erfgoedobject

Kasteel van de heren van Hoogstraten

bouwkundig element
ID
46453
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/46453

Juridische gevolgen

Beschrijving

Voormalig kasteel van de heren van Hoogstraten, heden Penitentiair Schoolcentrum (PSC), (zie ook Wortel en Merksplas, Kolonies).

Domein van circa 70 hectare omvattende kasteel en aanpalende gebouwen, weiden en landbouwgronden, ingeplant aan de oever van de Mark in de onmiddellijke omgeving van de oude heerbaan. De moerassige gronden rondom vormden een natuurlijke verdediging. Het kasteel zelf is omgeven door de oude slotgracht, het volledige domein ten noorden en ten oosten door de Mark, ten zuiden en ten westen door grachten. Een kaarsrechte dreef, voorheen zogenaamd Linden Dyk, voert van het kasteel naar de Sint-Catharinakerk (zie Lindendreef). De toegang tot het kasteel ligt nog steeds tegenover deze dreef.

Historisch overzicht

Mogelijk tot de 9de eeuw opklimmend kasteel ontstaan als houten woontoren met verdedigingsgracht gevoed door de Mark, volgens de legende opgericht door Gelmel, één van de aanvoerders van de Noormannen. Later fungerend als vooruitgeschoven bastion van het markgraafschap Antwerpen. Vermoedelijke verbouwing tot stenen slot eind 12de eeuw; in de eerste helft van de 15de eeuw in gotische stijl herbouwd door Jan IV van Kuik (+1442) en door twee omwallingen met bijhorende grachten beschermd. Na vererving in het bezit van de familie van Culemborg.

Tussen 1525 en 1540 werd in opdracht van de graven Antoon I de Lalaing en Elisabeth van Culemborg naar ontwerp van Rombout II Keldermans en in samenwerking met Domien De Waghemakere de omwalling aan veldzijde bebouwd met een zwaar poortgebouw en enkele torens, verbonden door vleugels; in de torens kon op enkele plaatsen geschut worden opgesteld; de omvangrijke vleugels die het poortgebouw flankeren kregen allicht ook een woonfunctie. Vóór deze nieuwe, op de omwalling gegroeide burcht lag de voorburcht met het oorspronkelijke slot. Het nieuwe kasteelcomplex, dat de functie van het oude slot overnam en onder Filips de Lalaing (1540-1555) werd voltooid, had de allures van een renaissanceslot; volgens Grammaye vertoonde het drie versterkte omwallingen, wachttorens en ophaalbruggen, een wapenzaal, twee kapellen, zuilengangen, rijkelijk ingerichte zalen en galerijen, uitgestrekte hovingen en fonteinen. Tijdens de belegering door Maarten van Rossum, in 1542, bleef het ongedeerd. In 1568, onder Antoon II de Lalaing, werd het verbeurd verklaard, gevolgd door de restitutie aan de graven in 1576 bij de Pacificatie van Gent. Afgebrand in 1581 en door het beleg van 1603 ernstig in verval geraakt, werd het in 1615 enigszins hersteld; door de mogendheden onzijdig verklaard moesten de buitenversterkingen in 1618 worden gesloopt.

Na de Vrede van Munster (1648) braken rustiger tijden aan, met plannen voor herstel in 1678, die vermoedelijk om financiële redenen niet werden uitgevoerd; de gehavende toestand blijkt uit de kopergravure door F. Ertinger, hetzelfde jaar verschenen in de Notitia Marchionatus van J. Le Roy. Slechts één zaal en een tiental vertrekken staan vermeld in de inventaris, opgemaakt bij het overlijden in 1709 van rijngravin Maria-Gabriëla de Lalaing als laatste gravin van Hoogstraten van voornoemd geslacht, in 1659 gehuwd met wild- en rijngraaf Carolus-Florentinus van Salm; er is geen sprake van rijkelijk huisraad, kunstschatten, sier- of fruitbomen. Haar achtjarige kleinzoon rijngraaf Niklaas-Leopold van Salm erfde haar eigendommen en titels; onmiddellijk werden door zijn voogd, A.M. Van Kessel, stappen ondernomen om het kasteel te laten herstellen. In 1719 huwde hij zijn verre nicht Dorothea van Salm. In 1721 werd in de noordelijke zijkapel van het kasteel een hoog eiken altaar opgericht met houten beeld van Sint-Jan Nepomucenus; het altaar werd later vernield maar het beeld bleef bewaard. In deze periode (1721-1729) werd het kasteel regelmatig door de gravin bewoond.

In 1729 brak er brand uit waarbij vooral de keuken zwaar werd getroffen. Na de dood van zijn schoonvader, in 1738, werd Niklaas-Leopold vorst van Salm, in 1740 hertog, in 1743 vorst van Salm-Salm. Er is sprake van brugherstellingen in 1743 en het uitgraven van nieuwe vijvers in 1750. Het neerhof werd na de brand van 1752 opgeknapt om er een jachthuis van te maken. Plannen tot "vergroting van zijn kasteel of hof, tot vernieuwing of verbetering en tot vermeerdering van verscheiden gebouwen" dateren van 1753-1755; tekeningen, bestekken of rekeningen werden niet teruggevonden zodat onzekerheid bestaat omtrent de realisatie. Op het kruispunt van de 's Boschstraat en de oude weg tussen kasteel en watermolen - nu grondgebied Wortel -, werd een ijskelder aangelegd, gesloopt in 1918; de fundamenten ervan werden in 1971 gedeeltelijk blootgelegd.

In 1768 werd het slot op de binnenplaats zwaar geteisterd door brand en niet meer herbouwd. Na het overlijden, in 1773, van prins Maximiliaan, staat alleen de inboedel van "arsenaal" en "garde-robe" in de inventaris vermeld; er is een vermeldenswaardige lijst van vreemde bomen in de kasteeltuin: oranje-, laurier-, mirte-, jasmijn- en vijgenbomen, en talrijke ananassen. Onder vorst Lodewijk van Salm-Salm (1770-1778) werden dak en toren hersteld. Meubelen werden aangevoerd in 1774 en na de restauratie in 1782. In 1782 werden onder voogdijschap en tegen de wil van prins Konstantijn grote bouwwerken uitgevoerd; het geteisterde binnenslot was inmiddels volledig gesloopt, de binnengrachten werden vermoedelijk in dezelfde periode gedempt. Een nieuwe vleugel werd in 1782, zie de sluitsteen, opgetrokken ten zuidoosten van het voorhof en gedurende een tiental jaren bewoond door de laatste residerende hertogin, prinses Louise.

Het kasteel, in 1796 door de Fransen aangeslagen, geplunderd en deels afgebroken, werd ingericht als gendarmeriekazerne en huisvesting voor de vrederechter. Het beslag op de goederen van de hertog werd in 1815 door koning Willem opgeheven, echter niet op diegene bestemd voor openbare dienst of weldadigheidsinstelling.

Het kasteel van Hoogstraten, sedert 1810 ingericht als bedelaarsoord, bleef staatseigendom. De dreef werd in 1817 publieke weg. Het "Bedelaarsgesticht van de Beide Nethen", opgericht bij decreet van Napoleon van 5/7/1808, was eerst ondergebracht in het afgeschafte dominicanenklooster in Mechelen; op 18/6/1810 werd het kasteel van Hoogstraten hiervoor ter beschikking gesteld. Nog hetzelfde jaar werden verschillende herstellings- en bouwwerken uitgevoerd onder toezicht van P.J. Bruyninckx, maire van de gemeente, onder meer aan de ophaalbrug, grote toren, daken en schoorstenen, vloeren, muren, plafonds, ramen en deuren; een wachtkamer werd ingericht en veranderingen aangebracht aan de vertrekken voor de bestuurder, de burelen, de kazernes. De plannen voor noordoostelijke en noordwestelijke vleugels, opgericht tegen de bestaande vestingmuur - huidige cellulair gedeelte -, dateren uit dezelfde periode; leiding en toezicht op de werken werden toevertrouwd aan A. De Bourges, hoofdingenieur van het keizerlijk korps van Bruggen en Wegen; een hele reeks plattegronden en doorsneden, waarvan één gedateerd 1/3/1811, wordt bewaard in het Antwerpse stadsarchief; een niet gedateerde kopie van deze plannen, opgemaakt door F. Stoop, wordt bewaard in het Rijksarchief. Na de overdracht aan de Belgische staat, verliet de militaire wacht het kasteel.

Een nieuwe kapel, nieuwe gevangenissen en kamers voor kloosterzusters werden voorzien in 1845 en de vroegere kazerne ingericht als gasthuis. Gasthuis en klooster werden in 1930 afgeschaft. In 1880 werd de Landbouwkolonie ingericht, in 1891 het Bedelaarswerkhuis omgevormd tot toevluchtshuis met milder regime voor zwakke en zieke mannen en de vrouwenafdeling overgebracht naar Sint-Andries-Brugge. Van 1914 tot 1924 verbleven de zusters norbertinessen en zevenhonderd zenuwzieke patiënten uit Zoersel op het kasteel. Het Toevluchtshuis werd in 1929 afgeschaft; sedert 1931 fungeert het kasteel als Strafschool of Penitentiair Schoolcentrum.

Bouwgeschiedenis

Van de 15de-eeuwse pentagonale waterburcht, het zogenaamde binnenslot, zoals we het uit verschillende iconografische bronnen kennen bleef, met uitzondering van mogelijke grondvesten, niets bewaard. Getuigen uit deze periode zijn de huidige slotgracht, die toen bij de tweede omwalling van het kasteel hoorde, en wellicht ook de grondvesten van het 16de-eeuwse kasteelcomplex. Aan deze, door Rombout II Keldermans op de omwalling gebouwde burcht, refereert de huidige zuidwestelijke vleugel, met zwaar, later aangepast poortgebouw en aansluitende vleugels met huidige griffie en bureau van de directeur, voormalige wapenzaal en de noordelijke hoektoren aan de linker zijde die voorkomt op de vermelde kopergravure door F. Ertinger in 1678 verschenen in de Notitia Marchionatus van J. Le Roy., de herhaalde malen verbouwde vleugel en de fundamenten van de zuidelijke hoektoren aan de rechter zijde. De noordelijke hoektoren werd in de 17de eeuw ingericht als duiventoren, de voormalige wapenzaal in 1845-1851 als kapel. De rechter vleugel werd in de 18de eeuw ingericht als woning voor de familie van Salm-Salm, samen met de zuidelijke hoektoren. De oprichting van de zuidoost-vleugel (met huidige bezoekerszaal) dateert uit het vierde kwart van de 18de eeuw. De norodoostelijke en noordwestelijke vleugels - het cellulaire gedeelte - dateren van circa 1810; de bouw zou geïnspireerd geweest zijn op het "Hôtel de Invalides" te Parijs. De huidige vormgeving van het poortgebouw dateert uit het vierde kwart van de 19de eeuw. De dienstwoningen vooraan, de hoeve en de werkplaatsen gaan deels terug tot circa 1810 mits talrijke latere aanpassingen en uitbreidingen.

Beschrijving

Ten westen van het kasteel, tegenover de Lindendreef gelegen gekasseide eikendreef leidend naar de voorgebouwen. Cilindervormige wachthuisjes onder leien kegelspits verbonden door smeedijzeren hekken; aansluitende portiersloge links. Binnen de omheining gelegen directeurswoning van drie op drie traveeën en twee bouwlagen rechts, identieke woning opgetrokken ter plaatse van de voormalige conciërgewoning en brandweerpost links, laatstgenoemde echter met aansluitende vleugel van in totaal zeventien traveeën en twee bouwlagen verwerkt tot één symmetrisch opgebouwd geheel, voorheen hospitaal heden leraarsverblijf, dokterskabinet en cellen voor de gedetineerden in halve vrijheid. Gelijklopend laag gebouw van circa 1940 met observatiepaviljoen.

Van circa 1900 daterende, onderkelderde bakstenen gebouwen onder schild- of zadeldak (mechanische pannen) met dakkapellen. Lijstgevels versierd met omlopende muurbanden, tandlijsten, panelen, beëindigd met houten kroonlijst op klossen; rechthoekige beneden- en segmentbogige bovenvensters in bakstenen omlijsting, met hardstenen latei op de begane grond; arduinen onderdorpels. Rechthoekige deuren in volledig omlopende omlijsting van arduin. Bewaarde marmeren schoorsteenmantels in de directeurswoning; arduinen trap en samengestelde balklaag met ijzeren I-profiel en troggewelfjes in het vroegere hospitaal.

De twee woonhuizen loodrecht gelegen op de directeurswoning, huidige woning van de onderdirecteur en (leegstaand), klimmen in kern op tot cira 1810, toen onder meer met apotheek, verpleegstersverblijf, badplaatsen, verloskamer, logement voor de priester en zo meer; ze werden wellicht circa 1900 aangepast. Vrijwel onversierde bakstenen lijstgevels met uitzondering van twee fijne kordons; rechthoekige keldergaten; getoogde vensters en deuren alternerend met brede muurdammen. Bewaarde marmeren schoorsteenmantels met neoclassicistische inslag in de onderdirecteurswoning.

Kasteel. Polygonaal, volledig gesloten complex, bestaande uit ondiepe, aaneengeschakelde vleugels, ingeplant rondom een open binnenplaats (de plaats van het vroegere binnenslot, heden met aanplantingen en sportvelden) en omringd door een slotgracht. Vierledige boogbrug van baksteen met gekasseid wegdek, in huidige vorm mogelijk uit het vierde kwart van de 19de eeuw, zie toenmalige aanpassingen aan poortgebouw, eertijds met optrekkend houten gedeelte, zie de bewaarde ijzeren katrollen van vroeger ophaalsysteem boven de poort in de zuidwestelijke vleugel.

Tot de 16de eeuw opklimmende zuidwestelijke vleugel in traditionele en neotraditionele bak- en zandsteenstijl; lijstgevels, gemarkeerd door echte of pseudo-speklagen, waterlijsten, hoekkettingen, omlijste steigergaten, (herstelde ?) kruiskozijnen, getrapte onder leien zadeldaken waarin kleine dakkapellen. De in de 18de eeuw bepleisterde gevels werden in de 19de eeuw gedecapeerd, als onderdeel van een restauratie die uniformerend "traditionalistisch" werkt aan veldzijde.

Monumentaal poortgebouw van drie bouwlagen, in het vierde kwart van de 19de eeuw in neo-Vlaamse renaissancetrant hersteld; vooruitspringende vijfzijdige inkompartij met achteruitwijkende derde bouwlaag vermeerderd met overdekte weergang en bekronende omloop met kantelen, waarin schietgaten; omlopende boogfriezen; lijstgevel van drie traveeën aan binnenplaats. Korfboogpoort in witstenen omlijsting met katrollen van vroegere ophaalbrug; eikenhouten poort met makelaar gedateerd 1895, vermoedelijk verwijzend naar de restauratie van het poortgebouw; smeedijzeren hengsels en diamantkopnagels en kunstig smeedijzeren slot van oudere oorsprong. Doorgang onder bakstenen tongewelf en tudorboogpoort aan binnenzijde. De vertrekken links en rechts van de doorgang fungeerden eertijds als portierswoning en wachtverblijf.

Interieur: massieve, op de tweede bouwlaag tot circa 2,00 meter dikke muren met zeer diepe vensternissen en samengestelde balklagen op stenen consooltjes.

Aansluitende noordvleugel met hoger gedeelte, heden griffie en bureau van de directeur, van acht traveeën en twee bouwlagen onder steil zadeldak met twee (respectievelijk drie) getrapte dakvensters; markante lange ankers op de bovenverdieping; getrapte noordelijke zijpuntgevel. Getraliede keldervensters aan slotgracht. Herstelde witstenen kruiskozijnen onder gekoppelde ontlastingsboogjes met sluit- en aanzetstenen; glas-in-lood-ramen. Binnenplaatszijde met rechthoekige en korfboogdeur met bovenlicht.

Interieur: indeling met vertrekken van muur tot muur met in de 18de eeuw bepleisterde zolderingen. Bewaarde stenen spiltrap in meest noordelijke travee. Kelder bestaande uit drie ruimten van telkens vier graatgewelven op centrale pijler. Eikenhouten gordingenkap uit het vierde kwart van de 16de eeuw met twee schaargebinten onder later vernieuwd nokgebinte.

Aanpalende voormalige wapenzaal, sedert 1850-1851 ingericht als kapel van twaalf traveeën, één bouwlaag en zadeldak met opengewerkte spitse dakruiter. Vroeg-neogotische gedrukte spitsboogvensters met Y-tracering in geprofileerde zandstenen omlijsting; gelijkaardige zandstenen deuromlijstingen aan binnenplaats.

Interieur: rechthoekige bepleisterde en beschilderde ruimte, geritmeerd door pilasters die de gordelbogen van het verankerde tongewelf opvangen; geprofileerde vensteromlijstingen behalve in de koortravee. Vloer van zwarte en witte cementtegels met dambordpatroon. Grenen gordingenkap. Interessant mechanisme voor de bediening van het torenuurwerk.

Mobilair: gedecapeerd, eertijds gemarmerd eikenhouten portiekaltaartje in laatbarokstijl toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw Tenhemelopneming, voorheen met imitatie-draperie, uit de 18de eeuw; 18de-eeuws houten kruisbeeld. Flankerende eikenhouten beelden van Sint-Jan Nepomucenus, vroeg 18de-eeuws, en Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen, uit de 18de eeuw, voorts gepolychromeerde houten beelden van Sint-Nicolaas van Myra, 16de-eeuws, en Sint-Jozef met kind, eerste helft 18de eeuw, alle afkomstig van de oude kapel. Tribune met eenvoudige, neogotische houten afsluiting.

Aansluitende ronde wachttoren van drie bouwlagen onder ingesnoerde leien spits, sedert de 17de eeuw ingericht als duiventoren, ten tijde van het bedelaarsgesticht gebruikt als gevangenis; op de bovenverdieping zijn in de binnenwand van de dikke muren, de nissen voor nestgelegenheid nog zichtbaar. Begane grond, met bakstenen koepelgewelf, ingericht als sacristie voor de aanpalende kapel.

Mobilair: eikenhouten beeld van Heilige Maria Magdalena (1491-1510) en gepolychromeerd houten beeldje van Onze-Lieve-Vrouw met Kind met banderol door J. Hermann (1891-1910). Doopvont van messing en brons uit de 19de eeuw. Vroeg-19de-eeuws meubilair.

Herhaalde malen verbouwde, onderkelderde zuidelijke vleugel van negen (aan binnenplaats acht) traveeën en twee bouwlagen onder mansardedak, voorheen per travee voorzien van dakkapellen, heden met zelfde uitzicht als zuidelijke hoektoren en r.deel van de zuidoostelijke vleugel. Na de brand van 1768 ingericht als woning voor de familie van Salm-Salm, sedert circa 1810 als bureel en directeurswoning, heden volledig ingenomen door burelen. Gevel aan slotgracht deels met natuursteen imiterende speklagen en steigergatomlijstingen. Binnenplaatsgevel met ruitvormige versieringen van gesinterde baksteen op de muurdammen en gedichte korfbooggalerij op de begane grond. Voorts rechthoekige vensters met arduinen dorpels en ontlastingsboog, zowel aan binnenplaats als aan slotgracht. Een 19de-eeuwse brug over de slotgracht, met houten brugdek en gietijzeren leuningen geeft toegang tot de voormalige directeurswoning; voor de deur, mozaïek met wapenschilden van de families Culemborg, de Lalaing en Salm-Salm, erboven glazen afdak op ijzeren steunen.

Interieur: typische 18de-eeuwse plattegrond met suite van salons en leefruimten, voorafgegaan door een doorlopende gang, eertijds galerij, aan de binnenplaats. De parallelle binnenmuur dateert vermoedelijk van de 18de-eeuwse verbouwing, zie de plaats van de schoorsteenmantels in de aanpalende salons. Latere tussenmuren hebben deze indeling enigszins verstoord. De eikenhouten Lodewijk XVI-trap in de gang parallel aan de binnenplaats dateert wellicht ook van de 18de-eeuwse verbouwing, zie het 18de-eeuwse steenmerk op de arduinen trede onderaan en de opmetingsplannen van het kasteel vóór de omvorming tot Bedelaarsgesticht. De grote bordestrap, op het verbouwingsplan van circa 1810 voorzien naast het poortgebouw, werd waarschijnlijk nooit gerealiseerd. Bewaarde trapfragmenten op de mansarde; de blinde nissen in de torenmuur zijn de boogfriezen van het poortgebouw. Het huidige dakspant met zware schaargebinten kan terug te voeren zijn tot de dakwerken ten tijde van vorst Lodewijk van Salm-Salm (1770-1778). Eerste salon op de begane grond, huidige rekendienst, met grijsmarmeren rococo-schoorsteenmantel. Laatste salon verderop, voorheen eetkamer van de directeur, met beige-bruine marmeren rococo-schoorsteenmantel met spiegel; plafondschildering met wolkenspel, bloemenslingers en vogels, vermoedelijk uit de eerste helft van de 19de eeuw. Gang van voormalige directeurswoning met houten trap en trappaal met slangenkop uit de eerste helft van de 19de eeuw.

Ronde zuidelijke hoektoren van drie bouwlagen onder bolvormige torenhelm met opengewerkte lantaarn, eind 18de eeuw opgericht op de fundamenten van een oudere (16de-eeuwse ?) wachttoren en ingericht als woning.

Interieur: begane grond met octogonaal salon; omlopende lambrisering met ruitvormig motief, alternerend met fijne pilasters in empirestijl, uit de eerste helft van de 19de eeuw; plafond met kooflijst; Lodewijk XV-schoorsteenmantel van grijze marmer, met schouderbogige spiegel en houten sierpaneel in bas-reliëf (pastorale); 18de-eeuwse houten paneeldeuren. Beglaasde deur met geëtste motieven naar aanpalende erker. Witmarmeren rococo-schoorsteenmantel op de bovenverdieping.

Tot de 18de eeuw opklimmende zuidoostelijke vleugel in classicistische stijl, opgericht in 1782 naar een inscriptie op een sluitsteen "PR. Louis D+S+S+1782"; deze verwijst naar prins Lodewijk van Salm-Salm die wellicht met de werken begon maar reeds in 1778 overleed). Voormalige woonvleugel, ten tijde van het bedelaarsgesticht ingericht met keukens en eetzalen; heden onder meer met bezoekerszaal.

Onderkelderd gebouw met linker vleugel van vier traveeën, een vooruitgeschoven afgeronde middenpartij van vijf traveeën en een rechter vleugel van zes traveeën, twee bouwlagen en mansardedak. Aan binnenplaatszijde wordt grosso modo de ordonnantie doorgetrokken van het zuidelijk deel van de zuidwest-vleugel met gedichte korfbooggalerij op pilasters op de begane grond, zelfde versiering van gesinterde baksteen op de bovenverdieping van het rechter deel en een pilasterritmering in het linker deel. Risalietvormende inkompartij op de bovenverdieping met mezzanino geordonneerd door kolossale, bepleisterde pilasters met Ionisch kapiteel onder een bekronend driehoekig fronton met oculus. Begane grond met gedichte korfbooggalerij; rechthoekige bovenvensters met arduinen dorpels en overspannende ontlastingsboog. Gevels aan de slotgracht van drie bouwlagen met pseudo-speklagen en omlijste steigergaten, met zelfde ordonnantie en latere gevelbehandeling als het zuidelijk deel van de zuidwestelijke vleugel; halfronde uitbouw van drie traveeën als tegenhanger van het risaliet aan de binnenplaatszijde met huidige bezoekerszaal; houten erker uit het vierde kwart van de 19de eeuw, rechts van de zuidelijke hoektoren ter plaatse van de voormalige uitbouw met aanlegsteiger.

Interieur: suite van vertrekken, in het rechter gedeelte met voormalige slotkapel aansluitend bij het directeurssalon en de zuidelijke hoektoren, een centraal trappenhuis en grote zalen - vestibule en ronde zaal, nu bezoekerszaal - in de middenpartij; omlopende gang aan de binnenplaats. Voormalige slotkapel ingericht als salon omstreeks 1780, van 1810 tot 1850 in gebruik als kapel voor het bedelaarsgesticht, daarna terug ingelijfd bij het directeursverblijf. Rechthoekige ruimte van twee traveeën (nu met tussenwand) met bepleisterde en beschilderde muren; gotisch stenen kruisribgewelf op kraagstenen en zuilen, eertijds beschilderd in neogotische stijl; op één der kraagstenen was een schild aangebracht met de naamletters A en E verwijzend naar Antoon de Lalaing en Elisabeth van Culemborg. Rode marmeren schoorsteenmantel met spiegel in rococostijl. Erker met 20ste-eeuwse muurschilderingen boven lambrisering van pitchpine. Bezoekerszaal met zwartmareren schoorsteenmantel met pilasters versierd met de wapens van de familie de Lalaing en Salm-Salm, in classiciserende barok uit de 18de eeuw (?); houten heraldisch beeldhouwwerk ter ere van vorst Maximiliaan van Salm-Salm (derde kwart van de 18de eeuw). Overwegend 19de-eeuwse samengestelde balklagen met ijzeren I-profiel en troggewelfjes. Deels vernieuwde grenen dakspanten.

Cellulair gedeelte, opgetrokken circa 1810, waardoor de noordoostelijke en noordwestelijke zijden van het slot volledig werden dichtgebouwd. Voor de buitenmuren werden op de begane grond de oorspronkelijke vestingmuren hergebruikt; de huidige hoektorens gaan deels terug op de oude vestingtorens. Onderkelderd complex bestaande uit zes blokken van respectievelijk tien + twee (trap) traveeën, tien, zeven, acht, zeven en drie + één (trap) traveeën en tweeënhalve (binnenplaats) of drieënhalve (slotgracht) bouwlaag onder zadeldak (mechanische pannen) met dakkapellen; de tussenliggende spieën tellen één travee aan de binnenplaats en meestal drie aan de slotgracht. Bakstenen lijstgevels; aan de slotgracht alleen door speklagen en de omlijste steigergaten aansluitend bij de neotraditionele bak- en zandsteenstijl; verschillend uitgewerkte hoektorens, verwijzend naar het 16de-eeuwse kasteel; aan de binnenplaats in neoclassicistische stijl, harmoniërend met de bestaande 18de-eeuwse vleugel; begane grond en bovenverdieping afgelijnd door geprofileerde lijsten en geritmeerd door omlopende segmentbooggalerijen, gescheiden door eenvoudige pijlers met sokkel en dekblad. Getoogde en rechthoekige muuropeningen en haast vierkante mezzaninovensters.

Interieur: rechthoekige zalen, heden op de gelijkvloerse verdieping gebruikt voor nutsvoorzieningen, op de bovenverdieping ingericht met cellen; oorspronkelijke overwelving met ijzeren I-profielen en bakstenen troggewelfjes. De trappenhuizen, respectievelijke in eerste en laatste blok alsook in de spie tussen blokken twee en drie, bevatten telkens een bordestrap van blauwe hardsteen onder tongewelven tussen rondbogen op muur- of losstaande pijlers; bepleisterde en beschilderde muren en plafonds of baksteenmetselwerk met opgelegde voeg.

Bijgebouwen: grosso modo uit het vierde kwart van de 19de eeuw - eerste kwart van de 20ste eeuw daterende typische, eigentijdse baksteenarchitectuur. Ten zuidoosten van het kasteel, ter plaatse van het voormalige neerhof ingeplante hoeve bestaande uit het voormalige boerenhuis, verschillende stallingen en schuren, met langgerekte, U-vormige of vrijstaande inplanting. Rechthoekige bakstenen gebouwen van één of twee bouwlaag onder zadeldak (mechanische pannen); lijst- en puntgevels met getoogde, rond- en korfbogige muuropeningen met boogrug van gesinterde baksteen

Voormalig boerenhuis van drie traveeën met dubbelhuisopstand, aansluitende voormalige paardenstallen van twaalf traveeën, beide twee bouwlagen hoog, in huidige vorm te dateren circa 1870. Aansluitende driebeukige langsschuur met zeven eikenhouten dekbalkgebinten, opklimmend tot de eerste helft van de 19de eeuw. Interessante aangelegde kalverstal aan oostzijde; drie op acht traveeën met brede puntgevel van rood en zwart baksteenmetselwerk met knipvoeg, bijgebouwd circa 1870. Hierachter, grote driebeukige langsschuur van drie op tien traveeën (golfplaten dak) met puntgevels, voorzien van een risalietvormende middenpartij met getrapte top, blinde nissen, klimmende boogfries en ontdubbelde eikenhouten gebinten, van circa 1886. Twee recent bijgebouwde schuren.

De werkplaatsen, gelegen ten noordwesten van het kasteel bevatten een drukkerij en een smidse, een parallel gelegen vroegere kolenschuur, ten behoeve van de tram die in de periode 1890-1950 tot binnenin de gevangenis kwam, met rangeermogelijkheid tussen de gebouwen, nu gebouw voor beroepsopleiding, een voormalige (in 1991 afgebrande) schrijnwerkerij, een droogschuur, een vroegere mouterij (tot 1931) met voormalige mouttoren en brouwerij in de kelder (tot 1921), nu opslagplaats, palmettenmakerij en opleidingsgebouw, een opleidingsgebouw, een recente polyvalente zaal en een wasserij. De meeste van deze gebouwen klimmen op tot het vierde kwart van de 19de eeuw of het eerste kwart van de 20ste eeuw (zie kadasterschetsen 1886, 1901, 1896 en 1915).

Rechthoekige bakstenen gebouwen van één of twee bouwlagen, meestal onder afgewolfd zadel- of schilddak (leien, mechanische pannen, soms golfplaten); lijst- en puntgevels, verlevendigd met rechthoekige en rondbogige spaarvelden, tandlijsten en boogfriezen, banden en omlijstingen van grijze en zwarte baksteen, dek- en sluitstenen van natuursteen, sierankers; rechthoekige, getoogde, rond- en segmentbogige muuropeningen, veelal met origineel hout- en ijzerwerk.

Interieur: zolderingen van de begane grond met troggewelven tussen gietijzeren I-balken op dito colonetten, bewaarde polonceauspanten op de bovenverdieping. IJzeren bordestrappen. Zwarte en witte cementtegelvloeren (dambordpatroon).

Indrukwekkend symmetrisch opgebouwd drukkerijgebouw van dertien traveeën (in huidige vorm van circa 1901), gemarkeerd door een vooruitgeschoven, met tuitgevels verhoogde middenpartij, achteraan geflankeerd door twee halfronde uitbouwsels, onder meer met gietijzeren spiltrap. Bewaarde manueel te bedienen goederenlift met houten palet en dito geleiders, tegengewicht geleid door twee ijzeren stangen, ijzeren klauwwiel en -reep. De huidige configuratie van de aansluitende noordoostelijke vleugels wordt pas op de kadasterschets van 1941 ingetekend.

Voormalige mouterij van zeven traveeën opgetrokken circa 1900, zie de rechttrekking van de Mark kort vóór 1896, figuratieve plattegrond van 1903 en inplantingsschets van 1915. Tweebeukige kelderverdieping met troggewelven op gietijzeren I-balk en colonetten. Tweede, eveneens tweebeukige bouwlaag met keramische kiemvloer, monumentale eikenhouten draagconstructie voor bovenliggende gerstvloer met centrale rij staanders en schoren onder langs- en dwarsbalken met vertandingen; gekalkte muren, houten zoldering en draagconstructie. Houten zoldervloer; ontkoppelde kapspanten met schuine, regelbare ijzeren trekkers, vierkante smeedijzeren bouten en dito moeren.

Sedert geruime tijd herbestemde mouttoren met vier vernieuwde tussenvloeren en bewaarde ronde verluchtingsschouw (zonder de kap); van de inwendige inrichting met onder meer eestrooster, vuurhaarden en transport, eventuele reinigingstoestellen bleef niets bewaard. Aanbouw onder lessenaarsdak, oorspronkelijk met takelinrichting, op de bovenste verdieping met later ingebracht waterreservoir van geklonken plaatijzer.

Gelijkaardig uitgewerkte gebouwen respectievelijk van vijftien en veertien traveeën, opgetrokken na 1903.

De begraafplaats, gelegen achter de hoeve, werd op 29/4/1811 gewijd en in 1818 vergroot. De aalmoezenier betrok sedert circa 1900 een woning aan de Lindendreef, waar toen ook een directeurswoning en enkele commiezenhuizen werden gebouwd (zie nummers 59 en 75). Voor de bewakers werden in 1931 zesentwintig huizen aan het Hoefijzer gebouwd (zie aldaar).

  • Kadaster Antwerpen, Mutatieregisters Hoogstraten, schetsen 1870/7, 1886/4, 1901/5, 1941/11; Wortel, schetsen 1896/1, 1915/3.
  • Rijksarchief Antwerpen, Archief van het provinciebestuur van Antwerpen, J 081 A en B.
  • S.N., Penitentiair Schoolcentrum Hoogstraten, sine loco, sine dato.
  • LAUWERYS J., Het kasteel van Hoogstraten I, II, III, in Jaarboek van Koninklijk Hoogstraatse Oudheidkundige Kring, 1978, 1979, 1980.
  • KELDERMANS Een architectonisch netwerk in de Nederlanden, onder leiding van J.H. Van MOSSELVELD, 's Gravenhage, 1987, passim.

Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Hoogstraten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n4, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van de heren van Hoogstraten [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/46453 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.