erfgoedobject

Parochiekerk Sint-Niklaas

bouwkundig element
ID
39072
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/39072

Juridische gevolgen

Beschrijving

Georiënteerde, longitudinale kruiskerk aansluitend bij de Brabantse gotiek en voorzien van een vieringtoren. Het omringende kerkhof, begin jaren 1950 al buiten gebruik gesteld, werd opgeheven vanaf 1 april 1959 en verplaatst in westelijke richting; de ruimte werd heraangelegd met groenaanplantingen en is van de straat gescheiden door een haag en een laag bakstenen muurtje.

Historiek

De oorsprong van de kerk en parochie van Drogenbos bleef tot op heden vrij onduidelijk. De oudste documenten hieromtrent dateren uit het begin van de 12de eeuw. Volgens een akte van 1110 schonk Godfried, hertog van Lotharingen toen een stuk bos gelegen aan de Glatbeke te Ukkel aan de zusters van Vorst. A. Wauters beschouwt de in deze akte vermelde "ecclesia monacchi Herimanni" als de kerk van Drogenbos; het is echter niet duidelijk of een kapel de huidige kerk is voorafgegaan. In ieder geval was Drogenbos op kerkelijk gebied van oudsher afhankelijk van Ukkel. De officiële erkenning als appendicium van Ukkel dateert volgens J. Verbesselt van 1372, de oprichting plaatst hij in 1312. Na het Concordaat van 1801 kwam er in 1805 een eigen pastoor en op 28 september 1825 werd Drogenbos erkend als zelfstandige parochie.

Koor, noordelijke transeptarm en toren werden gebouwd circa 1350 door Jan Van Lire, voortgaande op een inscriptie op de eerste torenverdieping. Het schip dateert, evenals de noordelijke sacristie, uit de 15de eeuw, maar werd meermaals aangepast in de 17de en 18de eeuw, hoewel deze aanpassingen grotendeels ongedaan gemaakt werden bij de restauraties van de 19de eeuw. Waarschijnlijk werd de zuidelijke transeptarm na een brand in de 16de of 17de eeuw heropgebouwd op basis van een oudere, 14de-eeuwse kern, terwijl de noordelijke arm werd hersteld; hiervoor werd baksteen gebruikt in tegenstelling tot de voorheen gebruikte Lediaanse zandsteen. In de loop van de 17de en de 18de eeuw werden zoals hoger aangehaald diverse verbouwingen uitgevoerd, doch voornamelijk om het interieur aan te passen aan de smaak van de tijd; zo werden de gotische vensters gedicht of sterk gewijzigd.

Begin 19de eeuw werd de kerk vergroot door de zijbeuken in westelijke richting te verlengen in Dilbeekse steen. A. Wauters maakt bovendien melding van de restauratie van de voorgevel en de reconstructie van het portaal in 1845. De zuidelijke sacristie werd toegevoegd in 1844 naar ontwerp van de Leuvense architect Antoon Briffaerts.

De meest ingrijpende "restauratiewerken" gebeurden echter onder pastoor Michiel Davidts, pastoor van 1852 tot zijn overlijden in 1875. Deze werken, begonnen in 1855, duurden meerdere jaren en sloten aan bij de toen gangbare neogotiek. Het dichtgemetselde venster boven het hoofdaltaar en boven de hoofdingang werden opnieuw geopend. Het centrale koorvenster werd voorafgegaan door een plaasteren triomfboog die werd verwijderd. In 1861 werd het huidige hoofdaltaar geplaatst en in 1863 kwam daarboven het eerste glasraam, een gift van de heer Rey, de plaatselijke kasteelheer. De communiebank werd halverwege het koor geplaatst en de vensters in de zijbeuken werden hersteld in neogotische stijl. Pastoor Davidts voorzag eveneens een nieuwe kruisweg; de toenmalige bouwmeester-restaurateur John Philip maakte hiervoor de plaatsen klaar, maar door geldgebrek werd de kruisweg slechts afgewerkt in 1876. De doopvont werd verplaatst van de Onze-Lieve-Vrouwkapel naar de zijingang. Het orgel, oorspronkelijk op het oksaal werd links in het koor geplaatst, hiervoor moest de deur naar de toenmalige sacristie, nu bergruimte, dichtgemetseld worden (1860); een nieuwe deur kwam rechts naast het Onze-Lieve-Vrouwaltaar; deze werken werden uitgevoerd onder leiding van architect A. Briffaerts. De hoofdingang van de kerk, het westportaal werd dichtgemetseld. Een bijkomende zijingang werd gecreëerd aan de noordzijde, zodat er één voor de mannen en één voor de vrouwen was. Naar aanleiding van het overlijden van Pieter Massy, lange tijd gemeentesecretaris, onderwijzer en schoolhoofd, in 1871 werd het Sint-Niklaasaltaar geplaatst als hulde aan deze prominente figuur.

In 1877 was er een vraag tot dringende herstellingswerken voor de bedaking en het aanbrengen van houten gewelven in de zijbeuken; de plannen werden opgemaakt door architect J.J.(?) Van Ysendyck en goedgekeurd in 1879; de plannen voor het gewelf in de middenbeuk en de zuidelijke transeptarm opgemaakt door architect J. Ramaekers werden goedgekeurd op 5 september 1896.

In 1902 besliste de kerkfabriek een algemeen herstelontwerp te laten opmaken. De werken omvatten de restauratie van interieur en exterieur, het herstel van de vroegere hoofdingang en het dichtmaken van de zijingangen, het inbrengen van een buitendeur in de sacristie, het vooruitschuiven van de communiebank naar het transept om plaats te creëren in het koor, vervanging van het koorgestoelte en tot slot aanpassing van het doksaal en vernieuwing van het orgel. Het ontwerp werd opgemaakt door architect Fernand Symons, doch het werd door de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen te ruim bevonden. Circa 1916 werd de vergroting van de kerk overwogen; de plannen hiervoor werden opgemaakt door bouwmeester G. Crétien Veraart, maar ze werden niet uitgevoerd.

Tijdens een algemene restauratiecampagne in de periode 1960-1965 werd de hoofdingang in de westgevel opnieuw geopend; dit gebeurde naar ontwerp van F. De Groodt van 1957, goedgekeurd in 1958.

Beschrijving

Georiënteerde longitudinale kruiskerk met lage vieringtoren, frequent voorkomend bij de landelijke kerken in westelijk Brabant. De plattegrond vertoont een driebeukig schip met basilicale opstand van vier traveeën, een onregelmatig transept met noordelijke transeptarm van twee traveeën en zuidelijke transeptarm van één travee, beide met vlakke sluiting en verschillend in hoogte, koor van twee rechte traveeën met driezijdige sluiting, geflankeerd door sacristieën.

Koor, toren en transept vertonen een regelmatig metselverband en zijn opgetrokken uit Lediaanse kalkzandsteen. De zuidelijke transeptarm en de puntgevel van de noordelijke zijn vervaardigd van baksteen, volgens abbé Thibaut de Maisières gaat het hier ongetwijfeld om de reconstructie na een brand. Bij de herhaaldelijke verbouwings- en/of restauratiewerken van het schip werden diverse materialen gebruikt; in de middenbeuk en de gewijzigde westgevel komt voor het grootste deel witte steen van Diegem voor; de oudere delen van de zijbeuken vertonen een groter metselverband en de steen heeft een meer gele kleur, vermoedelijk afkomstig uit de omgeving van Dilbeek. De negentiende-eeuwse restauraties als de herstelwerken in de zuidelijke zijbeuk, de nieuwe steunberen van de west- en zuidgevel zijn uitgevoerd in imitatiesteen. Leien zadel- en lessenaarsdaken.

Lage vierkante vieringtoren met twee zichtbare geledingen en spitsbogige galmgaten onder leien tentdak met bekronend kruis afkomstig van de kasteelkapel van Beersel; het werd hier geplaatst door pastoor Davidts. Het gedeelte net onder de kroonlijst is van baksteen in tegenstelling tot de rest van de toren die is opgetrokken uit Lediaanse kalkzandsteen. Het bakstenen gedeelte zou verwijzen naar een negentiende-eeuwse herstelling nadat de toren in 1876 zwaar was beschadigd door een orkaan.

Het schip vertoont aan de westzijde een puntgevel gevat tussen verjongende, versneden steunberen en de iets lagere zijbeuken. In de jaren 1960 opnieuw geopende korfboogpoort, zie bouwnaad en coloriet van het materiaal, onder omlopende waterlijst, hogerop spitsboogvenster met neogotisch maaswerk als resultaat van de aanpassingen ten tijde van pastoor Davidts die het toen gedichte venster liet openmaken; trigonaal venster met neogotisch zeslobmotief in de top, aangebracht op het einde van de 19de eeuw naar ontwerp van J. Ramaekers.

De zijbeuken worden gemarkeerd door relatief kleine, neogotische spitsboogvensters op doorgetrokken waterlijst, eveneens als resultaat van de negentiende-eeuwse aanpassingen toen werd teruggegrepen naar de gotische vormentaal. Enkele vensters worden bekroond door een waterlijst met gestrekte uiteinden. Ook in de zijbeuken verwijzen diverse bouwnaden en het verschil in materiaal naar de bouwchronologie: zo wordt de begin 19de-eeuwse verlenging van de zijbeuken in westelijke richting onder meer aangetoond door de in hoogte verspringende sokkel. In de tweede travee aan de zuidzijde: spitsboogdeurtje in geprofileerde omlijsting met sluitsteen. Op dezelfde hoogte in de noordelijke zijbeuk werd door pastoor Davidts een gelijkaardige toegang voorzien, iets soberder van uitvoering. De middenbeuk wordt nu verlicht door trigonale vensters, aangebracht in het derde kwart van de 19de eeuw; volgens abbé M. Thibaut had het kerkschip oorspronkelijk één zadeldak; pastoor Davidts zou de zijbeuken onder aparte lessenaarsdaken gebracht hebben waardoor hij de middenbeuk beter kon verlichten door het aanbrengen van genoemde venstertjes.

Noordelijke transeptarm gemarkeerd door versneden steunberen en spitsboogvensters onder omlopende waterlijst. De vensters werden in de loop van de 17de eeuw gedicht, maar op basis van de brokstukken teruggevonden in het raam aan de oostzijde, werden ze naar hun oorspronkelijk uitzicht hersteld in de 19de eeuw; de noordelijke geveltop, uitgevoerd in baksteen, vertoont naast vlechtingen ook schouderstukken, een metselaarsteken en enkele verspreide blokken van kalkzandsteen; ingemetselde hardstenen grafplaten in de westgevel. De aan de oostzijde palende "oude sacristie", nu bergruimte, sluit qua bouwhoogte aan bij koor en transept en vertoont een nagenoeg vierkante plattegrond; twee kleine rechthoekige vensters, waarvan één met neogotisch maaswerk, aangebracht ten tijde van pastoor Davidts; het andere venster is getralied en is mogelijk origineel; op de verdieping een spitsboogvenster en waterlijst doorgetrokken naar het koor.

De zuidelijke transeptarm is, conform de bouwchronologie opgetrokken uit baksteen met speklagen van kalkzandsteen; spitsboogvenster met neogotisch maaswerk. De aan de oostzijde palende sacristie van 1844 vertoont een rechthoekige plattegrond en wordt afgedekt door een lessenaarsdak. Het bovenste gedeelte sluit qua uitzicht aan bij de zuidelijke transeptarm door het gebruik van baksteen en zandstenen speklagen; een neogotisch roosvenster zorgt voor de verlichting; ingemetselde gedenkplaat van blauwe hardsteen met vermelding van de parochiepriesters.

Het koor wordt geritmeerd door verjongende en versneden steunberen waartussen spitsboogvensters met neogotisch maaswerk onder omlopende waterlijst die zorgen voor de verlichting. Zuidoostelijke steunbeer met later ingebrachte, zie bouwnaad en verschil in materiaal, neogotische nis met beeld van de patroonheilige Sint-Niklaas onder baldakijn, gesigneerd "Beyerman Cecile 1961". Tegen de kopgevel: beeld van Christus, volgens oude foto's oorspronkelijk aan het kruis, naar een ontwerp van Antoon Briffaerts en geplaatst door pastoor Davidts. Heden is het kruis verdwenen en is het beeld overluifeld.

Bepleisterd en heden monochroom beschilderd interieur met negentiende-eeuws houten spitstongewelf in de middenbeuk; koor en kruising met bepleisterde kruisribgewelven, in het koor voorzien van gotisch geprofileerde stenen ribben, neerkomend op veertiende-eeuwse consoles in de vorm van een maskerkop of fabelachtig dier, verbonden door een kordon; vijf consoles bevinden zich op hun originele plaats; de overige zijn afkomstig uit de toren en werden door pastoor Davidts gebruikt ter vervanging van de vernielde consoles; uitgewerkte gewelfsleutels. Het gewelf van de noordelijke transeptarm werd nooit voltooid en bestond uit een vlakke zoldering tot in de negentiende eeuw toen het huidige kruisribgewelf werd aangebracht. De druk van de toren wordt geschraagd door vierlobbige bundelpijlers met halfzuilen voorzien van lijstkapitelen. Spitsboogarcade op natuurstenen zuilen op ronde basis en voorzien van lijstkapitelen; verspreide steenkappertekens op de natuursteenblokken, scheibogen beschilderd met bloemmotief, een overblijfsel van de negentiende-eeuwse polychromie. Volgens C. Theys zou de polychromie dateren uit 1886 ten tijde van pastoor De Becker. Andere sporen hiervan zijn nog zichtbaar aan de toegang tot de sacristie en de toren.

In het koor, in de noordelijke muur, bleef een gotisch uitgewerkt tabernakel met smeedijzeren hekje bewaard, in de zuidelijke muur een credensnis.

Op de eerste torenverdieping resten 14de-eeuwse maskerkopconsoles; de klokkenzolder is gedeeltelijk gereconstrueerd in baksteen na de beschadigingen aangebracht door een orkaan in de negentiende eeuw.

Mobilair

Schilderijen. Christus aan het kruis, Felix De Boeck, circa 1960. Beeldhouwwerk. Laatgotische beelden, 15de en 16de eeuw, waaronder een gepolychromeerd houten beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind in restauratie (2004), en een gepolychromeerd houten beeld van Sint-Antonius abt; terracotta beeld van Sint-Niklaas van Myra en Bari, door Roig, circa 1961. Meubilair. Overwegend neogotisch meubilair uit het midden van de 19de eeuw. Stenen hoofdaltaar met gepolychromeerde plaasteren reliëfs, 1861 (zie inscriptie), A. Briffaerts; gelijkaardige zijaltaren, het noordelijke toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, het zuidelijke aan Sint-Niklaas; neogotische inkomportalen. Orgel aangekocht in 1840 bij De Volder (Brussel), in 1877 grondig hersteld en in het koor geplaatst, in 1930 nogmaals hersteld en vergroot door het huis Delmotte (Doornik). Arduinen, deels gepolychromeerde doopvont van 1558, geschonken door de heer van Drogenbos Adriaan du Bois, zie inscriptie. 15de-eeuws, stenen wijwatervat op een console in de vorm van een duivel. Terracotta kruisweg uitgevoerd in basreliëf en afkomstig uit het Institut de l'Art Chrétien van Mayer en Cie (Munchen), 1876. Het centrale koorglasraam, een gift van de heer H. Rey, dateert van 1861, de overige uit de tweede helft van de 19de en het begin van de 20ste eeuw en zijn alle afkomstig uit het atelier Samuel Coucke en Zonen en de Gebroeders Coucke, zie signatuur, een belangrijk schilder- en glazeniersatelier uit de neogotische periode.

  • Ruimtelijke Ordening, Wonen en Onroerend Erfgoed, Agentschap Ruimtelijke Ordening Vlaanderen, Onroerend Erfgoed, Vlaams-Brabant, Dossier Sint-Niklaaskerk Drogenbos met Briefwisseling Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.
  • COEKELBERGHS D. en JANSSENS W., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Brabant. Kanton Sint-Genesius-Rode, Brussel, 1980, p. 18-20.
  • Drogenbos. Een dorp tussen grootstad en platteland. Beelden van toen in foto’s en prentkaarten, Heem- en Geschiedkundige Kring, s.l., 1993, p. 14-20.
  • Pastoor Michiel Davidts (1808-1875), een man van symbolen, Brochure 14e Open Monumentendag, 8 september 2002.
  • POREYE R., Drogenbos, son église et son vieux château, in Brabant, 1966, p. 13-15.
  • THEYS C. Drogenbosch, aan de Zenne, in Toerisme, jaargang 15, nummer 15, 1936, p. 549-554.
  • THEYS C., Geschiedenis van Drogenbosch, Brussel, 1942.
  • THIBAUT DE MAISIERES P., L'église de Droogenbosch, in Bulletin de la Société Royale d'Archéologie de Bruxelles, nummer 4, 1931, p. 165-178.
  • WAUTERS A., Histoire des environs de Bruxelles, Brussel, 1855, heruitgave 1973, deel 10A, p. 122-141.

Bron: KENNES H. met medewerking van DAVELOOSE B. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Drogenbos, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB9, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Niklaas [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/39072 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.