erfgoedobject

Sanatorium Joseph Lemaire

bouwkundig element
ID
200029
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200029

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het Sanatorium Joseph Lemaire werd in 1936-1937 gebouwd door La Prévoyance Sociale, naar ontwerp van Maxime Brunfaut in Tombeek.

Historiek

Op 15 juli 1934 kocht de socialistische verzekeringsmaatschappij La Prévoyance Sociale, onder impuls van directeur-generaal Joseph Lemaire, een bouwgrond aan met een oppervlakte van 33 hectare 49 are, 40 centiare, ter plaatse bekend als 'Tombeek-heide', met de bedoeling er een sanatorium op te richten. Het idee kaderde volledig in de doelstellingen van deze coöperatie die een gedeelte van haar winsten aanwendde voor de uitbouw van een net van gezondheidsinstellingen. De terrein keuze werd ongetwijfeld bepaald door de gunstige ligging op een twintigtal kilometer ten zuiden van Brussel. Bovendien beantwoordde dit stuk ongerepte natuur, gesitueerd op een 85 meter hoog plateau dat de Lanevallei domineert, perfect aan de gestelde medische eisen.

De opdracht tot het bouwen van een sanatorium voor 150 mannelijke (tuberculose) patiënten, werd toevertrouwd aan de jonge Brusselse architect Maxime Brunfaut (1909, Schaarbeek), zoon van architect en socialistisch volksvertegenwoordiger Fernand Brunfaut (1886-1972), in 1929 afgestudeerd aan de Académie des Beaux-Arts te Brussel. Maxime Brunfaut begon zijn carrière op het bureau van zijn vader met wie hij onder meer de redactie- en drukkerij gebouwen (1971) van de socialistische dagbladen 'Vooruit' te Gent en 'Le Peuple' te Brussel realiseerde. Het nieuwe sanatorium te Tombeek was zijn eerste grote opdracht. Het sanatorium werd door het Luikse aannemersbedrijf N.V. Bémat in een recordtijd van dertien maanden (10 augustus 1936 - 21 september 1937) gerealiseerd. De totale kostprijs bedroeg ruim 14.000.000 frank.

De voorstudie was reeds begonnen in oktober 1933 en zou bijna twee jaar in beslag nemen. Tijdens deze periode werd de problematiek van de sanatoria zowel vanuit medisch, technisch als architecturaal oogpunt uitgebreid bestudeerd, waarbij het welzijn van de patiënt centraal stond. Uiteindelijk zou een modelinrichting worden gerealiseerd die in medisch-wetenschappelijke en in architectuurkringen als dusdanig werd erkend.

Geleidelijk aan werd het gebouw omgevormd tot verzorgingstehuis, dit kon zonder noemenswaardige aanpassingen dankzij de skeletstructuur waardoor de bestaande ruimten naar wens konden worden aangepast. Eind jaren 1980 werd het sanatorium gesloten waarna het ten prooi viel aan vandalisme en verval door gebrek aan onderhoud.

Beschrijving

Het complex bestaat uit een kruisvormig hoofdgebouw - het sanatorium - en verschillende, over het terrein verspreide dienstgebouwen die architecturaal één geheel vormen. De toegang wordt benadrukt door een passage onder luifel, in het midden gestut door twee kolommen en afgesloten door een laag, metalen hek, met daarop aansluitend de conciërgewoning. Een brede laan, met halverwege de woning van de hoofdgeneesheer, leidt naar het sanatorium, gelegen aan de rand van het plateau. Ten slotte zorgt een holle weg aan de achterzijde voor de verbinding met de onderaan de helling ingeplante bijgebouwen met verwarmingsinstallatie, pompstation, wasserij en personeelsverblijf.

In tegenstelling tot de frequent toegepaste paviljoenbouw werd hier geopteerd voor het 'bloksysteem' wat toeliet de circulatie tot een minimum te beperken. Het gebouw is samengesteld uit twee loodrecht op elkaar geplaatste, qua proportie en voorkomen duidelijk onderscheiden volumes, een lange (115 meter) ziekenvleugel, vier niveaus hoog, met zuidoostelijk en noordwestelijk georiënteerde langsgevels, en een kortere (80 meter) lagere vleugel. De zuidoostelijke langsgevel van de ziekenvleugel bevat op het gelijkvloers de open kuurgalerij en op de verdiepingen de ziekenkamers. De lagere vleugel bevat onderaan de medische sector en de dienstruimten (half ondergronds) en bovenaan de gemeenschapsruimten (refter, salon, kaartzaal, bibliotheek). De kortere vleugel die zich overwegend ten noordwesten van het hoofdvolume uitstrekt, duikt als het ware onder de opengewerkte ziekenvleugel op het gelijkvloers door. De hoofdtoegang ligt in het verlengde van de toegangsweg in de noordwestelijke vleugel.

De algemene indruk die van het gebouw uitgaat, wordt bepaald door een krachtige volumewerking en, ondanks de omvang, een lichte, naar buiten toe open getrokken constructie met de allures van een 'grand hôtel'. De brede toegangsweg die ter hoogte van de ingang een ereplein vormt en de Frans geïnspireerde tuinaanleg kunnen deze impressie enkel versterken.

Constructief werd geopteerd voor een betonnen skeletstructuur op een raster van 5,60 bij 4,30 meter, opgevuld met brede, horizontale glaspartijen en baksteenmetselwerk. Eventuele problemen ingevolge betonkrimp en thermische uitzetting werden opgevangen door het gebouw in de lengte op te splitsen in acht licht tegenover elkaar verspringende blokken, gescheiden door speciaal daartoe bestudeerde uitzettingsvoegen. Binnen- en buitenwanden werden ontdubbeld en gescheiden door spouwen gevuld met kurkplaten, dit met het oog op een optimale thermische en akoestische isolatie.

De buitengevels werden volledig bekleed met crèmekleurige, geglazuurde tegels (18 x 39 centimeter), met cementmortel vastgehecht aan een roestvrij wapeningsnet. Het was een van de eerste toepassingen in ons land waar een afwerking met 'slijtvaste' muurtegels op zo'n grote schaal werd gerealiseerd. In het algemeen opzet stond het geestelijk en fysiek welzijn van de zieke mens centraal. Dit wordt als het ware gevisualiseerd in de hiërarchische opsplitsing in een patiënten vleugel die domineert door omvang en vormgeving en een bescheidener, ondergeschikte dienstenvleugel. De vlakke, lineaire gevelbehandeling van deze laatste vormt een sterk contrast met de uitgesproken plastische werking van de hoofdvleugel, geaccentueerd door het trapsgewijze verspringen van de volumes en door de diepe schaduwwerking van de horizontale raampartijen met in- en uitspringende balkons en terrassen, begrensd door de strakke lijnen van de metalen borstweringen, een rechtstreeks gevolg van de medische eis om zoveel mogelijk licht en lucht binnen het gebouw op te vangen.

Karakteristiek hiervoor is de open kuurgalerij die zich uitstrekt over de gehele breedte en diepte van de patiëntenvleugel, aan de zuidoostelijke zijde direct aansluitend op de parkzone. Door de dragende kolommenstructuur volledig open te laten en door de trapsgewijze opbouw van de kuurterrassen werd iedere gebruiker een maximum aan uitzicht en bezonning geboden. Een overlangs geplaatst glazen scherm zorgde voor de nodige beschutting met de bijkomende mogelijkheid om afhankelijk van de weersomstandigheden de noord- of de zuid galerij te gebruiken. Het probleem van plaatsen en isoleren van de aan- en afvoerleidingen, een gevolg van het opentrekken van de gelijkvloerse verdieping, kreeg een zowel technisch als esthetisch verantwoorde oplossing: een 1,80 meter hoge technische ruimte werd aangebracht onder de verdiepingsvloer, en uitgewerkt als een soort attiek geritmeerd door ronde patrijspoort'-vensters.

Rekening houdend met het langdurig verblijf van de meestal valide patiënten in de inrichting - acht maanden was een minimum - genoot het creëren van collectieve ruimten bijzondere aandacht (eetzaal, salon, bibliotheek, kaartzaal), met de nadruk op het ontspanningsaspect. Dit laatste kreeg concreet gestalte in een hoefijzervormige, volledig beglaasde uitbouw met half ondergronds een polyvalente zaal voor recepties, film- en toneelvoorstellingen, en boven een identieke ruimte voor biljart en aanverwante activiteiten. Dit sterke volumetrische accent in het midden van de tuingevel affirmeert zich terzelfder tijd als rust- en culminatiepunt binnen de strakke, horizontale, schijnbaar onbegrensde langsstructuur. Deze nadrukkelijke klemtoon vindt zijn pendant aan het uiteinde van de noordwestelijke vleugel, waar een eveneens volledig opengewerkte rotonde, ingericht als operatiezaal, wordt gecombineerd met een open, overdekt dakterras dat uitzicht biedt op de Lanevallei.

Het belang van beweging als therapie wordt onderlijnd door het indrukwekkende trappensysteem op de kruising van de beide vleugels, de brede gangen en de ruime overgangsruimten. Een ingenieus systeem gevormd door een brede trappartij tussen enerzijds de toegangshal en de feestzaal en anderzijds de biljartzaal en de refter, geflankeerd door twee kleinere trappen, geïnspireerd op het historische voorbeeld van het kasteel van Blois, maakte het mogelijk dat bezoekers en patiënten de feestzaal kunnen gebruiken zonder dat de bezoekers ongewenst de ziekenvleugel betreden. De hoofdtrap die de zes bouwlagen bedient, en de twee identiek uitgewerkte brandtrappen aan de uiteinden van de vleugel, vormen de enige verticaliserende elementen in het gebouw, veruitwendigd door een over de gehele hoogte doorgetrokken glazen front aan de ene en een reeks balkons aan de andere zijde.

De sobere, functionele benadering, kenmerkend voor het hele opzet, komt ook terug in de binneninrichting. De heldere, geometrische ruimten worden gearticuleerd door de kolommenstructuur die overal zichtbaar is. Met uitzondering van de wit-zwarte marmeren vloer in de hal en de tegelvloer in de keuken en het badhuis werd overal een dikke linoleum vloerbekleding (stopverfkleur) geplaatst. Dit materiaal werd ook gebruikt voor de 1,50 meter hoge lambrisering (kaneeltint).

De trapleuningen en borstweringen bestaan uit een constructie van glazen pyrexbuizen, opgevuld met dikke matte glasplaten gevat in metalen profielen. De verlichting gebeurde met in de zoldering ingewerkte lichtbronnen en met opaalglazen bollen. Het gebouw wist zich zonder veel problemen op technisch en functioneel gebied te handhaven. Geleidelijk aan werd het omgevormd tot een verzorgingstehuis. Dit kon zonder noemenswaardige aanpassingswerken, mede dank zij de skeletstructuur waardoor de bestaande ruimten vrij eenvoudig konden worden vergroot of verkleind.

De conciërge en dokterswoning

De conciërge- en dokterswoning langs de toegangsdreef vormen samen met het hoofdgebouw architecturaal één geheel. Beide woningen vormen een bescheiden repliek van de zogenaamde witte villa's, gekenmerkt door een duidelijk afgelijnd kubusvormig volume, opengewerkt met brede glaspartijen. In tegenstelling tot het sanatorium zijn de wanden egaal wit bepleisterd. Aansluitend op de conciërgewoning bevindt zich de hoofdtoegang tot het domein, gevisualiseerd door een over de gehele breedte van de dreef doorgetrokken betonnen luifel, in het midden opgevangen door twee kolommen met aan weerszijden een laag, metalen hekken.

De conciërgewoning is zoals alle gebouwen in het sanatorium in een modernistische stijl ontworpen. De wisselwerking van horizontale en verticale elementen wordt ook hier gebruikt om de architectuur te verlevendigen. Het is een vrij gesloten gebouw met aan de zijde van de laan slecht een paar openingen. Enkel aan de achtergevel aan de tuinzijde is voorzien van grote glaspartijen. De gevels zijn bekleed met een carrara-granulaten bepleistering. De woning bestaat grotendeels uit een kubistisch hoofdvolume dat doorbroken wordt door een verticaal volume dat de trap bevat. Het verticale effect van dit trapgebouw wordt benadrukt door een smal raam over bijna de volledige hoogte.

Het hoofdvolume wordt begrensd door een zware dakrand met een grote oversteek van 80 centimeter. Tegen het hoofdvolume staat een laag horizontaal gebouw dat de garage herbergt, deze wordt verlicht door een smal raam dat over de hele lengte van het volume doorloopt. De voorgevel heeft maar twee ramen, een van de keuken en een van de bovenliggende slaapkamer. Deze ramen lopen door over de hoek. Op de eerste verdieping is over de gehele breedte van de achtergevel een balkon aangebracht dat kan bereikt worden via de beide slaapkamers, de borstwering is gevormd door drie horizontale buisprofielen.

Het hekwerk dat de laan afsluit is, zoals de borstwering, uitgevoerd met ronde gebogen buisprofielen, vaak gebruikt in het modernisme. Het kader van het hekwerk is ingevuld met een metalen net. Het hek was duidelijk meer een psychologische dan een fysische grens daar deze slechts één meter hoog is.

Het grondplan is vrij traditioneel. De inkom is gelegen in een inspringende hoek, gevormd door het trapvolume en het toilet. De bezoeker wordt buiten beschermd door de luifel die de laan overspant tot tegen de gevel. De trap is uit hout gemaakt, op de vloer ligt een linoleum bekleding. Onder de trap bevinden zich twee deuren, een beglaasde deur leidt naar de keuken, een andere naar de kelder. Een laatste trap in de inkomhal leidt naar een L-vormige woonkamer. De woonkamer beslaat bijna de volledige breedte van het gebouw, in deze kamer heeft de schouwmantel een prominente plaats, samengesteld uit platen van Noire Belge Marmer (nagenoeg volledig verdwenen). De keuken, bereikbaar vanuit de woonkamer ligt aan de voorzijde van het gebouw met een raam dat uitkijkt op de laan. Vanuit de keuken leidt een deur naar de eerste garage, een tweede garage in hetzelfde garagevolume wordt gescheiden door een dwarse muur. Zowel de hal als de keuken zijn bevloerd met vierkante crèmekleurige tegels. Op de verdieping bevinden zich twee slaapkamers, de slaapkamer van de ouders had rechtstreeks toegang tot de badkamer en net als de kamer ernaast toegang tot het terras.

De woning van de hoofdgeneesheer ligt halverwege de laan en is vergelijkbaar met de conciërgewoning. De voordeur is gelegen in een inwaartse hoek die gevormd wordt door het hoofdvolume en een verticaal volume waarin zich de trap bevindt. De keuken kijkt, net zoals deze van de conciërgewoning, uit op de laan. Achteraan de woning, over de volledige breedte ligt de rechthoekige woonkamer die dankzij een aantal ramen en deuren een goed contact heeft met de tuin. Accentpunt in het interieur is de gepolijste zwarte marmeren schouw. Boven liggen de slaapkamers die uitgeven op een terras dat over de hele achtergevel doorloopt en aan de twee zijden eindigt in een ronde uitbouw. De borstwering bestaat ook hier uit ronde buisprofielen die de vorm van het terras volgen. Hoewel de woning van de hoofdgeneesheer een sterke gelijkenis vertoont met de conciërgewoning is het duidelijk dat deze een betere afwerking heeft gekregen.

  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB000005, Lemaire-instituut (Tombeek), onuitgegeven onderzoek (1996).
  • PAESMANS G. 1987: Het Sanatorium te Overijse (Tombeek), M&L. Monumenten en Landschappen 6.6, 28-31.

Auteurs: Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

De restauratie van het sanatorium werd in 2017 afgerond. De gebouwen die in de holle dienstweg tussen de Waversesteenweg en het sanatorium liggen, zitten enkel in het dorpsgezicht en zijn niet beschermd als monument: "ten slotte zorgt een holle weg aan de achterzijde voor de verbinding met de onderaan de helling ingeplante bijgebouwen met verwarmingsinstallatie, pompstation, wasserij en personeelsverblijf." Het personeelsverblijf (?) is herbestemd en verbouwd tot appartementen. Ook de wasserij en stookplaats (?) werden herbestemd. Deze gebouwen zijn opgetrokken in een zelfde stijl als het hoofdcomplex, de conciërgewoning en de dokterswoning. Kenmerkend zijn de horizontale indruk en de verticale elementen zoals traphallen. Verder gebruik van sterk overstekende betonnen luifels en buisleuningen. Deze gebouwen kregen nieuw schrijnwerk, uitgezonderd het pompstation.

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sanatorium Joseph Lemaire [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200029 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.