erfgoedobject

Résidence Van Dyck

bouwkundig element
ID
215222
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/215222

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Résidence Van Dyck
    Deze vaststelling is geldig sinds

Beschrijving

Historiek en context

Appartementsgebouw in beaux-artsstijl voor eigen rekening gebouwd door de architect Guillaume Van Oenen, naar een ontwerp uit 1921. Het complex dat in totaal tien flats omvat, neemt het afgeschuinde hoekperceel in van de Antoon Van Dyckstraat en de Rembrandtstraat, grenzend aan de Van Eycklei en met de punt georiënteerd op het Stadspark. Aanvankelijk was het appartementsgebouw aan de zijde van de Rembrandtstraat twee traveeën korter gepland, met een open binnenplein afgesloten door een poort. Deze werd in een tweede versie van het ontwerp overbouwd, met wijzigingen aan de plattegrond van de appartementen in deze vleugel.

In Antwerpen behoort de Résidence Van Dyck tot de allereerste appartementsgebouwen van hoge standing, die na de Eerste Wereldoorlog werden opgetrokken. Het op de burgerij gerichte appartement kende een voorzichtig debuut in de Scheldestad omstreeks 1910, met als meest opvallende vroege voorbeeld de Residentie Carlier op de hoek van de Britselei en de Mechelsesteenweg, ontworpen door architect Jos Goeyvaerts in 1913. Begin jaren 1920 legden vooral de architecten François Dens en Alfred Portielje zich toe op de ontwikkeling van deze typologie, aanvankelijk in beaux-arts- en later in art-decostijl. Op de definitieve doorbraak van het appartementsgebouw was het wachten tot de jaren 1930, na de wet op het mede-eigendom uit 1924.

Guillaume Van Oenen debuteerde omstreeks 1887 als zelfstandig architect in Antwerpen, en kende gedurende een twintigtal jaar een bijzonder succesvolle loopbaan. In deze periode realiseerde hij een omvangrijk oeuvre burgerhuizen overwegend in conventionele neoclassicistische of eclectische stijl, vooral geconcentreerd in de wijk Zuid, waar ook zijn privéwoning en architectenkantoor gevestigd waren. Na de eeuwwisseling liet de architect zich opmerken met enkele meer monumentale complexen zoals de eenheidsbebouwing aan de Leopold De Waelplaats, de hoekgebouwen van Leysstraat en Meir met de Otto Veniusstraat, en zijn wellicht bekendste werk, het verdwenen Théatre des Variétés eveneens op de Meir. Na 1907 lijkt hij een periode niet meer actief te zijn geweest, tot de bouw van de Résidence Van Dyck in 1921. Eerder dat jaar had Van Oenen al een bouwdossier ingediend voor een bescheidener appartementsgebouw met winkels, bedoeld voor een perceel stadsgrond in de Jezusstraat 10-14, waarover hij uiteindelijk niet bleek te kunnen beschikken. Voor zover bekend zijn beide projecten voor eigen rekening de laatste ontwerpen van Van Oenen, die vermoedelijk kort nadien overleed.

Architectuur

De Résidence Van Dyck omvat een souterrain en vijf bouwlagen onder een plat dak, met een tot het middendeel van het complex beperkte dakverdieping. Het gevelfront met een volledig natuurstenen parement, beslaat een totale lengte van zeventien traveeën, opgesplitst door de afgeschuinde en licht inspringende hoekpartij. De veeleer sobere gevelbehandeling met een spaarzame maar niettemin opmerkelijke ornamentatie, lijkt ontleend aan voorbeelden uit de eigentijdse Engelse of Duitse architectuur. Vermoedelijk traditioneel van constructie werden vanwege de brandveiligheid voor de vloerlagen 'holle welfsels' gebruikt. De eis van het stadsbestuur om een tweede trappenhuis te voorzien, bleef zonder gevolg.

Beide gevelzijden zijn individueel behandeld, zonder dat de binnenindeling uit de compositie valt af te leiden. Als voorgevel fungeert de opstand zijde Antoon Van Dyckstraat, die aan een symmetrisch opzet beantwoordt, bekroond door een pseudo-dakstructuur (leien) met dakkapellen. Waar het inkomportaal met entablement en sluitsteen de middenas bepaalt, ligt de klemtoon op de flankerende zijrisalieten, doorgetrokken in puntgevels. Deze worden gemarkeerd door over de bovenverdiepingen oplopende, driezijdige erkers met consoles. Zijde Rembrandtstraat beperkt de opstand zich asymmetrisch tot één dergelijk zijrisaliet, met een kolossale pilastergeleding voor de overige traveeën. Voorts volgt het gevelfront het conventionele beaux-artspatroon, horizontaal geleed in een sokkel met plint en schijnvoegen, een door kordons belijnde bel-etage, en een bovenbouw met klassiek hoofdgestel, en met regelmatige registers van alternerend brede, smalle en drielichtvensters. Het geveldecor vermengt de klassieke ornamenten ontleend aan het laat-18de-eeuwse classicisme zoals guirlandes, chutes en acanthusblad, voluutconsoles, stafwerk en schijfmotieven, met bloemkorven in vroege art-decostijl, en opvallend gestileerde rozetten en driehoekig of halfrond omlijste palmetten. De smeedijzeren inkomdeur met bovenlicht en de houten garagepoort zijn bewaard, het houten vensterschrijnwerk met kleine roeden in het bovenlicht is voor zowat de helft vernieuwd.

De plattegrond groepeert twee appartementen van verschillende oppervlakte rond de centrale traphal met lift. Uitgerust voor inwonend personeel en met uitgebreide sanitaire voorzieningen, beantwoordt het programma aan de levensstijl van de vermogende burgerij. De indeling sluit eerder aan bij de conventionele, vooroorlogse typologie van het appartement, dan bij de rationele schema’s die later tijdens het interbellum worden ontwikkeld. Waar het kleinere linker appartement compact is georganiseerd, kenmerkt het grotere rechter appartement zich door een langgerekte vorm, hier ontsloten door een uitermate lange gang. Volgens de bouwplannen wordt in beide appartementen de kern gevormd door de suite van salon of ‘hall’ en eetkamer, met aansluitend de hoofdslaapkamer. De twee slaapkamers in het linker appartement beschikken elk over een annex met lavabo en garderobe, en een gemeenschappelijke badkamer; het rechter appartement telt drie grote en drie kleine slaapkamers en twee badkamers. Het dienstcompartiment bestaat uit de keuken met office en twee afgezonderde meidenkamers. Vanwege de inkomhal met conciërgeloge en de garage, boeten de gelijkvloerse appartementen aan ruimte in. De conciërgewoning deelt het souterrain met de verwarmingsinstallatie, de privé- en kolenkelders; de dakverdieping biedt ruimte aan vijf mansardekamers en twee zolders.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1921#12250 en 1921#12438.

Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Résidence Van Dyck [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/215222 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Stad Antwerpen

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.