Crespin Carlier (°Laon, tweede helft 16de e. - †vermoedelijk te Rouen, na 1631), was een tamelijk ambulant orgelmaker; hij woonde aanvankelijk in Laon, vervolgens in Rijsel (ca. 1590-1600) en nadien - vermoedelijk definitief - te Rouen. Prof. M.A. Vente (Utrecht) neemt aan dat Carlier zijn leerjaren bij de familie Langhedul te Ieper of bij een meester uit de Langhedulschool heeft doorgebracht, en dit op grond van nauwe stijl¬verwantschap van hun disposities. Carliers eerste werkperiode situeerde zich ook in de Zuidelijke Nederlanden, met activiteiten in Kortrijk (1595), Gent (1596-1598), Namen (1598) en Hesdin in Noord-Frankrijk (1599-1600). Deze werken bezorgden hem faam en leidden tot vruchtbare contacten met de componist Jehan Titelouze. Van toen af werkte hij vermoedelijk steeds in Frankrijk. Zijn werklijst bevat werk te Rouen, Parijs, Poitiers, Beaumont-les-Tours, Tours, Chartres, Gisors en Saint-Quentin. Met Crespin Carlier, en Jan en Matthijs Langhedul werd het hoogtepunt van de Vlaamse renaissance-orgelbouwkunst bereikt en werd tevens de basis gelegd voor de barok. Ook in de 18de en 19de eeuw zijn er Noordfranse orgelmakers met de familienaam Carlier actief geweest, maar het is vrij onwaarschijnlijk dat er verwantschap is met Crespin Carlier.