Geografisch thema

Oudekapelle

ID
14635
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14635

Beschrijving

Oudekapelle is een deelgemeente van Diksmuide, met 128 inwoners en een oppervlakte van circa 651 hectare (gegevens stad Diksmuide 2003). Het kleine landbouw- (voornamelijk op veeteelt gericht) en woondorp op 3 à 4 meter boven de zeespiegel wordt door de Oude Zeedijk opgesplitst in Oudlandpolders en Middellandpolders. In 1971 (eerste fusie) worden Oudekapelle, Sint-Jacobskapelle en Nieuwkapelle omgevormd tot de fusiegemeente Driekapellen. In 1977 komt de huidige fusiegemeente Diksmuide tot stand door het samengaan van Beerst, Diksmuide, Driekapellen, Leke, Vladslo, Woumen en Pervijze.

Oudekapelle is gelegen in het noordwesten van West-Vlaanderen, ten westen van de IJzer. Omliggende gemeenten zijn: Oostkerke en de enclave van Lampernisse ten noorden, Kaaskerke ten noordoosten, Sint-Jacobskapelle ten oosten, Nieuwkapelle ten zuiden en Lampernisse ten westen. Gelegen op 6 kilometer ten westen van Diksmuide, 12 kilometer ten zuiden van Veurne en 6,5 kilometer ten noorden van Lo (Lo-Reninge). Een noordoostelijke arm van het grondgebied Oudekapelle strekt zich tussen Kaaskerke en Sint-Jacobskapelle uit tot aan de IJzerdijk (voor de eerste vermelding en de etymologie van de IJzer wordt verwezen naar de stadsinleiding onder Diksmuide).
Het gedeelte van de Oudlandpolders te Oudekapelle gelegen tussen het Eieleed (grens met Lampernisse), de Oude Zeedijk en de Alveringemstraat is opgenomen binnen het beschermd landschap van de Oudlandpolders van Lampernisse.

Een groot aantal waterlopen zorgt voor de afwatering van het poldergebied: de Grote Beverdijkvaart, voor het eerst vermeld als "beverdijck vaert" in 1699, het Eieleed (ook te Kaaskerke, vormt de grens met Lampernisse), voor het eerst vermeld als "Eyeleed" in 1710, de Duikervaart (ook te Nieuwkapelle en Woumen), voor het eerst vermeld in 1621-1638 als "Duyckersvaert", de Vlavaart of Bertegatvaart (ook te Lampernisse), voor het eerst vermeld in 1621-1638 als "Vlavaert" of "Bertegat", de Oude beek (ook te Sint-Jacobskapelle), voor het eerst vermeld als "Vieux Ruisseau" in 1850.

Ontstaan van het landschap en ontginningsgeschiedenis

Oudekapelle behoort tot de Polderstreek, een klein deel tot het Oudland, het grootste deel tot het Middelland. Gemeenschappelijk voor de bodem van het Oudland en het Middelland zijn de mariene sedimenten van de duinkerketransgressie van de 3de tot de 8ste eeuw (zand en klei), waaronder veen (holoceen). Bovenste bodemlaag van het Middelland zijn de mariene sedimenten van de duinkerketransgressie van de 11de eeuw (hoofdzakelijk klei).

De huidige kustvlakte is het resultaat van de stijgende zeespiegel in de Holocene periode, die 10.000 jaar geleden begint met het afsmelten van het ijs van de laatste ijstijd. Hierbij wordt boven het toen bestaande valleivormige Pleistocene oppervlak sediment afgezet in een getijdengebied. In het zeewaartse gebied wordt zand afgezet, in het centraal gebied klei afgewisseld met veen, in het uiterst landinwaartse gebied enkel veen. Het centrale gebied - waarin ook Oudekapelle ligt - wordt in de ondergrond ook gekenmerkt door de vroegere loop van de IJzer. In dit gebied komen in de loop van de opvullingsgeschiedenis regelmatig verlandingsfases voor, dit vanaf ongeveer 7500 jaar geleden waardoor zoetwatermoerassen ontstaan waarin veen accumuleert. Gedurende 2000 à zelfs 3000 jaar ontstaat op deze manier 'oppervlakteveen' ( 1,5 tot 2,5 meter dik).
Rond ongeveer 2000 jaar geleden komt de veengroei tot een einde door overstroming en circa 1500 jaar geleden is het gehele gebied opnieuw omgevormd tot waddengebied met zandwad en slikken, doorsneden door getijdengeulen. Deze getijdengeulen eroderen de onderliggende sedimenten en worden met zand opgevuld. Dit waddengebied vormt de begrenzing van de huidige kustvlakte. De ontwikkeling van dit waddengebied bovenop het veen is zeker geen catastrofale overstroming, maar gebeurt geleidelijk aan in landinwaartse richting. Het is dan ook goed mogelijk dat grote delen van het gebied reeds toegankelijk zijn tijdens de Romeinse periode (2de-3de eeuw na Christus). De bewoningsmogelijkheden liggen op de hoog opgeslibde zandafzettingen. Archeologisch onderzoek - de vondsten zijn schaars daar de meeste sporen overdekt zijn door een dik pakket klei en zand - laat vermoeden dat het gebied toch vrij dicht bewoond was. Mogelijk wordt er in deze periode naast veeteelt en veenwinning ook aan zoutwinning gedaan.

De geleidelijke ontginning van dit schorrengebied (na de duinkerketransgressie van de 3de tot de 8ste eeuw) gebeurt vanuit de aangrenzende, reeds bewoonde zandleemstreek (Alveringem, Wulveringem, Vinkem, Fortem). Aanvankelijk ging het om tijdelijke vestigingen (schaapsdriften), maar geleidelijk aan ontstaan op zandige opduikingen vaste bewoningskernen, dit ten gevolge van verdere ontzilting en ontwatering van het gebied (eerste vermelding van Lampernisse in 857).

Alnaargelang de periode waarin de slikken evolueren tot schorren, onderscheidt men in de westelijke kustvlakte het Oudland, het Middelland en het Nieuwland. Het Oudland (de gebieden ten westen van de Oude Zeedijk, onder meer het westen van Oudekapelle) wordt vermoedelijk reeds in de 10de eeuw door de Oude Zeedijk beschermd. Deze preventieve dijk tegen de instroom van zout- en brakwater vanuit de IJzergeul in landbouwgebieden, loopt van noordwest naar zuidoost van Oostduinkerke (Koksijde) over Avekapelle (Alveringem), Lampernisse (Diksmuide), Oudekapelle (Diksmuide) en Nieuwkapelle (Diksmuide) tot Lo (Lo-Reninge). Vermoedelijk damt men eerst de gevaarlijkste kreken af, waarna deze kleine dammen geleidelijk aan met elkaar worden verbonden. Dit verklaart het kronkelend karakter van deze dijk.

De schorre ten oosten van deze dijk, behorend tot het Middelland (oosten van Oudekapelle), groeit verder aan en slibt op. Toch bevindt zich in dit gebied reeds rond de 10de eeuw op grondgebied van het toen veel grotere Esen tussen Pervijze en Diksmuide een uitgestrekt slikken- en schorrengebied zogenaamd “Birkla” (zie onder dorpsinleiding Pervijze) dat uitermate geschikt is voor schapenteelt. "Birkla" omvat onder meer het huidige Oudekapelle en Sint-Jacobskapelle.

Elfde eeuw

1066: graaf Boudewijn V schenkt gronden aan het Sint-Pieterskapittel van Rijsel, waaruit de heerlijkheid " 't Vrije van Rijsel" ontstaat. Deze heerlijkheid strekt zich uit aan de westelijke oever van de IJzer en omvat onder meer delen van de huidige dorpen Sint-Jacobskapelle, Stuivekenskerke, Kaaskerke, Oudekapelle en Nieuwkapelle. Deze 'contribuante heerlijkheid' behorend tot de "Generaliteit van de Acht Parochies" valt zoals een dertiental andere zelfstandige heerlijkheden buiten de jurisdictie van de kasselrij Veurne-Ambacht.
De heerlijkheid Nieuwkapelle, een leenhof gehouden van het prinselijk leenhof van de Burg van Veurne, strekt zich onder meer ook uit over Oudekapelle, Sint-Jacobskapelle en Lampernisse.

Oudekapelle ressorteert onder de kasselrij Veurne-Ambacht, meer bepaald onder de zuid-vierschaar. Oudekapelle behoort tot de Noordwatering van Veurne-Ambacht, een instelling die reeds in het laatste kwart van de 12de eeuw wordt vermeld. Het oppertoezicht van deze watering behoorde toe aan de schepenbank van de kasselrij Veurne-Ambacht, terwijl het bestuur werd waargenomen door de abten van Ter Duinen (Koksijde), Sint-Niklaas (Veurne), Lo en Eversham. De wateringen staan in voor de afwatering van de polders via een stelsel van kanalen met sluizen en dammen.

Twaalfde eeuw

Door de inpoldering van de Middellandpolders vanaf de eerste helft van de 12de eeuw - dit na de duinkerketransgressie van de 11de eeuw en de bedijking van de IJzermonding - ontstaan nieuwe bewoningsgebieden die voor de eredienst te ver van de moederparochie Esen gelegen zijn. In de 12de en 13de eeuw worden dan ook nieuwe parochies gesticht ten oosten van de Oude Zeedijk zoals onder meer Oudekapelle, Sint-Jacobskapelle, Nieuwkapelle en Oostkerke. Het suffix 'kerke' of 'kapelle’ wijst dan ook op een jongere stichting vanaf de 12de eeuw. Dit in tegenstelling tot de stichtingen in de Oudlandpolders (bijvoorbeeld Lampernisse). De eigenlijke dorpskern van Oudekapelle is evenwel op een paar honderd meter ten westen van de Oude Zeedijk gelegen.

Het huidige Oudekapelle wordt reeds in 1183 vermeld als "capella". De stichting (bouw van een kapel ?) gebeurde door een zekere ridder Rainelmus, Reinelmus of Rellem, heer van Lampernisse in de 2de helft van de 12de eeuw (deze zal in de 13de eeuw even zijn naam aan de parochie lenen). Oudekapelle zou evenals Diksmuide, Kaaskerke, Sint-Jacobskapelle en Woumen ontstaan zijn vanuit de moederparochie Esen.

Dertiende eeuw

1222 of 1228: vermelding van Oudekapelle als "Capella Domini Rainelmi", in 1227 "Reinelmi Capelle". Vanaf 1255 "Vetus Capella", 1284 "le Viese Capele", in 1286 "le Viescapiele", in 1326 "Oudercapelle", dit om het onderscheid te maken met Nieuwkapelle dat in de 13de eeuw gesticht werd. De huidige schrijfwijze Oudekapelle dateert van 1905. Varianten op "Rellemskapelle" (in 1307 "Rems Capele") komen wel nog sporadisch voor tot in de 18de eeuw.

Veertiende eeuw

Begin 14de eeuw: vermelding van een eenbeukige, gotische kerk met een voorgeplaatste westtoren. Oudekapelle moet tienden betalen aan de heerlijkheid " 't Vrije van Rijsel".

In de 14de eeuw breken opstanden uit tegen graaf Lodewijk van Nevers (gestorven in 1346) en diens bondgenoot de Franse koning, dit omwille van de te hoge belastingen en heffingen. Op 23 augustus 1328, tijdens de slag bij Cassel, staan het Franse leger van koning Filips IV en de opstandelingen onder leiding van Nicolaas Zannekin, een herenboer uit Lampernisse, tegenover elkaar. Een mislukte verrassingsaanval kost Zannekin en zijn boerenleger het leven.

De repressie na de slag bij Kassel en de economische crisis hebben een serieuze impact gehad op de verspreidingsgeschiedenis van de landbouwuitbatingen. De steeds aangroeiende bevolking had ervoor gezorgd dat ook minder geschikte gronden werden aangewend voor landbouw. Wanneer de conjunctuur omsloeg, verdwenen deze landbouwuitbatingen natuurlijk het eerst.

Zestiende eeuw

1559: het patronaatsrecht van de kerk behoort aanvankelijk toe aan het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Sint-Omaars (Noord-Frankrijk). Bij de herindeling van de bisdommen in 1559 - Oudekapelle ressorteert nu onder het bisdom van Ieper - gaat dit recht over naar de proost van de Sint-Donaas te Brugge.

In de 16de eeuw wordt de hele streek getroffen door een verzwakte economische toestand en godsdiensttroebelen. Oudekapelle wordt net als de meeste dorpen in de Westhoek in 1565-1566 geteisterd door de geuzen en de beeldenstormers. Hierbij wordt ook de kerk van Oudekapelle zwaar beschadigd.

Na de herovering van de kasselrij Veurne door de Spaanse landvoogd Alexander Farnese (1583), vindt een algemene uittocht van protestantsgezinden plaats naar Engeland, Duitsland en de Noordelijke Nederlanden. circa 1584-1585 is het dorp volledig verwoest en nagenoeg verlaten. Een Veurnse stadsbeambte schrijft in 1585 over onder meer Pervijze en Oudekapelle: "Daer waeren alsdan vele prochiën vander Ceure, waer dater noch niet eenen mensch en woonde". De Spaanse troepen leggen in 1584-1591 een verdedigingslinie ten westen van de IJzer en de Ieperlee aan om het achterliggende poldergebied te vrijwaren van de plundertochten van de hervormingsgezinden vanuit Oostende. Als onderdeel van deze antipenetratielijn wordt ten noorden van de samenvloeiing van de IJzer en de Ieperlee een klein vierkant sperfort opgericht, de voorloper van het latere "fort de Cnocke" (op grondgebied Lo-Reninge en Houthulst, dicht bij Nieuwkapelle en Oudekapelle). Ook ter hoogte van Schoorbakke (grens Pervijze en Schore, Middelkerke) wordt in 1586 een klein fort opgetrokken.

Zeventiende eeuw

Na de verovering van Oostende in 1604 verliest de verdedigingslinie ter hoogte van IJzer en Ieperlee haar belang. Het sperfort "de Cnocke" blijft evenwel samen met nog drie andere forten behouden, dit in tegenstelling tot het fort van Schoorbakke.

Uit rekeningen blijkt dat de kerk van Oudekapelle begin van de 17de eeuw volledig hersteld wordt en tevens opnieuw wordt ingewijd.

In de eerste helft van de 17de eeuw kent de kasselrij Veurne (waartoe Oudekapelle behoort) een hoogconjunctuur. Vanaf circa 1635 (oorlogsverklaring van Frankrijk aan Spanje) en vooral vanaf de inname van Veurne in 1646 komt een einde aan deze bloeiperiode. Het "fort de Cnocke" wint opnieuw aan strategisch belang. Deze eerste fase van oorlogsgeweld wordt afgesloten in 1659 (Vrede van de Pyreneeën). Na 1648 wordt Sint-Jacobskapelle verenigd met Oudekapelle onder het kapittel van Sint-Donaas (Brugge).

Het regime van Lodewijk XIV (1661-1715) wordt gekenmerkt door vijf opeenvolgende oorlogen waaronder de Zuidelijke Nederlanden en in het bijzonder de kasselrij Veurne meestal zwaar te lijden hebben.
In 1668 (Vrede van Aken) komt de kasselrij Veurne opnieuw onder Frans bewind. Lodewijk XIV laat de noordgrens van zijn rijk (de IJzer vormt de grens tussen de kasselrij Veurne en het Brugse Vrije, en dus ook van het bezette gebied) versterken door Vauban met de aanleg van een dubbele verdedigingslinie, de zogenaamde 'pré-carré'. Het  "fort de Cnocke" wordt omwille van zijn uitzonderlijk strategisch belang vanaf 1678 verder uitgebouwd naar ontwerp van Vauban. In 1696 richten de Spanjaarden ter hoogte van Schoorbakke (Pervijze op grens met Schore, Middelkerke) een fort op als bruggenhoofd tegen de Fransen. Deze oorlogen gaan opnieuw gepaard met een ontvolking van de streek.

Achttiende eeuw

De Spaanse Successieoorlog teistert de kasselrij Veurne-Ambacht van 1706 tot 1713. Bij de Vrede van Utrecht (1713) doet Frankrijk afstand van de kasselrij Veurne ten voordele van de Oostenrijkse Nederlanden. Het "fort de Cnocke" wordt samen met de steden Veurne en Ieper opgenomen in de 'Bareelversterking' tegen het Franse koninkrijk. Na het midden van de 18de eeuw verliezen deze versterkingen echter geleidelijk aan hun betekenis: in 1781 geeft Jozef II de opdracht het  "fort de Cnocke" te slopen.

Tijdens de Franse periode worden de goederen van onder meer abdijen genationaliseerd en verkocht door de "Administration centrale du departement de la Lys" in de periode 1795-1800. Voor Oudekapelle zijn twee plakbrieven bekend, met name van de hoeve "Bien Acquis" (Bien Acquisstraat nummer 2), een eigendom van de abdij van het "hospice de Lille" en de hoeve "dite De Groote Poorte" (op Oudekapelle en Nieuwkapelle), een eigendom van de "Chartreuses de Tournai".

Negentiende eeuw

Vanaf 1801 ressorteert Oudekapelle onder het bisdom Gent en vanaf 1834 onder het bisdom Brugge.
In 1843 wordt een gemengde gemeenteschool opgericht (op zelfde plaats als de huidige school zie Nieuwkapellestraat). In 1900 - na het overlijden van de onderwijzer - komt de school in handen van de Grauwe Zusters van Lo die er een klooster bijbouwen. Sinds 1922 is dit in handen van de Zusters van Maria van Ingelmunster.

In de 19de eeuw vindt een belangrijke ontwikkeling van verkeerswegen over het grondgebied van Oudekapelle plaats. In 1849 aanleg rijksweg Brugge-Torhout-Diksmuide over Oudekapelle en Nieuwkapelle naar Lo (gebetoneerd in 1939) (zie Nieuwkapellestraat). circa 1867 werd Oudekapelle over Alveringem verbonden met de steenweg Veurne-Ieper (zie Alveringemstraat). In 1902 werd de trekweg langs de IJzer verhard.

In 1868-1877 wordt de kerktoren en en de bakstenen spits hersteld onder leiding van provinciaal architect P. Buyck.

In 1890 bereikt Oudekapelle zijn grootste aantal inwoners ooit, met name 310. Het dorp telt op dat moment een twintigtal huizen in de dorpskom en circa 45 verspreide hoeves. Er zijn tot 16 herbergen. Een aantal factoren, waaronder de mechanisatie van de landbouw in de 20ste eeuw, zorgen daarna voor een ontvolking tot de 128 inwoners anno 2003.

Twintigste eeuw

Eerste Wereldoorlog (zie ook De Eerste Wereldoorlog en het IJzerfront onder de algemene inleiding)

Na de "Slag aan de IJzer" (oktober 1914) volgt een vier jaar lange stellingenoorlog. De Belgische verdedigingslinie volgt vanaf Nieuwpoort de * spoorweg Nieuwpoort-Diksmuide tot ongeveer ter hoogte van het gehucht Oud-Stuivekenskerke (Stuivekenskerke, Diksmuide), loopt daarna zuidoostwaarts over Kaaskerke (Diksmuide) om bij kilometerpaal 16 op de IJzer aan te sluiten. Ten zuidwesten daarvan volgt het front de IJzer over Sint-Jacobskapelle, Oudekapelle en Nieuwkapelle, om aan het Fort de Cnocke (Lo-Reninge/ Houthulst) het kanaal IJzer-Ieper te volgen.

Op 21 oktober 1914 kunnen de Belgen hun front inkorten tot aan het Fort de Cnocke, net ten zuiden van Nieuwkapelle. Vanaf het fort tot aan Bikschote (Langemark) nemen de Franse troepen de verdediging van het kanaal IJzer-Ieper over.

Reeds op 2 oktober 1914 komen de eerste vluchtelingen te Oudekapelle aan. Op 11 en 13 oktober 1914 stromen vanuit de richting Diksmuide afgematte en ontmoedigde Belgische soldaten toe. De kerk en de school, huizen en schuren worden door de officieren opgeëist als onderdak voor manschappen en paarden. De eerste loopgraven - behorend tot de eerste Belgische linie - worden gegraven. Vanaf 19 oktober kamperen 1500 "Goumiers", Noord-Afrikaanse ruiters te Oudekapelle. De steun van Frans-Arabische troepen blijkt ook uit de Frans-Arabische bunker van 1918, gelegen tussen de Belgische eerste en tweede verdedigingslinie.

Op 20 oktober ontploffen de eerste obussen op het dorpsplein. Daarop ontvluchten de bewoners het dorp, het schooltje wordt ontruimd.
Een Duits bombardement van het dorpsplein op 14 november 1914 veroorzaakt grote schade aan de pastorie en de Sint-Jan-de-Doperkerk, het kerkschip stort grotendeels in. De kerkschatten waren evenwel tijdig in veiligheid gebracht onder meer in Sint-Baafs-Vijve (Wielsbeke) en Alveringem.
Op 16 november brandt de brouwerij Annoot volledig uit na een granaatinslag, ook de stenen spits van de kerktoren is geraakt en stort in. Eind november is Oudekapelle een spookdorp waar enkel nog enkele koppige bewoners en soldaten ronddwalen.

Vanaf 1916 worden een drietal chirurgische voorposten opgericht op twee tot vijf km van het front, dit met het oog op een snellere medische verzorging. Eén ervan is de voorpost Sint-Jansmolen te Lampernisse, zone van (halve) rust (zie naamsteen aan de Oude Zeedijk). De andere voorposten waren gelegen te Oudekapelle (Diksmuide) en te Reninge (Lo-Reninge). De voorposten blijven ongeveer een jaar operationeel. Met de geplande offensieven in het vooruitzicht worden ze in de zomer van 1917 afgeschaft. Eén ervan was de mobiele chirurgische voorpost zogenaamd "De Grognie" op circa 3 kilometer van het front (zie naamsteen Alveringemstraat/ Grote Beverdijkstraat).

Oudekapelle wordt in 1917 volledig geëvacueerd.

Wederopbouwperiode

Door zijn ligging in het frontgebied wordt Oudekapelle tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig vernield. Het bouwkundig erfgoed wordt er dan ook volledig getypeerd door de typische wederopbouwarchitectuur van de jaren 1920, geïnspireerd op de lokale baksteenarchitectuur.

Ook te Oudekapelle worden een aantal noodbarakken gebouwd, onder meer voor een noodschool (vanaf 1919 wordt er opnieuw les gegeven) en een noodkerk. In de noodkerk wordt de historische klok zogenaamd "Rellemskapelle" van 1655 herbruikt.

Wederopbouw van onder meer de Sint-Jan-de-Doperkerk, het klooster met school en de pastorie naar ontwerp van architect Antoine Dugardyn (Brugge). Dugardyn staat tevens in voor de wederopbouw van arbeidershuizen in eigendom van de "weldadigheidsburelen", deze arbeidershuizen bevonden zich dikwijls buiten de dorpskern (een voorbeeld is deels bewaard op Oude Zeedijk nummers 18-20-22). Dugardyn herbouwde - evenals de Gentse architect A. De Bondt - ook een aantal hoeves. Oudekapelle had nooit een gemeentehuis, de gemeenteraad ging door in de herberg "Het gemeentehuis" (zie Oudekapellestraat).

Een tweetal oorlogsgedenktekens (zie Oudekapellestraat zonder nummer en Oude Zeedijk zonder nummer) en een aantal militaire constructies gelegen achter de eerste Belgische verdedigingslinie (zie Grote Beverdijkstraat en Oude Zeedijk), herinneren aan de Eerste Wereldoorlog. De Dienst der Verwoeste Gewesten kwam eveneens tussen in opruimingswerken en de afbraak van bunkers.

Landschappelijk en bouwkundig erfgoed

De kleine dorpskern van Oudekapelle ontwikkelde zich net ten westen van de Oude Zeedijk (zie kerk). Deze straat wordt gekenmerkt door een verspreide bebouwing en de in de jaren 1920 heropgebouwde parochiekerk met de bakstenen torenspits en de dubbele rij linden (zie Nieuwkapellestraat nummer 46). Tevens voormalige gemeenteschool uit de jaren 1920 (zie Nieuwkapellestraat).
De bewaarde wegwijzers, vermoedelijk opgericht tijdens de Tweede Wereldoorlog, typeren het open poldergebied ten westen van de IJzer.

Een erg merkwaardige getuige van de Eerste Wereldoorlog is de Frans-Arabische bunker (beschermd als monument bij M.B. van 20.11.2001), gelegen tussen de Belgische eerste en tweede verdedigingslinie, circa 3 kilometer ten noordwesten van het front. Deze bunker werd in 1918 gebouwd door de Belgische 3de batterij Houwitsers. De oosterse spitse hoefijzerboog waarin het Arabische opschrift "ALLAH OH AKHBAR" is gekrast, wijst op tijdelijke aanwezigheid van Arabische manschappen die 'als onderdanen' deel uitmaakten van het Franse leger. In de omgeving van de Grote Beverdijkstraat en de Oude Zeedijk zijn nog een aantal andere Belgische betonnen militaire constructies bewaard.

De Oudlandpolders ten westen van de Oude Zeedijk zijn opgenomen in het beschermd landschap Oudlandpolders van Lampernisse (te Alveringem (Alveringem), Diksmuide (Lampernisse en Oudekapelle) en Veurne (Zoutenaaie), M.B. van 30.01.2002). De zeer sterk afwisselende ondergrond (zand, klei en veen) van de Oudlandpolders zorgden voor een typisch microreliëf. Door eigen gewicht en door ontwatering klonk het veen in - veel meer dan klei en zand - waardoor een inversie van het reliëf ontstond: de hogere en zandige gronden of de vroegere getijdengeulen worden 'kreekruggen' genoemd, de lagere gedeelten of vroegere veeneilanden 'komgronden'. Voorts vindt men in de Oudlandpolder overslaggronden (vooral in de omgeving van de Oude Zeedijk) en doorbraakgeulgronden, dit ten gevolge van dijkdoorbraken, en ook uitgeveende gronden.

  • Rijksarchief Brugge, Frans Fonds, Plakbrieven bundel 624 (Leiedepartement), plakbrief nr. 29 (6), 31 (9).
  • BECUWE F., De oorlogen van Lodewijk XIV en hun weerslag voor Veurne-Ambacht, in De Gidsenkring, nr. 3, jg. 23, 1985, p. 23-40.
  • CARNIER M., Bidplaatsen en parochies in het bisdom Terwaan, Brussel, 1999.
  • DEMOEN H., Het Diksmuidse van toen, Een verzameling beknopte historische gegevens, aangevuld met historische foto's en prentbriefkaarten, Brugge, 1984, p. 100-103.
  • DE ROO N., HINDRYCKX K., Beeld van een stroom, De IJzer, Tielt, 1995.
  • HEINDRYCX J., Wedstrijd ingericht onder de gemeenten van de arrondissementen Veurne en Diksmuide, Oudekapelle, s.l., 1952.
  • JACOBS M., Zij die vielen als helden… Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen, Deel 2, Brugge, 1996.
  • NOTEBAERT A., NEUMANN C. e.a., Inventaris van het archief van de Dienst der Verwoeste Gewesten, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1986.
  • Oudekapelle, ingedommeld polderdorp aan de IJzer, in Curiosa, jg. 35, n° 342, 1997, p. 15-19.

Bron: MISSIAEN H. & VANNESTE P. met medewerking van GHERARDTS F. & SCHEIR O. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Diksmuide, Deel I: Deelgemeenten Diksmuide, Beerst, Esen, Kaaskerke, Keiem en Lampernisse, Deel II: Deelgemeenten Leke, Nieuwkapelle, Oostkerke, Oudekapelle, Pervijze, Sint-Jacobskapelle, Stuivekenskerke, Vladslo en Woumen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL18, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Missiaen, Halewijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oudekapelle [online], https://id.erfgoed.net/themas/14635 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.