met imposante appartementblokken en een winkelcomplex. In 1974-1975 geeft de stad de opdracht voor de bouw van een Cultureel Centrum, zogenaamd "Het Spoor" (Eilandstraat), naar een ontwerp van architect Jan Libbrecht. In 1976 koopt de stad de Koutermolen (Eikenstraat) aan, die al in 1978 wordt overgedragen aan de provincie. In 1976 wordt de spoorweg geëlektrificeerd. De spoorlijn Kortrijk-Antwerpen wordt zes meter opgehoogd om de doorgang in de stad gemakkelijker te maken, waarbij alle spoorwegovergangen in de stad worden overbrugd. Ook het stationsgebouw wordt daarvoor aangepast en verbouwd (Stationsplein). In 1980 worden een zware betonnen keermuur en een hoge berm achter het station opgetrokken.

Nadat het voorstel om Harelbeke te laten opgaan in Groot-Kortrijk wordt afgeblazen, vindt op 1 januari 1977 de fusie van Harelbeke met de buurgemeenten Bavikhove en Hulste plaats. Hierbij wordt een deel van Harelbeke binnen de Kortrijkse ring naar Kortrijk overgeheveld. Bij de fusie in 1977 worden het huidige wapenschild en de huidige vlag van Harelbeke aanvaard (toegekend bij K.B. van 02/02/1981). Het stadswapen bestaat uit een zilveren schild, waarop een rode geknikte balk voorkomt en waarboven een gouden kroon is geplaatst. De officiële vlag stelt het wapen van Constantinopel voor: in keel een kruis van goud met in ieder kanton bij bezanten (ronde gele schijfjes). Krachtens de wet van 19 juli 1985 verkrijgt Harelbeke opnieuw de titel van stad.

Op het einde van de jaren 1970 ondergaat de kerk van Stasegem (Stasegemdorp) een grondige restauratiecampagne onder leiding van Harelbeeks architect Philippe Dehullu, uitgevoerd door bouwondernemer Marcel Richet uit Kemmel (onder meer het reinigen van de buitengevels en het omwille van grote vochtproblemen verwijderen van het volledige binnenpleisterwerk). Rond de kerk worden nieuwe verkavelingen aangelegd: het Brouwerspark in 1976-1978 en ten noorden van het voormalige kanaal de Kuipersstraat en een deel van de Bosdreef in 1979.

In 1982-1986 wordt de Koutermolen (Eikenstraat) volledig gerestaureerd en onder leiding van de firma Cottenier uit Aalbeke overgebracht van de Eikenstraat naar het provinciaal domein de Gavers, waar ze in 1987 wordt heropgebouwd en ingehuldigd.

In 1986 wordt ten zuiden van de Gentsesteenweg (Oosterluisdreef) een nieuwe begraafplaats aangelegd.

Vanaf 1989 speelt het OCMW met de gedachte om het bestaande gebouwenpatrimonium aan het Paretteplein deels af te breken en uit te breiden met de bouw van 47 serviceflats en een nieuw rusthuis met 120 woongelegenheden. Groep Planning uit Brugge en architect J. Vlieghe worden hiervoor aangesteld. Het oude rusthuis wordt verbouwd tot dienstencentrum onder meer met volledige vernieuwing van de bedaking en afbraak van de woningen aan de oostkant. In 1994 worden de serviceflats voor senioren "De Ceder" in gebruik genomen (kant Hospitaalstraat en Vrijdomkaai).

Circa 1990 wordt in Stasegem een nieuwe verkaveling voorzien net ten zuiden van de Politieke Gevangenenstraat en in 1993 wordt ten zuiden van het kanaal en de E17 het bospark de Keizershoek voorzien (Zwevegemsestraat). In Harelbeke wordt een industriepark, zogenaamd De Geit, ontwikkeld. Na een brand in de parochiezaal van Stasegem wordt in 1993 een nieuw ontwerp van de hand van architecten Philippe De Hullu en Jan Debuyck goedgekeurd.

21ste eeuw

Een belangrijke evolutie in de stadskern is de aanleg van de N36 vanaf 2000 die de gemeentekern ontlast van zwaar verkeer. Bij de heraanleg van het stadspark (Marktstraat) in 1999-2000 wordt de cirkelvormige vijver voor het standbeeld vervangen door de huidige vijver met fonteinen (Stationsstraat). De site van het cultureel centrum wordt uitgebreid met de komst van een nieuwe stadsbibliotheek (Eilandstraat) in 2000-2001, naar een ontwerp van 1997 van architect Jan Vanheuverzwijn uit Harelbeke. Dezelfde architect krijgt van het OCMW ook de opdracht om het voormalige hospitaal (Paretteplein) te verbouwen en te herbestemmen. Daarbij wordt de neogotische hospitaalkapel afgebroken. Op de begane grond worden enkele diensten van het OCMW ondergebracht en op de eerste verdieping komen drie appartementen. In 2001, honderd jaar na het overlijden van de componist, wordt het Peter Benoitmuseum (Marktstraat) vernieuwd en uitgebreid met een nieuwbouw, ontworpen door architect Steven Wallays uit Kortrijk. In 2002 wordt naast het 19de-eeuwse station, dat in gebruik is als horecagelegenheid, een compact nieuw stationsgebouwtje opgetrokken. De vervallen westmolen, die in 1998 is beschermd als monument, wordt aangekocht door de Lofting Group uit Gent en wordt circa 2002-2003 omgevormd tot moderne lofts. De oude molenaarswoning wordt gesloopt en vervangen door een gebouw met acht garages en een woon- en kantoorfunctie. De waardevolle Francis-turbine wordt hersteld door de turbineconstructeur Willot te Moha (Luik) en wordt na terugplaatsing gebruikt voor de opwekking van "groene elektriciteit". In 2003-2005, afbraak van het historische goed "te Stasegem" (Generaal Deprezlaan) en bouw van een appartementsgebouw met winkelruimtes. In 2008, aanvang van een totale restauratie van het interieur van de Sint-Salvatorskerk (Gentsestraat) onder leiding van de Harelbeekse architect Jan Vanheuverzwijn.

 

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Concentrische, historische stadskern die parallel met de Leie is gelegen. De stadskern is ontstaan ter hoogte van en rondom de Sint-Salvatorskerk. Het hoofdtracé dat door de stadskern loopt is de historische verbinding tussen Kortrijk en Gent. In de late middeleeuwen komt er in de stadskern een nagenoeg aaneengesloten lintbebouwing tot stand. In de oudste middeleeuwse fase bezit de stadskern een tweeledige structuur (oost-west): beide delen zijn van elkaar gescheiden door de depressie van de Arendsbeek (Arelbeek) (volledig opgevuld in de 16de eeuw). Enkele historische uitvalsstraten vertrekken vanuit het centrum in het bijzonder de Leie-/ Overleiestraat in noordwestelijke richting en in zuidoostelijke richting de Andries Pervernagestraat met de in het verlengde lopende Stasegemsestraat/ Stasegemsesteenweg, de Stationsstraat/ Gaversstraat en de Boterpotstraat/Arendsstraat. Vanaf het begin van de 18de eeuw wordt het tracé tussen Kortrijk en Harelbeke, dat door het centrum loopt, heraangelegd en rechtgetrokken. Ten noordoosten van de stadskern liggen de historische wijken Ooste en ten zuidwesten de Westwijk. Vanaf de jaren 1930 wordt het centrum aanzienlijk vergroot door de inpalming van het eertijds uitgestrekte landelijke gebied met de aanleg van wijken zoals het Eiland en de Zandberg. In de jaren 1950-60 ontwikkelen deze wijken verder en breiden nog uit; ook aanleg van de Arends- en Collegewijk en in de jaren 1960 van de wijk Overleie. Overige wijken zijn ten oosten Klein Harelbeke, ten zuidwesten Molhoek en te noorden de recent ontwikkelde verkavelingen Ter Perre en Bloemenwijk. Ten zuiden van de huidige gemeente bevindt zich het historische gehucht Stasegem, eertijds gericht op landbouw, later gedomineerd door de aanwezigheid van een grote brouwerij en in de laatste decennia geëvolueerd tot woongehucht na de uitbreiding door enkele verkavelingen zoals het Brouwerspark, Stasegem en Steenbrugge.

Het oudste bouwkundig erfgoed van Harelbeke concentreert zich in het voorheen landelijke gebied, dat in de laatste decennia is geëvolueerd tot quasi volledig verstedelijkt en geïndustrialiseerd gebied als uitbreiding van de stad Kortrijk. Die landelijke omgeving werd eertijds gedomineerd door verscheidene historische, (omwalde) hofsteden zoals goed "Ter Halle", "Te Stasegem", "Harlembois", enz. Deze toen verspreid gelegen hoevesites, in oorsprong vaak het foncier van een heerlijkheid, klimmen in vele gevallen op tot de vroege middeleeuwen. Thans voornamelijk 19de-eeuws gebouwenbestand, waarvan de boerenhuizen soms opklimmen tot de 18de eeuw of ouder, maar vaak ook met vernieuwd of aangepast woonhuis. Van die hoeves zijn een aantal nog omwald. Daarnaast ook vele kleinere 19de- en 20ste-eeuwse hoeves. Hoevegebouwen met streekeigen kenmerken: losstaande volumes in bruin/rode baksteenbouw onder zadeldaken. Boerenhuizen soms witgekalkt, in enkele gevallen voorzien van een opkamer. Bestaande hoeves vaak uitgebreid met recente hoevegebouwen in functie van de uitbating.

De centrale blikvanger van Harelbeke is de Sint-Salvatorskerk, gebouwd in 1769-1774 op de plaats van de oudere, deels afgebroken romaanse kerk. Overige waardevolle historische architectuur concentreert zich langs de Marktstraat en Gentsestraat, waar zich tot op vandaag verscheidene statige 18de- en 19de-eeuwse herenwoningen met (neo)classicistische, bepleisterde lijstgevels bevinden. Tevens kloosterkapel met fraaie 18de-eeuwse aankleding en gedeeltelijke pandgang, weliswaar qua straatgevels verbouwd in het begin van de 19de eeuw. Het gehucht Stasegem wordt gedomineerd door het eind 19de-eeuwse cluster van de parochiekerk van Sint-Augustinus, de pastorie, de voormalige kloosterschool, het kasteel en de dorpsstraat met aaneenschakeling van verschillende verzorgde interbellumwoningen. Het grootste deel van de basisbebouwing in het centrum wordt gekenmerkt door heterogene, voornamelijk aaneengesloten rijbebouwing uit het eerste en tweede kwart van de 20ste eeuw, met name eenvoudige woonhuizen van één à twee bouwlagen onder pannen zadel- of mansardedaken met bakstenen of gecementeerd parement. Restanten van kleinschalige 19de-eeuwse bebouwing - neoclassicistische bepleisterde rijwoningen van twee bouwlagen hoog - voornamelijk terug te vinden in de straten ten (zuid)oosten van de kerk. Voorbeelden van neogotische architectuur zijn terug te vinden in het klooster van de zusters augustinessen langs de Marktstraat; het voormalige hospitaal van de zusters is uitgewerkt in historiserende stijl. Vanaf het interbellum en in de periode na de Tweede Wereldoorlog kent de bebouwing een explosieve groei. Er worden traditionele interbellumwoningen opgetrokken, veelal bakstenen volumes van twee bouwlagen onder zadeldak, vaak gecementeerd of voorzien van banden in gekleurde baksteen. Enkele met een lichte art deco- of modernistische toets onder meer langs de Kortrijksesteenweg. Voor de jaren 1960-1970 valt de parochiekerk van Sint-Rita, een ontwerp van architect Stynen van circa 1961-1968, te vermelden en het bedrijfsgebouw van de Kortrijkse Katoenspinnerij van architect Ivan Van Mossevelde. De kwaliteitsvolle, hedendaagse architectuur situeert zich in de industriële context zoals het kantoorgebouw van Triplaco van architect Geert Devolder en Christian De Laey.

Verspreid gelegen restanten van de vlasindustrie onder meer de thans als muziekacademie ingerichte, 18de-eeuwse voormalige vlasfabriek, een vrij uitgestrekte vlassite tussen de Elfde-Julistraat en de Kortrijksesteenweg en een verbouwde vlasfabriek met voormalige vlashandelaarswoningen aan de Stedestraat. In de schaduw van de historische watermolens op de Leie is ook het volume van een vlasroterij van 1938 bewaard. De roterij en zwingelarij bij het goed "Harlembois" dateren van 1939-1940. Huidige industrieterreinen: Harelbeke-Stasegem, Kanaalzone, De Blokken, De Geit, Vaarnewijk.

  • Kadasterarchief West-Vlaanderen te Brugge, 207: Mutatieschetsen, Harelbeke, 1961/11, 1976/16, 2000/49.
  • Rijksarchief Kortrijk, Aanwinsten VI, nr. 1933: Landboek van Harelbeke-buiten, J. De Lannoy naar plan van F. De Bal, 1768.
  • 100 jaar Sint-Augustinusparochie te Stasegem 1902-2002, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 5, nr. 1, 2002, p. 6.
  • BAERT K., 100 jaar Sint-Augustinus. Een eeuw parochiaal leven in Stasegem (1902-2002), in De Roede van Harebeke, nr. 22, Harelbeke, 2002, p. 11-27.
  • BAERT K., De erfenis van de oorlog 1914-1918 in Stasegem, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 3, 2000, nr. 1, p. 6-7.
  • BAERT K., Van Klein-Harelbeke over Groot-Kortrijk naar Groot-Harelbeke, 25 jaar fusie van onze gemeenten, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 5, 2002, nr. 1, p. 15-16.
  • BAERT K., CAUWE R., 100 jaar Sint-Augustinus. Een eeuw parochiaal leven in Stasegem (1902-2002), in De Roede van Harelbeke (De Leiegouw), nr. 22, Harelbeke, 2002.
  • BAERT W., CAUWE R., e.a., Harelbeekse bouwvakkers, in De Roede van Harelbeke (De Leiegouw), nr. 16, Harelbeke, 1996.
  • BAERT W., DECROIX L., e.a., De Meidagen van 1940 te Bavikhove-Harelbeke-Hulste, in De Roede van Harelbeke, Bavikhove-Harelbeke-Hulste in de Leieslag van 1940, jg. 8, nr. 1, 2005.
  • Beelden uit het verleden, Harelbeke-Bavikhove-Hulste-Stasegem, Harelbeke, 1978. p. 13-, 151-155.
  • Beschermde landschappen, Brussel, 1972.
  • BRUGGEMAN B., De post in Stasegem, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 8, nr. 2, 2005.
  • CAUWE R., 100 jaar onderwijs in Stasegem door de zusters Augustinessen, in De Roede van Harelbeke (De Leiegouw), nr. 7, Harelbeke, 1989.
  • CAUWE R., Straatnamen te Stasegem, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 3, nr. 1, 2000, p. 3-5.
  • DECEUNINCK A., De geschiedenis van het Vredegerecht van Harelbeke, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 9, nr. 1, 2006.
  • DECLERCQ G., Het ontstaan van het graafschap Vlaanderen en de forestiers van Harelbeke, in West-Vlaamse sprokkelingen, jg. 26, nr. 3, 2002, p. 21-25.
  • DE FLOU K., Woordenboek der toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, 1925, Deel V, kolommen 452-463.
  • DE LOGI A., MESSIAEN L., STURTEWAGEN K. e.a., 2007. Archeologische opgraving Kortrijk/Harelbeke bedrijventerrein Evolis (prov. West-Vlaanderen). 16 april - 16 november 2007. Onuitgegeven onderzoeksrapport. Monument Vandekerckhove, Ingelmunster. In opdracht van Intercommunale Leiedal.
  • DENDIEVEL A., GLORIEUX E., e.a., 1861-1986: 125 jaar brandweer Harelbeke: Bavikhove-Harelbeke-Hulste, Harelbeke, 1986.
  • DESAL W., Harelbeke. Leefbaar?, Harelbeke, 1973.
  • DE SEYN E., Geschied- en aardrijkskundig woordenboek der Belgische gemeenten, Eerste deel, Brussel, s.d., p. 527-528.
  • DESITTERE M., Laatneolithisch aardewerk uit Harebeke (prov. Westvlaanderen), Gent, 1970.
  • DESMET J., Schets van het zandwinningsfenomeen in Vlaanderen, in Stentor, jg. 17, nr. 2, 1981, p. 18-20.
  • DESPRIET P., Een bronzen hielbijl uit Harelbeke, in De Leiegouw, jg. 24, 1982, p. 307-309.
  • DESPRIET P., Enkele kleine Gallo-Romeinse vondsten in Harelbeke-Stasegem, in Leiegouw, jg. 21, 1979, p. 371-374.
  • DESPRIET P., De Steenakker, een Gallo-Romeinse nederzetting in Beveren-Leie en Harelbeke, in Jaarboek van de Geschied- en heemkundige kring De Gaversteke, jg. 10, 1982, p. 364-375.
  • De tabaksnijverheid te Harelbeke, in Curiosa, vol. 44, nr. 434, 2006, p. 12-14.
  • Dit is West-Vlaanderen, Steden-Gemeenten-Bevolking, Eerste deel, Sint-Andries, 1959, p. 475-482.
  • DUSAUCHOIT R., De postgeschiedenis van Stasegem, in Wefis-studie magazine, 2004-2005, nr. 104, p. 1-3.
  • Gids voor de Gavers, Brugge, 1994.
  • GLORIEUX E., LEFEBVRE J., Korps in de kijker: Brandweer Harelbeke 1861-1999, in De West-Vlaamse brandweerman, nr. 3, 1999, p. 3-5.
  • Harelbeke binnen en buiten in de 17de en de 18de eeuwse landkaarten, Harelbeke, 1986.
  • Harelbeke grafelijke stad, Harelbeke, 2003.
  • HASQUIN H., Gemeenten van België, Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, Deel 1 Vlaanderen, s.l., 1980, p. 344-345.
  • Het onderwijs te Harelbeke, in 1861-1961 Harelbeke, vrijwillig brandweerkorps: honderd jaar brandweer en leven, Harelbeke, 1961.
  • LAMPAERT F., De Harelbeekse straatnamen in 1845, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 2, nr. 3, 1999, p. 3-7.
  • LAMPAERT F., De tram in Harelbeke, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 4, nr. 1, 2001, p. 16-22.
  • LAMPAERT F., OPSOMER G., De burggraven van Harelbeke, in De Leiegouw, jg. 42, 2000, p. 219-245.
  • LAMPAERT F., OPSOMER G., Het ontstaan van de post in Harelbeke, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 6, nr. 1, 2003, p. 10-28.
  • LAMPAERT F., OPSOMER G., Zes eeuwen kermis, ommegang, feesten en vieringen. Harelbeke-Bavikhove-Hulste-Stasegem, Harelbeke, 2004, p. 219.
  • MATTON A., FERFERS F., Harelbeke in de Romeinse tijd, in De Roede van Harelbeke (De Leiegouw), nr. 12, Harelbeke, 1993.
  • MATTON A., Harelbeke Open Monumentendag 1992, Stasegem archeologisch bekeken, Harelbeke, 1992.
  • OOGHE R., DEBRABANDERE F., DESPRIET P., Archeologische en historische monografieën van Zuid-West-Vlaanderen, Deel 1 Kortrijk, Kortrijk, 1979, p. 7-33, 58-81.
  • OPSOMER G., De tabak in de geschiedenis van Harelbeke, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 3, nr. 2, 2000, p. 21-27.
  • OPSOMER G., LAMPAERT F., De cinema's in Harelbeke, in Tijdingen van de Roede van Harelbeke, jg. 5, nr. 2, 2002, p. 11-20.
  • Uit eigen streek: Een dorp in de West, Harelbeke, De stad der Forestiers, in Curiosa, vol. 38, nr. 375, 2000, p. 11-15.
  • Uit eigen streek: Een dorp in de West, Harelbeke, De stad der Forestiers (2), in Curiosa, vol. 38, nr. 376, 2000, p. 13-15.
  • Uit eigen streek: Een dorp in de West, Harelbeke, De stad der Forestiers (3), in Curiosa, vol. 38, nr. 377, 2000, p. 22-26.
  • VERMEERSCH P., Un site Tjongerien à Harelbeke, Gavermeersen, in West-Vlaamse archeologica, 1978, p. 33-35, 68-69.
  • WARLOP E., "Den kepere zuvere ende bovendien de wapene van Constantinobele". Het wapen en de vlag van Harelbeke, in Sacris erudiri. Jaarboek voor godsdienstwetenschappen, jg. 25, 1982, p. 277-286.
  • WOSTIJN A., Harelbeke in de Spaanse tijd, 1585-1713, in De Roede van Harelbeke (De Leiegouw), nr. 14, Harelbeke, 1994.
  • WOSTIJN A., Het klooster van de Heilige Augustinus in Harelbeke, in De Roede van Harelbeke (De Leiegouw), nr. 10, Harelbeke, 1991.
  • WOSTIJN A., BAERT K., e.a., Harelbeke in de Oostenrijkse tijd, 1714-1794, in De Roede van Harelbeke (De Leiegouw), nr. 18, Harelbeke, 1998.

Bron: VANWALLEGHEM A. & CREYF S. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Harelbeke, Deel I: Stad Harelbeke, Deel II: Deelgemeenten Bavikhove en Hulste, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL42, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanwalleghem, Aagje; Creyf, Silvie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Harelbeke [online], https://id.erfgoed.net/themas/14760 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.