Geboortedatum | 29-08-1910 |
---|---|
Geboorteplaats | Antwerpen |
Sterfdatum | 31-01-2001 |
Plaats van overlijden | Essen |
Beroep, opleiding of typering | Architect |
Vestigingsplaats(en) | Antwerpen |
Renaat Braem (1910-2001) geldt als één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de naoorlogse architectuur in België. Hij beëindigde in 1935 zijn architectuurstudies aan de Academie te Antwerpen, met een stedenbouwkundig ontwerp voor een honderd kilometer lange ‘lijnstad’ dwars door België. Het project bestond uit rechtlijnige stroken voor verkeer, industrie, groen, wonen en landbouw, die zich parallel met het pas gegraven Albertkanaal uitstrekten van Antwerpen tot Luik. Zijn inspiratie vond Braem in het revolutionaire elan van het Russische constructivisme, waar dergelijke modellen rond 1930 het licht zagen. Hij toonde zich met dit project op jonge leeftijd reeds als een sociaal bewogen, visionair denker, kwaliteiten die van toepassing zouden blijven op zijn hele verdere loopbaan. Hetzelfde jaar won hij de Godecharleprijs, één van de belangrijkste architectuuronderscheidingen in het land. Het prijzengeld stelde Braem in staat zijn opleiding in het buitenland te vervolmaken. Hij koos voor het atelier van de Franse architect Le Corbusier (1887-1965) in Parijs, waar hij van 1936 tot 1937 als stagiair werkte. Le Corbusier gold ook toen al als één van de zwaargewichten van het modernisme, een reputatie die met de jaren alleen maar zou toenemen. Zijn atelier was een smeltkroes waar veelbelovend talent van over de hele wereld elkaar vond, en - zoals Braem het later verwoordde - ‘de sleutel’ kreeg voor de architectuur. Op voordracht van Le Corbusier werd Braem in 1937 lid van de CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne), de denktank van de internationale avant-garde in de architectuur, waarvan hij de principes bij zijn eerste stappen in het professionele leven voluit in praktijk bracht. Zijn eerste woningen uit de latere jaren dertig beantwoordden aan het ideaal van de ‘machine à habiter’ of de ‘Wohnung für das Existenzminimum’: woningen als efficiënte machines, bevrijd door licht, lucht en ruimte, binnen de grenzen van het levensminimum.
Na een gedwongen periode van bezinning tijdens de Tweede Wereldoorlog, kreeg zijn carrière aan het begin van de jaren vijftig meteen een geweldige start dankzij twee belangrijke opdrachten van het Antwerpse stadsbestuur: het ontwerp van een sociale woonwijk op het Kiel, en van het Administratief Centrum in de binnenstad. Het Kiel, één van de eerste grootschalige woningcomplexen in het naoorlogse België, geldt vandaag als een mijlpaal in de geschiedenis van onze sociale huisvesting, en als één van de meest toonaangevende bouwprojecten van de jaren vijftig. Het Administratief Centrum moest één van de kroonjuwelen worden in de uitbouw van de naoorlogse metropool, het symbool van de moderne grootstad die uit het puin van de Tweede Wereldoorlog zou herrijzen. Helaas zou de bouw pas een decennium later worden aangevat, en bleek het veelbelovende concept toen al ingehaald door de tijd. Het project werd halverwege stopgezet, waarna de éne gerealiseerde toren aan de Oudaan een nieuwe functie kreeg als hoofdkantoor van de Antwerpse Politie. De ingebruikname vond plaats aan de vooravond van het woelige jaar 1968, meteen het einde van een tijdperk. Toch wordt ook deze toren vandaag beschouwd als één van de meest opmerkelijke hoogbouwprojecten in België.
Braem positioneerde zich met beide projecten zowel op het nationale als op het internationale forum. De jaren vijftig en zestig zouden dan ook de meest vruchtbare periode uit zijn loopbaan worden, met de realisatie van grootschalige huisvestingscomplexen in Brussel, Leuven, Deurne en Boom, van belangrijke openbare opdrachten voor de stad Antwerpen en van tal van privé-woningen. Als volbloed modernist volgde hij ook in deze periode het credo van de reeds vermelde CIAM. De principes voor een moderne architectuur en stedenbouw die hieraan ten grondslag lagen, kwamen tijdens een reeks congressen in de jaren dertig tot stand, en werden door Le Corbusier in 1943 te boek gesteld in de zogenaamde ‘Charte d’Athène’. Dit handvest, dat de krachtlijnen van de naoorlogse stedenbouw vastlegde, schreef een strikte scheiding voor van de vier hoofdfuncties van het maatschappelijk leven: wonen, werken, verkeer en cultuur of recreatie. Voor het wonen werd hoogbouw in het groen als ideaal naar voor geschoven. Deze woonkernen dienden zich op bereikbare afstand te bevinden van de industriële productiekernen, die op hun beurt op één lijn moesten liggen met de verkeersinfrastructuur. Vanuit een sterke sociale bewogenheid kneedde Braem deze principes tot een visie die er vooral op gericht was de samenhang van de gemeenschap te bevorderen en het leven van het individu te verbeteren. Zijn architectuur balanceerde tussen verstand en gevoel, tussen rationalisatie en het zoeken naar een poëtische ruimte. Niet alleen het vormelijke scheppen, het zoeken naar een band tussen ruimte en tijd, het tot uitdrukking brengen van de functie van een gebouw, stonden hierbij centraal. Evenveel aandacht ging naar het constructieve, het experiment met technieken en materialen, het streven naar standaardisatie en systeembouw. In de latere jaren zestig zou hij meer en meer evolueren naar een meer organische vormgeving, die de architectuur verbond met de natuur en als het ware de oerkrachten reveleerde. Doordat de architectuur daarbij zelf sculptuur werd, zou ook zijn levenslange streven naar integratie van de kunsten hier een ultieme apotheose vinden.
Tijdens de jaren vijftig en zestig participeerde Braem actief aan het debat over het wezen, de opdracht, de zin en de toekomst van de architectuur. Hij stond mee aan de wieg van de belangrijkste of althans de meest progressieve architectuurtijdschriften die in deze periode in België het licht zagen, zoals ‘Architecture’, ‘Bouwen en Wonen’ of ‘Plan’, terwijl ook aan zijn eigen realisaties talrijke artikels werden gewijd. Zijn theoretisch discours vond evenzeer zijn weg via voordrachten en essays, of opiniestukken in de links georiënteerde pers, als via interviews in de populaire bladen, op radio en televisie. In 1957 was hij één van de initiatiefnemers van het Bouwcentrum aan de Jan Van Rijswijcklaan te Antwerpen, een centrum dat door voorlichting en modelprojecten een impuls wilde geven aan de industrialisatie van de bouwsector. Daarnaast poogde hij via tentoonstellingen en modelwoningen de massa op te voeden tot een moderne woonstijl. Al die tijd bleef hij ook dromen van de stad van de toekomst en zette hij visionaire modellen op papier, vergelijkbaar met radicale utopische idealen uit de jaren zestig als de ‘Plug-in City’ van het Britse collectief Archigram of de ‘No-Stop City’ van het Italiaanse Archizoom Associates. Dat hij daarbij de CIAM-principes trouw bleef, maar evenzeer de ongekende uitdagingen van een toekomstig maatschappijbeeld aftastte blijkt onder meer uit zijn project voor de satellietstad Lillo uit 1957. Als onvermoeibaar polemist schreef Renaat Braem in 1968 geschiedenis met zijn essay ‘Het lelijkste land ter wereld’, dat niet alleen een aanklacht was tegen de naoorlogse ruimtelijke (wan)ordening in België, maar ook een ecologische waarschuwing inhield met als conclusie ‘totale vernieuwing of totale ondergang’. Met ‘een blik op de jungle’ hield hij nogmaals een pleidooi voor ‘een urbanisme voor de gewone man…een stedebouw die de mens verrijkt, een bevrijdende organizatie van het levensmilieu’ (Braem 1968).
(Bron: Jo Braeken, erfgoedonderzoeker VIOE)