erfgoedobject

Sint-Annapaviljoen met dienstwoning

bouwkundig element
ID
216731
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/216731

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het Sint-Annapaviljoen is een gaaf bewaard, naoorlogs industrieel pand in een eclectische stijl met een zeer verzorgde en robuuste architecturale vormentaal. De bijhorende dienstwoning is opgetrokken in een aansluitende vormgeving.

Historiek

Op 13 februari 1950 diende de Brusselse Intercommunale Watermaatschappij / Compagnie Intercommunale Bruxelloise des Eaux (CIBE) een aanvraag in voor de bouw van een paviljoen voor afsluitingsinstallaties (pavillon de vannage avec commandes motorisées) op een onbebouwd perceel aan de Grote Hutsesteenweg 121 in Sint-Genesius-Rode. Een jaar eerder, op 10 februari 1949, had de CIBE hiervoor al inlichtingen gevraagd aan het stadsbestuur. Stadsurbanist Frans De Groodt stelde toen dat het gebouw vrijstaand moest zijn met afgewerkte gevels langs alle zijden, een behoorlijk en landelijk uitzicht, en een hoogte, algemeen uitzicht en bestemming/gebruik die het rustig en esthetisch-residentieel karakter van de omgeving niet hinderden. De ingediende plannen kregen echter een vernietigende beoordeling van De Groodt: "De architectonische vorm en detaillering van het ontworpen utiliteitsgebouw is onbevredigend en beantwoordt niet aan de noodzakelijkheid dat het goede voorbeeld op het gebied van openbare bouwkunst in de eerste plaats door de Openbare Besturen (…) zelf moet gegeven worden. Vanuit dit standpunt is het ontwerp zelfs verwerpelijk en krenkt dus het algemeen belang."

Hierop werd een tweede ontwerp gemaakt dat op 8 december 1950 werd goedgekeurd. De ontwerpers waren de ingenieurs van de maatschappij A. De Saedeleer en A. Achten (afdelingschefs), R. Prévost en J. Sauboin (elektriciteit-mechaniek en constructies), G. Vanhorenbeeck (afdelingshoofd ontwerp) en L. Pollet (directeur-generaal techniek) maar waarschijnlijk had vooral De Groodt zelf de hand in het architecturaal ontwerp want op 19 april 1950 meldde de CIBE aan het schepencollege dat er op de vergadering van 31 maart een akkoord gesloten was met De Groodt over “ons gezamenlijk ontwerp”.

Dat De Groodt een belangrijk aandeel had in de gevelontwerpen is ook af te leiden uit het feit dat ze aansluiten bij de rest van zijn oeuvre. Zijn architecturaal oeuvre omvat talrijke openbare gebouwen en in beperktere mate woonhuizen. Hij kende ook een grote interesse voor historisch erfgoed en werkte zo mee aan de wederopbouw en herstelling van onder meer kerken na de Tweede Wereldoorlog. Stilistisch is zijn vormentaal eerder traditionalistisch van inspiratie, doch met invloeden van het modernisme die vanaf de jaren 1960 de bovenhand halen. Het Sint-Annapaviljoen past perfect in De Groodt’s eerder traditioneel ogende architectuur uit de jaren vijftig “met kloeke bakstenen volumes en hoge pannendaken. De detaillering verraadde wel een zekere invloed van het modernisme, voornamelijk van de architectuur van Wright en het Nederlandse baksteenmodernisme.” De invloed van Frank Lloyd Wright blijkt uit een vergelijking van dit paviljoen met de prairiehuizen die Wright eind 19de en begin 20ste eeuw ontwierp zoals het Winslow House (1893) en George and Delta Barton House (1903): overkragende schilddaken, een opvallende bakstenen schouw, horizontale raampartijen onder het dak en een horizontale ritmering door het gebruik van verschillend gevelmateriaal per bouwlaag. De invloed van het Nederlandse baksteenmodernisme is zichtbaar in het gebruik van de Dudokvoeg.

Op 22 april 1952 diende de CIBE nog een bouwaanvraag in voor een woonhuis van de kantonnier. Dit was een vaste arbeider belast met het dagelijkse onderhoud van het paviljoen. Het ontwerp was opnieuw gemaakt door de ingenieurs van de maatschappij en het algemene aspect ervan was volgens de CIBE in volledige harmonie met het bestaande gebouw. Het stadsbestuur ging hier blijkbaar mee akkoord want een maand later al volgde de vergunning. Eind 1952 gaf het bestuur ook toestemming om het woonhuis enkele meters op te schuiven omwille van de grondsamenstelling. In mei 1954 meldde het stadsbestuur nog aan de CIBE dat ze geen bezwaar hadden tegen een levende afsluiting (haag) in plaats van de oorspronkelijk voorziene muur met hekken. Sindsdien werden er geen ingrijpende werken uitgevoerd. Een klein gebouw werd – gezien de gelijkaardige vormgeving – waarschijnlijk tegelijk met de woning opgetrokken en dient voor de controle van het ondergrondse aquaduct van de Hain, dat vanaf midden 19de eeuw gebruikt werd voor de Brusselse waterbevoorrading.

De Compagnie intercommunale des Eaux de l’agglomération bruxelloise of CIE werd al in 1891 opgericht door een aantal Brusselse randgemeenten als eerste intercommunale watermaatschappij. Haar missie was om drinkwater (en bluswater) te winnen en te distribueren en om analyses op dat water uit te voeren. In 1909 veranderde de intercommunale haar naam in Compagnie Intercommunale Bruxelloise des Eaux (CIBE) of Brusselse Interkommunale Watermaatschappij (BIWM). Begin jaren twintig werden alle Brusselse gemeenten-klanten toegelaten als vennoot, en eind 1932 sloot ook de Stad Brussel zich aan bij de gemeenten-vennoten. In dat jaar opende de CIBE in Sint-Genesius-Rode haar tweede grootste reservoir (de “Grande Espinette”) en een collecteur (“Mazy – Espinette”). In de buurt hiervan werd na de oorlog ook de Sint-Annaknoop aangelegd.Sinds 2006 heet de watermaatschappij VIVAQUA.

Beschrijving

Context en omgevingsaanleg

Het Sint-Annapaviljoen is gelegen in een heuvelachtig en open agrarisch landschap dat in het midden van de 19de eeuw ontstond na het rooien van delen van het Zoniënwoud. De Grote Hutsesteenweg verbindt de Sint-Barbarakerk in de wijk De Hoek met de Waterloose Steenweg en bestaat uit twee delen: een westelijk deel dat aangelegd werd op de bestaande, organisch gegroeide wegen en een oostelijke deel dat kaarsrecht is en in de 19de eeuw aangelegd werd om bouwpercelen te ontsluiten. Het Sint-Annapaviljoen bevindt zich op de overgang tussen beide delen maar sluit eerder aan bij het oostelijk deel waarlangs zich voornamelijk grote villa's situeren. Rechtover het Sint-Annapaviljoen bevinden zich de Sint-Annakapel uit 1864 die teruggaat tot de 16de eeuw (nummer 114) en de als monument beschermde Sint-Annahoeve uit 1849 (nummer 112).

Het perceel waarop het Sint-Annapaviljoen en de bijhorende dienstwoning gelegen zijn, heeft een open tuinkarakter. Het bestaat uit een grasveld met gemengde heesterbeplanting en bomen waaronder zuilvormige coniferen bij de dienstwoning en een lage afsluitingshaag uit haagliguster (Ligustrum ovalifolium). De haag wordt aan de zijgevel van het Sint-Annapaviljoen geopend door een vierkant traliehek tussen twee pijlers in gele natuursteen met hardstenen afdekking. Voor de dienstwoning is een gelijkaardig klein hek tussen natuurstenen pijlers bewaard, evenals een groter, dubbel hek van buismetaal tussen twee pijlers in rode baksteen met hardstenen afdekking, links van de woning.

Sint-Annapaviljoen

Het Sint-Annapaviljoen is een vrijstaand gebouw van één bouwlaag bestaande uit een groot dubbelhoog rechthoekig volume met lagere rechthoekige aanbouwen aan de voor- en oostzijde. De gevelarchitectuur geeft de indruk van meerdere bouwlagen waarvan de onderste is opgebouwd uit een combinatie van onregelmatige, gele natuursteen, met een licht uitstekende sokkel tot aan de onderzijde van de vensters. Voor het hoger opgetrokken centrale deel is gebruik gemaakt van rode bakstenen metselwerk met Dudokvoeg (dieperliggende lintvoegen in combinatie met platvolle stootvoegen in de kleur van de baksteen met horizontaliserend effect). De architecturale details, de omlijsting van de muuropeningen en de lijsten bovenaan de sokkel en tussen de eerste en tweede bouwlaag, zijn uitgewerkt in blauwe hardsteen. De overkragende schilddaken worden ondersteund door houten dakschoren en zijn bedekt met natuurleien. Aan de voor- en rechterzijde hebben de centrale dakvlakken twee symmetrisch geplaatste, driehoekige dakkapellen. De waterafvoer bestaat uit eenvoudige rechthoekige zinken goten en buizen.

Aan weerzijde van de voorbouw bevindt zich in de hoek een kwartcirkelvormig plantvak, afgeboord met een laag muurtje in gele breuksteen en opgevuld met een geknipte hibiscus-struik, en ook aan de voorzijde van deze voorbouw zijn twee kleinere, rechthoekige plantvakken met dezelfde afboording voorzien. Het oorspronkelijke stalen schrijnwerk bleef bewaard. De voordeur heeft een deurlicht en een bovenlicht met diefijzers. De vensters van de centrale hal hebben eveneens diefijzers in de eerste bouwlaag; de vensters in de voor- en zijbouw stalen rolluiken van de Brusselse firma l’Invulnérable.

De voorgevel van de voorbouw heeft een hoger opgetrokken middenrisaliet met een centrale toegangsdeur onder een overkragende waterlijst en een dakvenster hogerop. De deur wordt geflankeerd door getrapte pijlers, bekroond door twee kleine ronde zuiltjes in hardsteen. Aan weerszijden van de voordeur in de voorgevel, en in de zijgevels van de voorbouw is een halfcirkelvormig venster geplaatst, in drie gedeeld door hardstenen tussenstijlen en voorzien van een hardstenen lekdrempel. De hoeken van de voorbouw worden geaccentueerd door hun plastische uitwerking (schuine steunberen met een blauw hardstenen kop- en voetstuk). Het hoger opgebouwde centrale gedeelte heeft rechthoekige vensters: drie smalle bandvensters onder de kroonlijst en in de linker- en rechtertravee per bouwlaag telkens een drielicht met een hoger opgaand middenvenster.

De westelijke zijgevel is voorzien van een hoge segmentboogvormige poort met geprofileerde omlijsting in hardsteen en een sluitsteen met inscriptie “CIBE”. De poort wordt geflankeerd door twee oorspronkelijke lichtarmaturen. Boven de poort bevindt zich een smal bandvenster en aan weerszijden een rechthoekig tweelicht in de eerste en tweede bouwlaag.

De oostgevel van het gebouw bestaat grotendeels uit de lagere aanbouw met centraal twee drielichten van rechthoekige vensters en rechts ervan een deuropening. De gevel van het hoge, centrale deel is blind aan deze zijde. Beeldbepalend is de centrale, hoge, bakstenen schoorsteen die symmetrisch is uitgewerkt met een risaliet. De achtergevel heeft een hoger opgaand centraal deel van drie traveeën met per travee in de eerste en tweede bouwlaag een drielicht van rechthoekige vensters (bij de tweede bouwlaag met een hoger opgaand middenvenster) en daarboven een bandvenster. Aan weerszijden van dit middendeel bevindt zich één lager travee met dezelfde vensters maar zonder het bandvenster. De onderste bouwlaag zet zich aan de oostzijde verder in de blinde zijgevel van de aanbouw.

De planindeling van het gebouw is vrij eenvoudig. De lagere voorbouw omvat centraal de inkomhal en aan weerszijden een gespiegelde kamer, links de controlekamer en rechts het bureau. De inkomhal geeft ook uit op de dubbelhoge centrale ruimte. Aan de oostzijde hiervan bevindt zich een aanbouw met kamers. Verder heeft de centrale ruimte in de twee hoeken aan de noordzijde een open trap en in het midden een verlaagd niveau met de afsluitkleppen en de waterleidingbuizen. Hieronder bevindt zich nog een halfhoge verdieping met de buizen voor afvoer van het overtollige water.

De interieurafwerking bestaat uit een vloer- en trapbekleding van gele gevlamde tegels met een rand van rode tegels, eenvoudige gepleisterde en geschilderde wanden, marmeren vensterbanken en in de centrale hal een opvallende houten plafondafwerking. In deze centrale hal is ook een beweegbare brug aangebracht (van het merk SADACS, maximum laadvermogen 8 ton). Het centrale deel van deze hal, met verlaagd niveau, heeft een balustrade van buismetaal. Op dit lagere niveau bevinden zich de elf hoofdafsluiters (met de opschriften: “Cie Gle Liège 800 PN 25” / “A R 300 PN 10” / “CGCE Les Vennes Liège Belgique”) en de waterleidingbuizen (drie meters van groot kaliber). De vloerbekleding op dit niveau bestaat uit rode tegels. De twee kamers in de voorbouw hebben een identiek groot venster (met stalen schrijnwerk) dat uitgeeft op de centrale hal, en zijn met de inkomhal verbonden door een dubbele deur met grote deurlichten in mat glas. Een gelijkaardige deur geeft ook toegang van de inkomhal naar de centrale hal. In de westelijke kamer van de voorbouw staat het controlepaneel.

Dienstwoning en bijgebouwen

De dienstwoning is een vrijstaand enkelhuis van twee bouwlagen en twee traveeën onder een overkragend schilddak (leien) op houten dakschoren, met een centrale dakkapel en rechts twee schoorstenen. Het gevelparement bestaat uit metselwerk in rode baksteen met een combinatie van onregelmatige, gele natuursteen voor de licht uitstekende sokkel (tot aan de onderzijde van de vensters) en het inkomportaal, en witte bepleistering voor de bovenzone. De muuropeningen zijn rechthoekig en hebben lekdrempels in blauwe hardsteen en houten schrijnwerk. De voorgevel heeft in de linkertravee een opengewerkt inkomportaal met een rondboog op een plastisch uitgewerkte hoekpijler (een schuine steunbeer met een blauw hardstenen kop- en voetstuk) en een ver uitkragende waterlijst in blauwe hardsteen. In de rechtertravee is centraal tussen beide bouwlagen een blauw hardstenen gevelsteen met het logo "CIBE" geplaatst. De westelijke zijgevel heeft een linkertravee dat risaliterend is uitgewerkt onder een puntgevel. De rechtertravee heeft een hogere sokkel in natuursteen met rechts een rondboogvormige muuropening aan het inkomportaal en links drie kleinere vensters met diefijzers. De oostelijke zijgevel is volledig blind en wordt enkel verlevendigd door de risaliterende uitwerking van de twee schoorstenen. De achtergevel heeft op de eerste verdieping twee vensters en op de begane grond links een venster en rechts een venster met centraal een deuropening, onder een glazen afdak. Enkele trappen in blauwe hardsteen geven toegang tot deze achterdeur.

Ten noorden van de woning staat een klein controlegebouw van één bouwlaag onder een overkragend zadeldak met een schoorsteen, en met een parement van rood bakstenen metselwerk op een sokkel van blauwe hardsteen. De voorgevel bevat centraal een deur en erboven een tweelicht, de zuidwestelijke gevel heeft rechts een rechthoekig venster. De achtergevel heeft een tweelicht, de noordoostelijke gevel is blind.

Evaluatie

Het Sint-Annapaviljoen heeft architecturale waarde als voorbeeld van een afsluitingsknoop, een type waterinfrastructuur dat meestal een puur functionele vormgeving heeft of bestaat uit louter ondergrondse infrastructuur. Het Sint-Annapaviljoen daarentegen is een zeldzaam voorbeeld van een afsluitingsknoop waar wel aandacht besteed werd aan een verzorgde architecturale uitwerking, die bovendien aansluit op de landelijke context. De combinatie van het paviljoen, de dienstwoning en het controlegebouw in een groenaanleg, verleent het geheel een grote ensemblewerking. Het heeft ook een hoge herkenbaarheid omdat het exterieur van deze gebouwen sinds begin jaren vijftig amper aanpassingen onderging.

Het Sint-Annapaviljoen met dienstwoning heeft historische waarde als illustratie van het toenemend belang dat de overheid in de moderne tijd en vooral in de loop van de 20ste eeuw hechtte aan zuiver drinkwater als een algemeen basisrecht. Hoewel de drinkwatervoorziening al tijdens de Franse periode eind 18de eeuw wettelijk toevertrouwd werd aan de gemeentebesturen – in 1836 bevestigd in de gemeentewet – bleef deze verplichting vaak dode letter. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog beschikte nog altijd maar 11 % van de Vlaamse gemeenten over een waterleiding. Dit leidde tot pleidooien voor meer interventie van de hogere overheid. In de jaren vijftig en zestig werden uiteindelijk heel wat infrastructuurprojecten gerealiseerd zoals de waterbevoorrading via het Albertkanaal, het stuwmeer in Eupen en ook de Sint-Annaknoop, zodat tegen begin jaren zeventig vrijwel alle gemeentes over een waterleiding beschikten.

Het Sint-Annapaviljoen is ten slotte ook industrieel-archeologisch van groot belang. In het Sint-Annapaviljoen is een afsluitknoop ondergebracht die van cruciaal belang is voor de watervoorziening in het Brussels Gewest, maar ook voor Vlaanderen. De Sint-Annaknoop ontvangt het water van het behandelingsstation voor oppervlaktewater in Tailfer (aan de Maas) en van het reservoir van Rode, en stuurt het naar het net van de Tussengemeentelijke Maatschappij der Vlaanderen voor Watervoorziening en naar het Brusselse Gewest. De Sint-Annaknoop omvat de elf oorspronkelijke hoofdafsluiters en drie meters van groot kaliber, waar per dag zo'n 105.000 kubieke meter water kan doorstromen.

Bronnen

  • Archief Vivaqua, plannen.
  • Gemeentearchief Sint-Genesius-Rode, Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, bouwaanvragen, 06/12/1950 en 21/05/1952.
  • SPITAELS E. 2004: Frans De Groodt, in: LAUREYS, D. (ed.), Bouwen in beeld: de collectie van het Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen, Turnhout, 179-182.
  • THOELEN G. 1994: La C.I.B.E. Le métier de l’eau aujourd’hui, Les cahiers de la Fonderie 16, 14-19.
  • VAN CRAENENBROECK W. 1981: 50 jaar drinkwatervoorziening in België in historisch perspectief, het ingenieursblad 50.1, 285-295.
  • VIAENE P. 2008: Geschiedenis en erfgoed van de watervoorziening in Vlaanderen en Brussel, een sterk onderschat studiegebied, SiWE magazine 35/36, 3-6.
  • WAGEMANS D. 1939: Hoe een plan opmaken voor de watervoorziening van gansch het land, Urbs Nova 1, 31-37.

Auteurs: De Houwer, Veerle; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Annapaviljoen met dienstwoning [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/216731 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.