erfgoedobject

Archeologisch park van Ename

archeologisch / bouwkundig element
ID
27530
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/27530

Juridische gevolgen

Beschrijving

Archeologisch park van Ename - Stichting De Boever Opgravingsterrein van circa 11 hectare begrensd ten westen door de rechter oever van de gekanaliseerde Schelde, ten noorden door de Lotharingenstraat, een recente (1994) verkeersverbinding Ename-Oudenaarde over de Schelde parallel aan de achterliggende spoorwegberm van de lijn Kortrijk-Brussel, ten oosten door landbouwgronden palend aan de muur van de vroegere abdijtuin die tevens de achterzijde van de bebouwde percelen aan de westkant van de Abdijstraat begrenst, ten zuiden door de Sint-Salvatorsstraat en het tracé van een gedempte Schelde-meander. Op het noorden van het terrein rest van oude Schelde-arm, heden gereduceerd tot een beek afgeboord door populieren.

Eerste archeologisch onderzoek van de site door A.L.J. Van de Walle in de periode 1941-1946 met vrijlegging van de basilicale abdijkerk en van een deel van de burcht. Sinds 1982 is het opgravingswerk op systematische en grootschalige wijze hervat door de Nationale Dienst voor Opgravingen, later het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium onder leiding van D. Callebaut (nu Agentschap Onroerend Erfgoed) en in samenwerking met de stad Oudenaarde en de provincie Oost-Vlaanderen. Gezien de omvang en goede staat van bewaring van de grondvesten van de abdij evenals van het havenstadje waarboven de abdij was opgericht, werd beslist de site tot een archeologisch park of buitenmuseum uit te bouwen. Naast de consolidatie van de opgegraven grondvesten van het abdijgedeelte voorziet de uitbouw van het archeologisch park de uitwerking van een informatieve rondgang en in de toekomst ook de reconstructie van de meest relevante houtbouw (behuizing, haveninrichting en industriële sector) uit de portusfase.

Burcht gebouwd circa 974 op een strategische plaats naast de Schelde onder de Duitse keizer Otto II als onderdeel van zijn rijksgrensverdediging. Versterking fungerend als centrum van het markgraafschap Ename; gevestigd op het noordelijke uiteinde van een zandlemige verhevenheid aan drie zijden omgeven door een scherpe Scheldemeander. Uit opgravingen bleek dat de landzijde van het castrum (zuidkant) afgesloten was door een gracht waardoor het geheel omgeven was door een watergordel. Inname van de burcht in 1033 door Boudewijn IV, graaf van Vlaanderen. Na een tijdelijke teruggave komt het markgraafschappelijk centrum in 1047 definitief in handen van de Vlaamse graaf. Om de site te demilitariseren richtte Boudewijn V er in 1063 een benedictijnerabdij op die aanvankelijk de overblijvende burchtgebouwen met Onze-Lieve-Vrouwkapel betrok doch ze voor 1070 verliet voor een nieuw opgericht klooster ten zuiden boven op de circa 1050 verdwenen portus bij het castrum. Vroegere burchtkapel, puin na vertrek van de kloosterlingen, bleef abdijbezit en werd herhaaldelijk door de abdij hersteld; bekend als de capelle van Lottrycke, herinnerend aan haar Lotharingische oorsprong als burchtkapel. Bestond nog eind 16de eeuw, doch puin in de 17de eeuw. Naar aanleiding van de afbraak en verlegging van een deel van de spoorwegberm in 1982-83 ondernam D. Callebaut een opgraving in de zuidelijke zone van het castrum. Volgens de opgravingsresultaten was de zuidzijde van de burcht verdedigd door een 140 meter lange, 18 meter brede en 6 meter diepe gracht tevens versterkt door een burchtmuur. In de zuidwestelijke hoek gevormd door de Schelde en de castrale gracht stond een imposante rechthoekige donjon, als vroege toepassing van dit militair gebouwtype getuigend van geavanceerde architectuur. Volgens de blootgelegde resten van de funderingen deed de donjon zich voor als een zaalbouw van binnenwerks 27 bij 10 meter en rustten de grondmuren (Doornikse steen met muurdikte van 3 tot 4,4 meter) op een grotendeels bewaard raamwerk van dwars over elkaar liggende rijen boomstammen. De zware grondvesten wijzen op een bovenverdieping bij deze massieve donjon.

Ten noorden van de spoorweg tekende A.L.J. Van de Walle in 1945 in de centrale zone van het castrum een residentiële zaalbouw op gezoneerd in een camera, een aula en ten oosten uitlopend in een eenbeukige kapel met apside. Onze-Lieve-Vrouwekapel bediend door een kapittel van kanunniken die naast hun religieuze functie ook administratieve taken verichtten. In de aula of zaal vonden officiële ontvangsten plaats, bestuurlijke zaken werden er afgehandeld en er werd recht gesproken. In 1982 werden onder leiding van D. Callebaut de funderingen aangesneden van dit 36 meter lang en 11 meter breed oostwest-gericht Ottoons paltsgebouw. Vanaf 1994 is de opgraving ervan door het I.A.P. hervat. De voorlopige resultaten wijzen op een gebouw van Doornikse steen met bovenverdieping dat wellicht in verschillende bouwfasen tot stand kwam; gezien ook recenter muurwerk bewaard bleef is het mogelijk dat niet enkel de kapel maar het hele Paltsgebouw tot in de 16de eeuw bleef bestaan. Op de burchtsite, waarvan de noordelijke helft sterk verstoord is door leemuitgraving van een steenbakkerij, werden naast de twee voornaamste gebouwen ook paalgaten aangetroffen van houten constructies.

Portus of handelsnederzetting op de landtong ten zuidwesten van het castrum, met bloeiperiode van circa 974 tot 1050. De aanwezigheid van een belangrijke verkeersverbinding en handelsweg als de Schelde in combinatie met een burcht waren van die aard dat de woonkern naast de nieuw gebouwde versterking op korte tijd uitgroeide tot een nederzetting met pre-stedelijk karakter. Ook het recht tot tol heffen, houden van markt en de aanwezigheid van een haven waren gunstige factoren in de ontwikkeling van het havenstadje; daarvan getuigen eveneens de oprichting van twee portuskerken. Na de inname van de burcht in 1033, gevolgd in 1047 door de inlijving van Ename als onderdeel van de kasselrij van het Land van Aalst bij het graafschap Vlaanderen, verdween de portus circa 1050; haar rol werd overgenomen door het nabije Oudenaarde. De centraal binnen de nederzetting, op 140 meter van de burcht gelegen stenen portuskerk, toegewijd aan Sint-Salvator opgericht door markgraaf Herman van Verdun (998-1025) bleef aanvankelijk bewaard; gebruikt als abdijkerk bij het nieuw opgerichte benedictijnenklooster (1063-1070). De Sint-Salvatorskerk uit de 10de eeuw werd in 1139 gesloopt voor de bouw van een nieuwe abdijkerk (zie verder onder Sint-Salvatorsabdij).

Slechts beperkte zones van de portus werden tot op heden onderzocht, zo kwam de havensector nog niet aan bod. De opsplitsing van het terrein door grachten wijst op een zekere planmatige aanleg van de bebouwing; de greppels dienden niet enkel tot scheiding van de arealen of wooneilandjes doch ook voor drainage. Paalsporen getuigen van houtconstructies die als woning dienst deden naast kelderhutten waar artisanale ateliers in ondergebracht waren en tot de bijgebouwen behoorden. Een 13 meter brede portusgracht, die later het klooster ten zuiden en oosten afsloot, namelijk aan de kant van het dorp, werd eveneens gelokaliseerd.

Sint-Salvatorsabdij. Opgericht in 1063-1070 op initiatief van graaf Boudewijn V met steun van Arnulf van Oudenaarde. Op het territorium van de vroegere burcht van Ename stichtte Walbertus, monnik afkomstig van de Sint-Vaastabdij van Atrecht, een benedictijnenklooster; in 1070 vermeld onder de naam Sint-Salvatorsabdij en toen wellicht reeds zuidwaarts verplaatst naar het centrum van de vroegere portus. Prestedelijke Sint-Salvatorskerk in gebruik genomen als abdijkerk en na nivellering van de pre-stedelijke nederzetting, aanbouw van een nieuw kloosterpand tegen de noordkant van de kerk. Uit de opgraving blijkt de Sint-Salvatorskerk een eenvoudige eenbeukige zaalkerk geweest te zijn met halfrond koor (oosten) en een vierkante aanbouw tegen de westkant (bestemming niet bekend) die in lengte verdubbeld werd tot een rechthoekige bouw. Het 11de-eeuwse klooster omvatte een kloosterpand met kruisgang rond vrijwel vierkante binnenhof van 22 x 20 meter; daaraan paalden ten noorden een refter, ten oosten een kapittelzaal; ten westen van de abdijkerk en uitgevend op de westelijke pandgang, een zaalgebouw met enig wooncomfort (latrine), vermoedelijk de abtswoning. Op de noordelijke pandgang gaf een zeshoekig lavatorium uit. Afgezien van de grondvesten van noordmuur van de oude Sint-Salvatorkerk, herbruikt als fundering van de latere abdijkerk waarvan noordelijke zijbeuk en middenbeuk zich boven de aanvankelijke portuskerk bevonden, werden van eerstgenoemde kerk voornamelijk negatieve grondsporen in de vorm van uitgebroken funderingen teruggevonden. Deze muren waren verstevigd met steunberen.

Op initiatief van abt Snellard werd in 1139 de vroegere portuskerk afgebroken en aangevangen met de bouw op dezelfde plaats van een grotere nieuwe abdijkerk, een Romaanse kruisbasiliek. 11de-eeuws kloosterpand vermoedelijk nog in de 12de eeuw vervangen; in de late middeleeuwen nogmaals vernieuwd (waarschijnlijk voor het vierde kwart van de 13de eeuw) tot een ruimer opgevat kloostercomplex; tevens uitgebreid in oostelijke richting met een ziekenverblijf gekoppeld aan een tweede kleiner pand. Tot in de 18de eeuw bleven bouwwerken en uitbreidingen plaatsvinden. Volgens het archeologisch onderzoek behield het kloostercomplex bij de verbouwingen zijn vroegere grondvesten zodat de globale aanleg van het 12de- 13de-eeuwse kloosterpand in essentie niet gewijzigd werd: afwijkend van het geijkte abdij-schema leunde de kloostergang ten noorden aan tegen de abdijkerk in plaats van ten zuiden. De herhaaldelijke herstellingen van kloostergebouwen worden onder meer in verband gebracht met militaire acties in de periode eind 14de en 15de eeuw waarbij de vernielingen mogelijk noodzaakten tot vervanging van de gebouwen. Ook in de periode 1578-1582 werd de abdij zwaar geteisterd. Op last van de Gentse Calvinisten werd het klooster vrijwel ontmanteld; afbraakmateriaal benut voor de versterkingen van stad Oudenaarde. Pas in 1600 zouden de monniken opnieuw hun intrek nemen in hun abdij te Ename waar de herstellingswerken reeds waren begonnen. De meeste werken tot heropbouw van het klooster vonden plaats in het eerste kwart van de 17de eeuw doch ze sleepten nog lang in de 17de eeuw aan. De wijzigingen aan de kloostergebouwen waren voornamelijk gekenmerkt door een verbetering van het wooncomfort onder meer door de vroegere zalen in te delen in meerdere vertrekken en door toevoeging van haarden. Tijdens de heropbouw in de 17de eeuw kwam een prestigieuse abtswoning tot stand van twee verdiepingen en met een dominante toren (volgens G. Berings daterend uit de periode 1657 - 1661-63). Volgens E. Beaucarne behelsden de verfraaingswerken aan de abdij onder abt Laurent de Reyngodt (1709-1734) onder meer het abtskwartier en de aanleg van de tuin met dubbele dreef en paviljoenen naast een nieuwe oostelijke kloostermuur, naar ontwerp van de augustijn P. de Lannoy uit Edingen; bewaard algemeen plan van de abdij van 1730 opgemaakt na uitvoering van de werken door een ingenieur Collet. Proosdij opgericht in het tweede kwart van de 17de eeuw dichter bij de kloosteringang, in 1769 vervangen door een nieuw prestigieus gebouw onder abt Charles de Colins d'Heetvelde (1745-1780) die ook buiten de abdij, namelijke in het dorp, bouwwerken liet uitvoeren.

Onder de Franse overheersing in 1795 volgde de afschaffing van de abdij. Na de verkoop ervan in 1797 gaf de nieuwe eigenaar opdracht aan de Oudenaardse architect A. Van den Hende tot ontmanteling van het klooster. Met uitzondering van enkele recente gebouwen (abtskwartier en proosdij) werd het hele klooster gesloopt. In het tweede kwart van de 19de eeuw werden deze gebouwen omgevormd tot een buitenverblijf; deze resten verdwenen in de eerste helft van de 20ste eeuw. Voorts bewaarde 18de-eeuwse abdijtuinmuur (zie Abdijstraat) en vermoedelijke rest van tuinpaviljoen (zie Sint-Salvatorsstraat nummer 5).

Voor de opgegraven abdijresten die de aanblik bieden van een druk labyrint is met het oog op overzichtelijkheid en begrijpbaarheid van het geheel voor het publiek geopteerd voor conservatie van de oudste en voornaamste bouwfasen van de abdij. Daarnaast is voorzien ook aandacht te besteden aan de reconstructie van de aanpalende kloostertuin en van het grachtenstelsel omheen het kloostercomplex.

Van volgende delen van de abdijsector zijn de funderingsmuren reeds geconsolideerd: het grootste deel van de abdijkerk, de pandgang, de bibliotheek, de kapittelzaal, de westelijke pandvleugel, de abtswoning, de infirmerie. De abdijsite omvat de vrijgelegde funderingen van Doornikse steen (tenzij anders vermeld) van volgende delen: 12de-eeuwse abdijkerk palend aan de noordelijke pandgang: driebeukige pijlerbasiliek met uitspringend transept en langgerekt vlak afgesloten koor geflankeerd door vierkante koortorens en met aan weerszij twee nevenkoren; tevens bewaarde bakstenen altaarbasis in het hoofdkoor. Thans begraasde vierkante binnenhof van 12de-eeuwse pandgang ten noorden van de abdijkerk. Binnen de pandgang werd de enige grafsteen teruggevonden met vermelding van een abt namelijk van Lambertus IV (abt in de periode 1191-1196). Oostelijke kloostervleugel uit 12de tot 13de eeuw met van zuid naar noord de smalle bibliotheek, de kapittelzaal, gevolgd door spreekkamer en zaalvormig vertrek. Westelijke en noordelijke muur van kapittelzaal rustend op de funderingen van de 11de-eeuwse kapittelzaal. Tweebeukige ruimte met bewaarde pijlerfunderingen. Toegang in westmuur en zuidoostelijke hoek waarvan de bewaarde aanzetten van de deurposten versierd zijn met schalken. Tegen de binnenwanden omlopende stenen verhoging, aan zuid- en oostkant rest van onderbouw van de 11de-eeuwse kapittelzaal. Westgevel met oorspronkelijke resten van opgaand metselwerk. Refter tegen noordelijke kruisgang; tweebeukige zaal van 34,5 x 10,5 meter, uit de 12de eeuw. Ten noordoosten afwateringssysteem in Doornikse kalksteen. Westelijke kloostervleugel met vermoedelijk gastenkwartier uit de 12de tot 13de eeuw en keuken uit de 15de eeuw. Sporen van muurhaarden. Resten van opgaand metselwerk bij restauratie verhoogd met markering van de voeg die het oorspronkelijk muurwerk begrenst. 13de-eeuwse uitbreiding in oostelijke richting met infirmeriezone. Omvat een kleiner tweede pand dat aanleunt tegen de oostelijke kloostervleugel en ermee in verbinding staand via een toegang in de spreekkamer. Haast vierkante binnenhof (12 meter x 10,60 meter) met bakstenen waterput voor de ziekenzorg. Tegen de oostelijke pandgang aanleunende lange rechthoekige ziekenzaal met haard tegen de noordwand en kelder onder het zuidelijke gedeelte. Sint-Lievenskapel behorend tot de infirmeriesector, een 13de-eeuws oostwestelijk gerichte rechthoekige zaal waarvan de noordwestelijke hoek paalt aan de ziekenzaal. De kapel bezat een toegang in de westgevel en vertoonde steunberen tegen de langsgevels. In de binnenruimte werden een viertal graven blootgelegd. Kapel wellicht in de 17de eeuw in baksteen heropgebouwd en omgevormd tot priorij waarbij aan de zuidelijke kant twee vertrekken werden toegevoegd, een torentje en afvalput. Abtswoning uit de 17de eeuw opgetrokken boven vroeger alleenstaande zaalconstructie (12de tot 13de eeuw) of "steen" met ten westen aansluitende poorttoren (14de tot 16de eeuw ?), volgens G. Berings te identificeren met de toenmalige proosdij; door uitbreiding aansluitend bij de Westelijke kloostervleugel. 17de-eeuws abtskwartier: lang (36 meter) rechthoekig gebouw dat twee verdiepingen telde en met vierkante toren tegen de voorgevel (zuidkant). Binnenin het gebouw is een zaalvormig vertrek met overwelfde latrine vrijgemaakt aansluitend bij het 11de-eeuwse kloostercomplex. Deels bewaarde merkwaardige onderbouw van de vloer, rest van 18de-eeuwse verbouwing van het abtskwartier, bestaande uit bakstenen troggewelfjes op parallelle bakstenen muurtjes.

Bedrijfszone ten noorden van de reftervleugel en waarvan de opgraving nog aan de gang is. Sector waar onder meer de beenhouwerij, bakkerij en brouwerij gelegen waren, zie figuratieve kaart van de abdij van 1730 . Binnen dit bedrijfsareaal zijn twee hoofdgebouwen herkenbaar waarvan het meest westelijke vermoedelijk uit de 13de eeuw en kende twee bouwfasen in Doornikse steen met wijziging van woon- naar bedrijfsfunctie. De sector met bedrijfsgebouwen raakte vanaf de late middeleeuwen (?) volledig dichtgebouwd.

Voorts bevindt zich ten noordoosten van de abdij de neerhofzone waarvan reeds steen- en houtconstructies werden aangetroffen, vermoedelijk met U-vormige aanleg doch die nog verder dienen te worden onderzocht. Het kloostergrafveld ten zuidoosten van het koor van de abdijkerk is gedeeltelijk opgegraven. Ten noorden van het abtskwartier werd de oude Schelde-arm aangesneden. Ten zuiden van het abtskwartier één van de vrijgemaakte waterputten op de abdijsite.

  • Rijksarchief Gent, Fonds kaarten en plans, nummer 201.
  • BEAUCARNE E., Notice historique sur la commune d'Eename, II, Gent, 1895.
  • BERINGS G., Landschap, geschiedenis en archeologie in het Oudenaardse, Oudenaarde, 1989, p. 135-189.
  • CALLEBAUT D., De vroeg-middeleeuwse portus te Ename, in Archaeologia Belgica, 213, 1979, p. 147-151.
  • CALLEBAUT D., Tweede opgravingscampagne te Ename, in Archaeologia Belgica, 253, 1983, p. 78-82.
  • CALLEBAUT D., Het castrum van de Mark Ename, in Archaeologia Belgica, 258, 1984, p. 102-106.
  • CALLEBAUT D., De portus en abdij van Ename, in Archaeologia Belgica, I, 2, 1985, p. 89-94.
  • CALLEBAUT D., De vroeg-middeleeuwse portus en Benedictijnenabdij van Ename, in Archaeologia Belgica, II, 1, 1986, p. 95-104.
  • CALLEBAUT D. - MILIS L. - DEVOS P. - VAN DER MEIREN J.P., Ename - Oudenaarde - Mullem. Archeologisch-historische route, in Archaeologicum Belgii Speculum, XVI, 1988, p. 5-39.
  • CALLEBAUT D. - DE GROOTE K. - LEMAY N. - VAN DER DONCT M.-Cl. - Moens J., De Sint-Salvatorssite te Ename (O.-Vl.), in Archaeologia Mediaevalis, XVII-XVIII, 3, vol. II, 1995, p. 10-12.
  • DE GROOTE K. - LEMAY N., De materiële cultuur in de Sint-Salvatorsabdij te Ename (stad Oudenaarde, prov. Oost-Vlaanderen) 1. Twee middeleeuwse latrines uit de westvleugel en een 17de eeuwse afvalput uit de priorij, in Archeologie in Vlaanderen, III, 1993, p. 401-418.
  • I.A.P., (niet gepubliceerde gegevens).
  • MILIS L., Abbaye de Saint-Sauveur à Eename, in Monasticon Belge, VII - 2, Luik, 1977, p. 11-52.
  • Openluchtmuseum Ename en Archeologische opgravingen in Oudenaarde, Jaarverslag 1993 Oudenaarde, 1994, p. 158-161.
  • VAN DE WALLE A., De archeologische opgravingen te Eename. Verslag van de navorsingen betreffende de St-Salvatorkerk, in Cultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, 1947, 1, 1948, p. 229-302.
  • VAN DE WALLE A., Historisch en archeologisch onderzoek van het portus Eename, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis- en Oudheidkunde te Gent, II, 1, 1945, p. 37-51.

Bron: BOGAERT C., LANCLUS K., TACK A. & VERBEECK M. 1996: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Oudenaarde, Stad Oudenaarde met fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 15n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke; Tack, Anja
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Archeologisch park van Ename [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/27530 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.