erfgoedobject

Burcht van Millen

archeologisch / bouwkundig / landschappelijk element
ID
36947
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/36947

Juridische gevolgen

Beschrijving

De burcht van Millen evolueerde van een donjon (12de-13de eeuw) over een kwadraatvormige waterburcht (14de eeuw) tot een kasteel in Maaslandse renaissancestijl (eerste helft 17de eeuw).

Historiek

De strategische ligging van de site ten opzichte van de Luikse stad Tongeren en de Romeinse weg Tongeren-Maastricht speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van deze Loonse versterking.

Donjon (12de-13de eeuw)

De donjon dateert uit de 12de-13de eeuw. Deze vrij ruime datering is gebaseerd op de stilistische kenmerken van de donjon, die als eerste bouwfase van de burcht wordt geïnterpreteerd. De uiterlijk vierkante vorm (buitenwerks 12,7 bij 14,5 meter en binnenwerks 6,7 bij 9 meter, met muurdiktes van 2,8 tot 3,1 meter) zou op deze datering kunnen wijzen. Dit type wordt geïnterpreteerd als een “turris cum curia”, een toren met voorhof. De buitenzijde bestond uit een zorgvuldig geplaatst silexparement en de binnenzijde uit opgemetselde mergelblokken. De gedeeltelijk ondergronds gelegen binnenruimte werd door een muur verdeeld in twee voorraadruimtes, waarbij de ene vijf mergelstenen treden dieper lag dan de andere.

Een tongewelf, in de aanzet bewaard, overwelfde dit geheel. Een koker voor een latrine was uitgespaard in de noordwestelijke hoek binnen de donjonmuur. Remacle-Leloup (1738-1744) gaf de donjon op een prent weer als toren van drie tot vier verdieping met een toegang op de eerste verdieping en enkele kleine vensteropeningen. Halverwege de 14de eeuw bestond de versterking nog uit een geïsoleerde torenburcht of winning met donjon, vermoedelijk met een aanbouw.

Waterburcht (14de eeuw)

De donjon vormde het hoofdelement van de op een kwadratisch grondplan gebaseerde waterburcht, opgericht tijdens de 14de eeuw. De waterburcht van Millen werd voor het eerst vermeld in 1366. Hij werd achtereenvolgens bewoond door de families Proest (1369), van Guighoven (1456), van Berloz (1479), van Hautem (van Houthem) (1531) en de Fléron (1625), die de heerlijke rechten van de Loonse heerlijkheid achtereenvolgens in leen kregen. Alle bouwsels waren gegroepeerd rondom een grote binnenkoer. In het noorden bevond zich centraal de donjon. Deze donjon werd in het westen geflankeerd door een omvangrijke woonvleugel, herkenbaar op de prent van Remacle-Leloup (1738-1744). Deze woonvleugel telde twee, mogelijk zelfs drie verdiepingen. Op deze prent is niet te zien dat de noordgevel van deze aanbouw zich verder dan het donjon uitstrekte. Bijgevolg bood deze woonvleugel een bescherming aan de noordwestzijde van de donjon. Deze woonvleugel werd op zijn beurt beschermd door de hoofdtoegang (toren) van het complex. Op zijn beurt flankeerde de donjon de aan de noordoosthoek aansluitende, terugspringende weermuur. Voor het overige vormden de circa 1,70 meter brede weermuren een bepaald vierkant tracé. Ze bestonden uit een silexparement onderaan de buitenzijde en een mergelparement aan de binnenzijde en hogerop aan de buitenzijde. In het zuiden boden twee ronde flankeertorens zijdelingse bescherming voor de oostelijke, zuidelijke en westelijke weermuren. Halverwege de westelijke weermuur kwam het bouwvolume van de poorttoren, die reeds in de middeleeuwen toegang verleende tot het gebied waar zich nu de latere kasteelhoeve bevindt, naar voren. Deze poorttoren was via een ophaalbrug bereikbaar vanuit het westelijk gelegen neerhof. Zonder twijfel kan het muurfragment (silex), bij de noodopgraving van 1984 in de stallen van de huidige nevenliggende hoeve opgetekend, hiermee in verband gebracht worden.

Afgezien van de monumentale woonvleugel in het noordwesten, aansluitend tegen de donjon, konden geen andere middeleeuwse bouwsels binnen de muren met zekerheid vastgesteld worden. Dit zou er op kunnen wijzen dat de gebruikersruimten zich ten zuiden en ten oosten bevonden.

Ten zuidwesten van de imposant uitgebouwde toegangspoort voor het complex was een bouwvolume gesitueerd dat nu aan de oostgevel gekenmerkt wordt door een versierde, schouwwang met bladkapiteel, stijlrestant van een eertijds monumentale schouw. Iconografisch is het nog niet uitgemaakt of dit overblijfsel 14de- of 16de-eeuws is. Nochtans is dit fragment van de console perfect ingewerkt in het verband van de mergelblokken.

Ten zuiden van de donjon bevond zich nog een uit mergelblokken opgetrokken waterput.

Bij het archeologisch onderzoek werd over de volledige lengte van de binnenkoer een brede greppel aangetroffen, wegens het ontbreken van afbraakmateriaal geïnterpreteerd als een niet in gebruik genomen funderingsgreppel.

16de eeuw

Tijdens de 16de eeuw werd het defensieve karakter van de zuidelijke weermuren afgezwakt door het ombouwen van de schietsleuven tot vensters. De in deze periode voor het Luikse land typische ezelsruggen (als vensterlateien gebruikt in de zuidelijke weermuur) en de flankeertorens suggereren dat de burcht in deze periode bewoonbaar werd gemaakt.

Uit archiefbronnen blijkt dat de burchtsite met neerhof op het einde van de 16de eeuw reeds was opgedeeld tot een dubbele hoevestructuur, waarvan de delen afzonderlijk verpacht werden: enkele weiden sloten aan bij de stenen burcht, aangeduid als “Cauberchshoeff”, met daaraan palend de weide van de burchthoeve. Een weg, de “Papensteghe”, scheidde deze landerijen van elkaar en liep verder naar de kerk.

Maaslands renaissancekasteel (1591-1657)

Arnold de Fléron, telg van het Luikse schepen- en burgemeestersgeslacht, nam het initiatief om de inmiddels tot ruïne vervallen burcht te verbouwen. Arnold volgde zijn vader in 1617 bij testament op in zijn feodale goederen en liet het geheel omvormen tot een waterkasteel in vroege Maaslandse renaissancestijl. Hierbij werd maximaal gebruik gemaakt van de bewaard gebleven weermuren en van de west-noordelijke bouwvolumes. Blijkbaar werd vooral de binnenkoer grondig aangepast, conform de smaak van die tijd.

Tegen de oostelijke en westelijke weermuur aangebouwde vleugels, haaks staande op de zuidelijke weermuur, vertoonde de koerzijde gevels in de typisch gemengde bouwwijze uit bakstenen met speklagen in mergel en door mergellijsten en negblokken afgeboorde vensterpartijen. Twee door bogen overspannen poorten verleenden in de oostgevel van de binnenkoer toegang tot twee functionele ruimten op het gelijkvloers, bedekt met een silex vloer waarin een mergelgootje het overtollige water op de binnenkoer afvoerde richting slotgracht. Met de verdieping, waarvan de schouwmantel en de consoles binnen nog herkenbaar zijn, correspondeerden twee paar Maaslandse vensters aan de koergevel.

Ook deze binnenkoer was bevloerd met zorgvuldig gekapte silexblokken. De oorspronkelijke ingang tot de westvleugel bevond zich ongeveer in het midden van de koergevel, in een hoek gevormd door deze vleugel en een ondiepe aanbouw in de zuidwestelijke hoek van de binnenkoer, aan weerszijden van de voormelde oudere, inmiddels gedeeltelijk afgebroken schuine mergelmuur. Een paar Maaslandse vensters, gevat tussen speklagen, sierde de verdieping van de westvleugel. Ook het poortgebouw werd grondig verbouwd, vermoedelijk gelijktijdig met de bouw van een nieuwe kasteelhoeve, die verpacht werd. Het poortgebouw functioneerde als ingang, via de nog bestaande hoeve. Op grachtniveau werden twee keldertjes uitgespaard.

In de zuidelijke ruimte van de woonvleugel op het gelijkvloers, palend aan de donjon, wijzen een lichtjes schuin afhellend mergelvlak, resten van de afvoerkanalen, eveneens in mergel, resten van een oven in baksteen en een halfronde afvoerput in mergel naar alle waarschijnlijkheid op het in een tekst van 1736 vermelde washuis. Het kasteel is in deze vorm blijven bestaan tot 1811 en als dusdanig afleesbaar op de prent van Remacle-Leloup, (1738-1744).

Verbouwingen (18de eeuw)

Zoals zichtbaar op dezelfde prent van Remacle-Leloup werd de tuin achter het kasteel (zuidzijde) omgebouwd tot een parktuin naar Frans model en werden de grachten aangepast: deze werden smaller gemaakt (circa 6 meter breed). Een staat van bevinding van 1774 vermeldde de lamentabele toestand van het kasteel.

De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft het kasteel (“Chateau”) weer als een gebouw met verschillende vleugels omgeven door moestuinen.

19de-eeuwse hoeve

Na de verkoop van het kasteel door baron de Blisia aan Joseph Moreau in 1811 werd het geheel deels afgebroken en omgevormd tot een hoeve met bakhuis en winkeltje. Reeds vóór 1841 moet de oostvleugel met flankeertoren ingericht zijn tot schuur en stal. Ook de herinrichting van de bovenverdiepingen van de westelijke vleugel moet in die periode gesitueerd worden. Op het kadasterplan van 1842-1845 blijkt de noordzijde volledig verbouwd te zijn, mogelijk reeds met inbegrip van de afbraak van de donjon. Ook de rechter flankeertoren is verdwenen.

Op het kadasterplan van 1865 is ook deze nieuwe noordvleugel verdwenen, de gracht tussen de voormalige kasteelhoeve en het voormalig kasteel gedempt, de tweede toegangstoren gesloopt, wat tot een sterke inkorting van de woning leidde. Het kadasterplan van 1875 toont de vereniging van het binnenplaats-perceel met een voorliggend perceel, wat een aanpassing van dit voormalig binnengebied suggereert. Uit dit jaar stammen ook de aanbouwen aan weerszijden van de woning: de winkel bevindt zich aan de noordzijde, de bakplaats en de nieuwe koermuur ten zuiden.

Archeologisch onderzoek

Naar aanleiding van het archeologisch onderzoek door T. Waegeman halverwege de jaren 1980 werd in functie van een renovatie-opdracht in 1988 een archeologisch-historische evaluatie gemaakt van de site opgesteld. In 1997 gingen de valorisatiewerken van de ruïne van start. In functie van het herstel van de omgrachting voerde het toenmalige Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP) in 1999 een nieuw en aanvullend archeologisch onderzoek uit.

Beschrijving

Archeologisch onderzoek

In december 1998 ontving de Tongerse buitendienst van het IAP vanwege de gemeente Riemst en het Bestuur Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap het verzoek op een drietal plaatsen rond de burcht van Millen proefsleuven te graven om inzicht te krijgen in de structuur en de afmetingen van de voormalige omgrachting(en). Het was aanvankelijk de bedoeling de gracht(en) op drie plaatsen te doorsnijden, eenmaal aan de zuidelijke zijde, eenmaal aan de oostelijke zijde en eenmaal aan de noordelijke zijde van de burcht. Aan de oostelijke zijde was in het midden van de jaren 1980 de gracht reeds doorsneden door T. Waegeman. Er werd derhalve besloten daar geen nieuwe put aan te leggen, maar beroep te doen op de oude veldtekeningen. Aan de noordelijke zijde tenslotte werd een sondering uitgevoerd. De recente ophogingslagen van het terrein en de grachtvulling zelf waren echter dermate instabiel dat het binnen de beschikbare ruimte niet mogelijk was op een veilige manier een doorsnede aan te leggen. De informatie bleef dus beperkt tot de grachtprofielen van de oostelijke en de zuidelijke zijden.

Uit het voorgaande is gebleken dat het westelijk profiel van de proefsleuf doorheen de zuidelijke gracht van de burcht van Millen is opgebouwd uit drie elkaar in de tijd opvolgende lagenpakketten, de fundering van de burchtmuur en een uitgebroken fundering van een recente muur. Het oudste lagenpakket dateert, op grond van het schaarse Andenne-aardewerk, uit de volle middeleeuwen. Het bestaat uit drie verschillende ophogingslagen met een totale dikte van bijna 2 meter. In de onderste laag bevindt zich verplaatst prehistorisch materiaal. Dit oudste lagenpakket wordt doorsneden door de insteek en vulling van een V-vormige gracht, op grond van het materiaal daterend van het einde van de 15de eeuw, circa 6 meter breed en ongeveer 4 meter diep. Op de bodem van de gracht lag een grote hoeveelheid nederzettingsafval, met name aardewerk en ijzeren voorwerpen. Deze gracht wordt op zijn beurt weer doorsneden door de insteek en opvulling van een tweede gracht, ongeveer 9 meter breed en circa 4 meter diep, en is uitgegraven tot tegen de fundering van de burchtmuur. Er is onvoldoende materiaal in aangetroffen om er een datering aan te kunnen geven. De grachtvullingen bevatten nog grote hoeveelheden nederzettingsafval: voorwerpen in aardewerk, glas en steen, dierlijke en plantaardige resten en gebouwresten als haardstenen, gesculpteerde architectuurfragmenten en vloertegels.

Van de burcht van Millen wordt gezegd dat ze kan opklimmen tot de 12de of 13de eeuw, dat ze in de 14de eeuw werd omgevormd tot een waterburcht en dat ze in de eerste helft van de 17de eeuw werd verbouwd tot een kasteel. Het is mogelijk dat deze drie fazen weerspiegeld worden door respectievelijk het ophogingspakket (volle middeleeuwen), de V-vormige gracht (met materiaal uit hoofdzakelijk het einde 15de eeuw) en de brede gracht (niet dateerbaar, maar zeker later dan de V-vormige gracht). In een nog latere periode werd een muur gebouwd in de secundaire grachtvulling. Deze muur is in een recent verleden gedeeltelijk afgebroken. Een ander deel is echter nog bovengronds zichtbaar.

Burcht

De nog bestaande gebouwen van de burcht en de kasteelhoeve in het noordwesten van Millen werden als monument en de onmiddellijke omgeving als landschap beschermd bij koninklijk besluit van 27 mei 1977.

De burchtruïne omvat twee evenwijdig ten opzichte van elkaar gelegen gebouwen, waarvan het oostelijk gebouw voorzien is van een ronde toren. De oostelijke vleugel bevat de oudste kern in de mergelstenen oost- en zuidgevel, met op de hoek van beide een ronde, mergelstenen toren. Het gebouw is thans verlaagd. Het zadeldak bestaat uit Vlaamse pannen. De overige gevels zijn van baksteen, met gebruik van mergelsteen voor de speklagen, omlijstingen van de muuropeningen en hoekbanden (eerste helft 17de eeuw). Een gevelsteen met datering 1820 verwijst naar de aanpassing van het gebouw als hoeve. De west- en noordgevels vertonen 19de-eeuwse muuropeningen; de oorspronkelijke muuropeningen in mergelstenen omlijsting zijn gedicht. De oost- en zuidgevels, evenals de toren, vertonen een hoge sokkel met kernmetselwerk en parement (regelmatig verband) van silex. De muuropeningen zijn smalle spleten, gedichte kruiskozijnen en rechthoekige vensters met een mijtervormige, mergelstenen ontlastingsboog. De toren is inwendig nog voorzien van een bakstenen kruisribgewelf met mergelstenen ribben.

De westelijke vleugel telt vier traveeën en twee en een halve bouwlaag onder een zadeldak. Het huidig uitzicht dateert uit de 17de eeuw, maar de kern is ouder (mergelstenen westgevel). Het bakstenen gebouw is voorzien van mergelstenen banden en hoekblokken en gesmeed ijzeren muurankers met krullen. De oorspronkelijke mergelstenen muuropeningen met negblokken (waarschijnlijk kruiskozijnen) zijn gedicht. De huidige muuropeningen werden in de 19de eeuw aangebracht.

Tussen beide gebouwen bevindt zich een waterput. Ten zuiden bleef een deel van een oorspronkelijk mogelijk hogere ommuring van mergelsteen behouden. De opgegraven plattegronden van de donjon en een deel van de waterburcht zijn ten noorden van de gebouwen gereconstrueerd door middel van lage muurtjes.

De herbestemming van de monumentale restanten van de middeleeuwse burcht en postmiddeleeuwse kasteelsite van Millen tot Euregionaal bezoekerscentrum is gesteund op het bouwhistorisch en historisch-urbanistisch belang van deze site.

De burcht- en kasteelsite vormt niet alleen een sterk structuurbepalend element binnen een relatief gaaf gebleven Haspengouws dorp, het is bovendien een mooi voorbeeld van een gegroeide burchtsite waarbij alle typische bouwfasen geheel of gedeeltelijk bewaard of tenminste herkenbaar zijn: de motte (11de-12de eeuw), de donjon (12de-13de eeuw), de waterburcht (14de eeuw) en het kasteel in Maaslandse renaissancestijl (17de eeuw) met vierkantshoeve.

Bibliografie

  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DL002129, Uitbreiding bescherming burcht (J. Gyselinck, 2000).
  • Centrale Archeologische Inventaris, ID 700193, Waterburcht Millen.
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Jozef Jean François de Ferraris, opgesteld tussen 1770-1778, schaal 1:11.520.
  • WAEGEMAN T. 2013: De donjon van Millen (I). Een strategische Loonse sterkte in een feodaal verkaveld agrarisch landschap, Historische Woonsteden en Tuinen 177.1, 24-28.
  • WAEGEMAN T. 2013: De waterburcht van Millen (II). Of hoe elke strategische strategische medaille haar tactische keerzijde kent, Historische Woonsteden en Tuinen 178.2, 15-19.
  • WAEGEMAN T. 2013: Het kasteel van Millen (III). Millen buitenplaats van een luiks schepengeslacht (16e-18e eeuw), Historische Woonsteden en Tuinen 179.3, 22-25.

Auteurs: Schlusmans, Frieda; Gijselinck, Jozef; Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Burcht van Millen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/36947 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.