is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Pauluskerk en dominicanenklooster
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Sint-Pauluskerk en dominicanenklooster
Deze bescherming is geldig sinds
De Dominicanen of Predikherenorde, gesticht in 1216 door Dominicus Guznam, vestigde zich in 1243-46 te Antwerpen aan de Prekersstraat. In 1256 verhuisden zij naar de Dries, een onbebouwd, buiten de ruien gelegen terrein aan de noordkant van de stad, dat hun ter beschikking was gesteld door kanunnik Hugo Nose. Circa 1269 begonnen zij met de bouw van een eerste kloosterkerk, die in 1276 door bisschop A. Magnus van Maagdenburg werd gewijd. In 1444 bouwden zij een pand aan de zuidzijde van de kerk, waar tijdens de jaarmarkten stalletjes verhuurd werden aan kooplieden. Waarschijnlijk was het een vierkant plein omringd door een overdekte galerij, gelegen op de plaats waar zich heden de Calvarieberg bevindt; dit pand werd gesloopt in 1550. In 1517 besloot prior A. van Leent een nieuwe kerk te bouwen omdat het oude kerkje bij springtij voortdurend onder water liep. De nieuwe kerk, waarvan de plannen waarschijnlijk gemaakt werden door Domien de Waghemakere, was groter en lag op een hoger gelegen terrein naast de bestaande kerk. In 1548 werd ze gedeeltelijk in gebruik genomen en het jaar daarop werd de oude kerk gesloopt. De nieuwe kerk was voltooid en werd gewijd in 1571. In datzelfde jaar werd de Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans broederschap gesticht, om de Spaanse overwinning op de Turken te vieren in de zeeslag bij Lepanto.
Waarschijnlijk werkte men in de tweede helft van de 16de eeuw ook reeds aan het nieuwe kloosterpand. Toen in 1578 de Calvinisten aan de macht kwamen werden de Predikheren verdreven; kerk en klooster werden leeggehaald, het schip van de kerk werd omgevormd tot een Calvinistische bidplaats en de transepten en het koor werden gedeeltelijk afgebroken; een deel van het klooster werd in gebruik genomen als kanonnengieterij voor het leger. In 1584, toen Farnèse een brug over de Schelde had laten bouwen om de bevoorrading van de stad af te sluiten, gebruikte men de bouwmaterialen van de transepten en het koor als ballast in de brandschepen die de brug moesten rammen. Na de val van Antwerpen in 1585 keerden de Dominicanenpaters terug en begonnen ze aan de heropbouw en de herinrichting van de kerk en het klooster. Het schip van de kerk werd weer omgevormd en voorlopig in gebruik genomen. Tussen 1605 en 1616 begon men de herbouw van het kloosterpand, dat voltooid raakte in 1662. Mogelijk bleven delen of constructieonderdelen van het 16de-eeuwse klooster bewaard. In 1618 legde men de eerste steen van een nieuw en vergroot koor en van een kruisbeuk. In 1634 plaatste men de sluitsteen van de transeptoverwelving en in 1639 werd het nieuwe koor gewijd door de bisschop van Antwerpen. Tijdens de daarop volgende decennia werkte men aan de barokke meubilering en versiering, die grotendeels het werk is van P. Verbruggen de Oude. Het hoogaltaar werd in 1670 gewijd door Monseigneur Capello van Antwerpen. In 1679 verwoestte een zware brand een deel der gewelven van de middenbeuk en het topstuk van de westgevel. De schade werd in 1680-81 hersteld; tegelijkertijd bouwde men de barokke torenbekroning, ter vervanging van de vroegere dakruiter. In 1692 voltooide men de Venerabelkapel. Tussen 1697 en 1747 legde men de Calvarieberg aan tegen de zuidzijde van het schip.
In 1796 werden alle Dominicanenkloosters in de Zuidelijke Nederlanden door de Franse overheid opgeheven en gesloten. Omstreeks deze tijd verdwenen alle oude kerkarchieven, zodat de meeste precieze gegevens omtrent de Dominicanenorde, de kerk en het klooster verloren gingen. De kerk werd openbaar verkocht; koper was prior Peltiers van de Dominicanenorde, waardoor de zeer rijke inboedel van de kerk gespaard bleef. In 1802 werden de kerk, de Calvarieberg en een deel van het klooster overgenomen door het stadsbestuur. De kerk werd het daarop volgende jaar als parochiekerk in gebruik genomen, ter vervanging van de oude, bouwvallig geworden Sint-Walburgiskerk, die in 1817 werd gesloopt. In de voormalige kloosterboerderij werd de pastorie ingericht. In 1806 werden de bezittingen van de Sint-Walburgiskerk naar de Sint-Pauluskerk overgebracht. In 1807 werd de kerk officieel aan de stad verkocht door pater Peltiers; in 1819 verkocht hij het voormalige klooster aan de kerkfabriek. De door de Fransen geroofde kunstschatten werden in 1815- 16 gedeeltelijk teruggegeven.
In 1830, tijdens de beschieting van Antwerpen door een Hollands garnizoen, werd de kerk beschadigd en werden alle 17de-eeuwse glasramen, gemaakt naar kartons van Van Diepenbeeck, vernield. In 1833 wijzigde men het kerkinterieur: het van 1654 daterende doksaal, gemaakt door P. Verbruggen de Oude en opgesteld aan de koorafsluiting, werd afgebroken samen met twee altaren, waardoor men een onbelemmerde doorkijk bekwam van het schip naar het koor. Een nieuw doksaal was reeds enkele jaren voorheen aan de westkant van het schip gebouwd.
Circa 1850 werd een deel van het oostelijk pand afgesloten en als trouwkapel in gebruik genomen (Lepanto-kapel); in de tweede helft van de 19de eeuw werd een deel van het westelijk pand afgesloten en ingericht als kruiswegkapel. Het kerkinterieur werd in diezelfde periode nog verrijkt met koorportieken en met een nieuwe preekstoel. In 1854 werd de Sint-Paulusstraat getrokken waarvan de westkant door de kerkfabriek werd verkaveld en bebouwd. In 1859-62 bouwde men de monumentale ingangspoort aan de Sint-Paulusstraat. Tussen 1895 en 1901 werd de westgevel herbouwd volgens plannen van F. Baeckelmans, door architecten A. Kockerols en F. Stuyck. Gedurende het eerste decennium van de 20ste eeuw werd de kerk gerestaureerd; in het voormalige kloosterpand werd in 1905 een kleuterschool ingericht en enkele jaren later werden in de west-, noord- en oostvleugel van het pand de Sint-Paulusschool ingericht. In 1908 werd in de tuin een grot van Lourdes opgericht door H. De Wit. In april 1968 verwoestte een zware brand het hele dak van de kerk; de gewelven en het interieur werden beschadigd, de barokke torenbekroning brandde geheel uit en driekwart van het kloosterpand veranderde in een ruïne. De restauratie werd opgedragen aan de architecten L. Williame en H. Huygh, en is nog aan de gang.
De Sint-Pauluskerk, het Predikherenpand en de Calvarieberg liggen ingeplant in het huizenblok dat omsloten wordt door de Veemarkt, de Nosestraat, de Sint-Paulusplaats, de Sint-Paulusstraat en de Zwartzustersstraat. Men bereikt de kerk en de Calvarieberg langs de poort op de hoek Veemarkt-Zwartzustersstraat. De Potagiepoort op de Sint-Paulusplaats en de monumentale poort in de Sint-Paulusstraat geven toegang tot het pand, evenals tot de kerk.
Het barok portaal op de afgeschuinde hoek van Veemarkt en Zwartzustersstraat dateert van 1734, parement van Gobertangesteen met versiering van arduin. Korfboogpoort met geprofileerde omlijsting, gevat in drie overkragende rondbogen op neuten, met in het boogveld beeldhouwwerk door J.C. De Cock (1734) met voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw die de rozenkrans reikt aan Sint-Dominicus, en met Catherina van Sienna, hervormster van de Predikherenorde. Het geheel geflankeerd door hoge pilasters die een gekorniste kroonlijst dragen met trigliefen en met middenpaneel waarop datering (1734). Barokke gevelbekroning met het wapen van Jerusalem tussen vleugelstukken, waarop een driehoekig fronton met omkranst Mariamonogram; op het fronton een Onze-Lieve-Vrouwebeeld met aan weerszijden Sint-Paulus en Sint-Dominicus. Via dit portaal komt men in een opklimmende doorgang met vloer van 17de-eeuwse grafstenen, bepleisterde muren en houten zoldering met moer- en kinderbalken. De rechterwand doorbroken door een rechthoekige poort met ijzeren hek, leidend naar de Calvarieberg, en drie korfboogvensters. De doorgang leidt verder via een tweede deur naar het voorportaal van de kerk, met aan de noordkant een korfboogvenster en rechthoekige deur; doorgang eindigt in de zuidelijke zijbeuk van de kerk.
De Calvarieberg werd opgericht door de gebroeders van Ketwigh, Dominicaners, op een oude begraafplaats van de Dominicanen, ongeveer op de plaats waar zich het eerste pand bevond dat in 1550 gesloopt werd. Ontwerp dateert van 1697; in 1734 was de Calvarieberg voltooid, maar nog tot 1747 werden beelden bijgeplaatst. Hij is aangelegd als een binnentuin en leunt gedeeltelijk aan tegen de zuidelijke zijbeuk van de kerk en tegen de Heilige Kruiskapel. Het geheel omvat 63 levensgrote beelden en negen reliëfs en vormt een zeldzaam en zeer typisch tijdsdocument met artistieke waarde, opgevat in een volkse en theatrale stijl. De meeste beelden zijn van witte steen, sommige echter van hout. Enkele beelden zijn gedateerd of getekend; de beeldhouwers waren voornamelijk A. van Papenhoven en J.C. De Cock; sommige beelden zijn echter van G. Kerricx de jonge en G. Kerricx de oude, van J.P. van Baurscheit de oude en van anonieme medewerkers. De opstelling der beelden kan in vier groepen worden ingedeeld: de engelenweg, die naar het Heilig Graf opklimt, de profetentuin aan de linkerkant, de evangelistentuin aan de rechterkant en de Calvarieberg zelf, die gevormd wordt door een hoge kunstmatige rots, ingedeeld in drie terrassen, waarop de beelden zijn opgesteld. De bouwvallig geworden Calvarieberg werd in 1961 voorlopig hersteld. Vanuit de tuin heeft men een gezicht op de achtergevels van de Zwartzustersstraat en van de Veemarkt; laatstgenoemde met twee bouwlagen onder zadeldak met aandak; eerste bouwlaag met korfboogvensters van de doorgang, tweede bouwlaag met zeven traveeën waarvan de eerste drie met geheel of gedeeltelijk bewaard gebleven kruiskozijnen ontlast door dubbele rollaag; vensters van vierde en vijfde travee werden verkleind en in twee laatste traveeën werden kruispenanten uitgebroken.
Beelden: Jordanus, Gundislavus, engel met doornenkroon, engel met vijf wonden, engel met spons en bordje, engel met Jesus' kleed, engel met kruishout, engel met ladder, engel met lijkwade, engel met koord en ketting, engel met zweetdoek, engel met geselkolom, geknielde Petrus, pelagia, Hiëronymus, Eustochium, Longinus, Maria van Egypte, Helena, Paulus, lijk van Christus, Petrus, Christus, Maria Magdalena, Marcus, Lucas, Johannes, mattheus, Ozeas, Ioel, Amos, Ionas, Abdias, Habacuc, Isaias, Ezechiël, Daniël, Michaeas, Nahum, Aggaeus, Malachius, Sophonias, Zacharias, Mozes, David, doodstrijd van Christus, geseling, doornenkroning, zweetdoek en vagevuur.
De plattegrond van de Sint-Pauluskerk vertoont een driebeukig schip met zes traveeën, een kruisbeuk die herleid is tot de breedte van het schip vermeerderd met een ruime kapel aan de zuidzijde, en een eenbeukig koor met eveneens zes traveeën en met vijfzijdige koorsluiting.
De toren bevindt zich aan de zuidkant in de hoek gevormd door kruisbeuk en koor. De eerste travee van het schip sluit aan bij voornoemde doorgang naar de Veemarkt aan de zuidkant, en geeft aan de noordkant toegang tot het voormalige kloosterpand. De eerste koortravee heeft een deur aan de noordkant die uitgeeft op een overwelfde doorgang naar het kloosterpand, de sacristie en de voormalige fruithof van het klooster, heden tuin en kerkingang; via deze doorgang bereikt men eveneens de in 1909 tegen de noordkant van het koor aangebouwde dienstgebouwen: de kapelmeesterskamer, de kerkmeesterskamer, een voorhal met toegang tot het koor, een wachtkamer en het parochiaal secretariaat. Aan de overzijde van de eerste koortravee geeft een deur toegang tot de toren en tot vier magazijnen.
Het interieur van de kerk biedt een sterke dieptewerking die gevolg is van het smalle transept en het zeer diep gebouwde koor. Het schip heeft een lengte van 38,32 meter en een breedte van 12,25 meter, het koor meet 55,72 meter op 11,13 meter; de kruisbeuk is 11,60 meter lang en 12,30 meter breed en de bij de kruisbeuk aansluitende kapel meet 6,76 meter op 5,96 meter. Het schip telt zes traveeën gemarkeerd door zuilen op achthoekig basement en met koolbladkapitelen, verbonden door spitsbogen. Van deze kapitelen vertrekken langs de middenbeuk drie schalken die eindigen op bladkapitelen met laat-gotische dekplaten, waarop de ribben der 25 meter hoge kruisribgewelven neerkomen. Het triforium is herleid tot een vrij hoge borstwering met laat-gotische tracering en met aan beide kanten diensten, waardoor het meer loskomt van de wand van het middenschip. De twee zijbeuken met vierkante trav. worden overdekt met kruisribgewelven die gedragen worden door de zuilen van de middenbeuk.
Het licht valt binnen langs zeven vierdelige vensters in de zuidelijke zijbeuk en langs de hooggeplaatste vierdelige vensters van de middenbeuk, die aanzetten ter hoogte van de bovenste kapitelen; de noordelijke zijbeuk heeft slechts een venster aan de westzijde. In de eerste travee het binnenportaal met twee rondboogdeuren, waarboven het doksaal rustend op dubbele Ionische zuilen; aan beide kanten een houten portaal met toegang tot de zuidvleugel van het pand en tot de Calvarieberg. Aan de kruisbeuk lopen de hoekpijlers van de middenbeuk en koor door tot aan de aanzet van de spitse gordelbogen die de ster- en netgewelven met hangende sluitstenen van de kruising en van de transeptarmen dragen. Het zuidelijk transept wordt verlengd met de Heilige Kruiskapel, afgedekt met kruisribgewelven ter hoogte van de zijbeuken van het schip. Het licht valt binnen langs drieledige spitsboogvensters met laat-gotisch maaswerk en langs de drieledige spitsboogvensters van de Heilige Kruiskapel. De westgevel werd geheel herwerkt in het vierde kwart van de 19de eeuw, min of meer in overeenstemming met de anonieme gravure uit de 17de eeuw die de toestand weergeeft voor de brand van 1679. Na die brand werd het schip afgedekt met een schilddak en werd de westgevel afgesloten met een eenvoudige daklijst. De tegen de westkant van de zijbeuken aangebouwde woningen werden gesloopt.
De gevel is verticaal ingedeeld in drie geledingen met parement van witsteen en Franse steen, en gesteund door steunberen met versnijdingen en verlevendigd door nissen; beide zijbeuken, afgedekt met lessenaarsdak, vertonen aan de westkant een vierdelig gotische venster met flamboyant maaswerk. Trappenportaal met twee spiegelboogdeuren in korfboogomlijsting, met aan weerszijden pinakels en blinde nissen, bovenaan afgesloten met een rij blindnissen waarboven een neogotische borstwering. Tweede gevelgeleding met zesdelig, laat-gotisch korfboogvenster, waarvan de bovenkant ingeschreven is in een reeks blinde drielichtsnissen. De top heeft als aanzet een vooruitspringende, neogotische borstwering, waarboven een drielicht met rondboogvensters, afgedekt met een gelijkvormige waterlijst. De neogotische inzwenkende dakrand is versierd met hoge pinakels. De zijgevels van het schip zijn eenvoudig gehouden; het schilddak dat het schip afdekte na 1679 werd in het vierde kwart van de 19de eeuw vervangen door een zadeldak, afgewolfd aan de oostkant. De steunberen vertonen kleine versnijdingen en overhoekse koppen (gerestaureerd); vensters met afzaat en gerestaureerde omlijsting: maaswerk volledig vernieuwd.
Tegen de zuidzijde van het schip een aanbouw van het eerste kwart van de 20ste eeuw met één bouwlaag en negen traveeën met korfbooggoort in vijfde travee en met neogotische kruiskozijnen. De transepten, afgedekt met doorlopend zadeldak (te restaureren), hebben gelijkaardig opgevatte puntgevels met twee naast elkaar geplaatste tweelichten met spitsboogomlijsting, waarboven een ronde oculus. De zuidgevel met vernieuwde top en met achthoekig traptorentje aan de westkant; onderste geleding afgesloten door de Heilige Kruiskapel met schilddak en drieledige spitsboogvensters. Het koor, zonder luchtbogen, vertoont steunberen met kleine versnijdingen en zeer hoge spitsboogvensters in vernieuwde omlijsting; de drie tweedelige vensters aan de koorsluiting hebben hun oorspronkelijke geprofileerde omlijsting bewaard.
De toren bevindt zich aan de zuidzijde, in de oksel gevormd door transept en koor; de vierkante, vrij gesloten onderbouw vertoont vijf geledingen gescheiden door waterlijsten en gestut door op elkaar gestelde steunberen. Torengeledingen met eenvoudige rondboogvensters, in de bovengeleding bekroond door een spiegelboogvormige waterlijst, waarboven nog een rondboogvenster. Steunberen eindigen als pilasters met lijstkapitelen, waarop een geprofileerde en gekorniste waterlijst. Op deze torensokkel rust een in 1680 opgetrokken achtkantige bovenbouw (zie Carolus Borromouskerk); op de postamenten van de balustrade die er de basis van vormt vertrekken driekwart rondzuilen met Ionische kapitelen, waarop een hoofdgestel met onversierde fries en drieledige gekorniste kroonlijst; tussen de zuilen twee boven elkaar geplaatste galmgaten, de onderste beurtelings afgedekt met driehoekig fronton of met rechte waterlijst, de bovenste beurtelings ingewerkt in rondboognis of in ovale oculus met rankwerkomlijsting. De koepelvormige afdekking alternerend doorbroken met ovale oculi onder driehoekig fronton en rondbogen onder gebogen fronton, beide gecantonneerd met vleugelstukken; op de koepel een lantaarntorentje met sokkel en balustrade, doorbroken met acht rondboogvormige muuropeningen waartussen ritmerende hermen een gekornist hoofdgestel schragen. De koepelvormige afdekking, met blinde oculi verlevendigd, zit gevat in naar de top toe samenkomende voluten, waarop een bolornament en het kruis.
De sacristie, aansluitend bij de noordelijke transeptgevel, maakt reeds deel uit van de oostelijke kloostervleugel; ze telt twee bouwlagen en twee traveeën, gescheiden door steunbeer; parement van baksteen en speklagen van natuursteen. Op eerste bouwlaag twee drieledige laat-gotische spitsboogvensters, op tweede bouwlaag eveneens, doch sporen zichtbaar van vroegere, rechthoekige vensters met dubbele rollagen zulk venster bleef bewaard in de bij de sacristie aansluitende noordzijde van de inkom van de kerk.
Mobilair Schilderijen: vijftien Mysteries van de Rozenkrans, 1615-30, door elf verschillende meesters, waaronder Rubens (Geseling), Jordaens (Kruisdood) Van Dijck (Kruisdraging). Teniers (Gethsemane). C. De Vos. F. Francken de jonge, M. Voet, A. Vinckenborgh, A. De Bruyn en andere, in noordelijke zijbeuk. M. Pepijn: Onze-Lieve-Vrouw Maagschap. 1643, altaarstuk Lepantokapel: G. De Crayer: Piëta. 1654, altaarstuk Heilige Kruiskapel; Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Dominicus circa 1654, in noordelijke kruisbeuk. W. De Rijck: Steniging van apostel Matthias, 17de eeuw, in noordelijke kruisbeuk. Caravaggio (kopie): Madonna del Rosario, altaarstuk Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans altaar. Anoniem: marteling van apostel Matthias, uit de tweede helft van de 17de eeuw in de zuidelijke zijbeuk: Zeven werken van Barmhartigheid, uit de tweede helft van de 16de eeuw of eerste helft van de 17de eeuw, in zuidelijke kruisbeuk: Sint-Dominicus, circa 1655, zuidelijke kruisbeuk; Emmaüsgangers, 17de eeuw, in zuidelijke kruisbeuk; Cels: Kruisafname, 1807, hoogaltaar.
Beeldhouwwerk: Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, eerste helft van de 16de eeuw, hout, tegen zuil middenbeuk met reliëfs door W. Kerricx de oude, 1687. Acht Dominicaner heiligen, circa 1630-70, door Andries Colijn de Nole, P. Verbruggen de oude, A. Quellien de oude en J.P. van Baurscheit de oude, aan beide zijden van het koor, P. Verbruggen de oude: Stabat Mater en Evangelist Johannes, 1654, marmer, in calvariegroep met 18de-eeuwse anonieme Christus, in noordelijke zijbeuk, A. Quellien de oude: epitanhium met beelden van Onze-Lieve-Vrouw, Heilige Anna en Heilige Joachim, uit de 17de eeuw, middenbeuk. Artus Quellien de jonge: Rosa van Lima, marmer, vierde kwart van de 17de eeuw, in noordelijke kruisbeuk. C. Struyf: Christus flagellatus, circa 1700, tegen vieringspijler. J.P. van Baurscheit de oude: Mater Afflicta, marmer, 1706, noordelijke zijbeuk. Borstbeelden met relikwiehouders van Sint-Dominicus, Thomas van Aquino, Sint-Hyacinthus en Pius V, 17de eeuw, in koor. W. Pompe: twee medaillons, met afbeeldingen van Onze-Lieve-Vrouw en Pius V, circa 1750, koor; Onze-Lieve-Vrouw, 17de eeuw, anoniem, tegen trap nabij noordelijke kruisbeuk. Grafmonumenten: graf der ouders van Monseigneur A. Capello, marmer, circa 1670, koor. Graf van Monseigneur M. Ophovius, circa 1635 waarschijnlijk ontworpen door P. Rubens, koor. Graf van familie de Varick, marmer. circa 1630, anoniem. Graf van familie De Vries, circa 1868, door J.B. De Boeck en J. Van Wint.
Meubilair: Familie Verbruggen: Hoogaltaar, 1670, marmer. P. Verbruggen de oude: altaar van den Soeten Naem Jesu met communiebank, 1654-56, in zuidelijke kruisbeuk; H. Kruisaltaar, 1654, marmer, in zuidelijke kruisbeuk. S. de Neve: Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkransaltaar, 1650, marmer, met bekroning door J. P. van Baurscheit de oude, in noordelijke kruisbeuk. P. Verbruggen de oude (toegeschreven aan): tien biechtstoelen in schip. 1657-59: koorgestoelte, hout tweede helft van de 17de eeuw; orgelkast, circa 1650, G. Kerricx de oude (toegeschreven aan): biechtstoel van circa 1707, in zuidelijke kruisbeuk. Anoniem: twee Leeuwenpoorten circa 1650, met neobarokke toevoeging, door van Roey, 1865, in koor. De Boeck en Van Wint: preekstoel, 1874. Orgel door Forceville, circa 1715. hersteld in 1824.
Het voormalige klooster omvat vier vleugels die gebouwd zijn omheen een bijna vierkante binnenplaats en dateren van de 17de eeuw; de zuidvleugel van dit pand is aangebouwd tegen en verbonden met de noordelijke zijbeuk van de kerk. Verder omvat het klooster nog twee oudere, circa 1500 gebouwde vleugels, gelegen langs de vroegere fruithof van het klooster (nu tuin), waarvan één, de westvleugel, gelegen is in het verlengde van de kruisbeuk der kerk en de andere, de zogneaamde reftervleugel in het verlengde ligt van de noordzijde van het kloosterpand. Bij de reftervleugel sluit de voormalige kloosterkeuken aan en daar tegenover ligt de pastorievleugel, vroeger de kloosterboerderij. De vier vleugels omheen de binnenplaats tellen drie bouwlagen en negen traveeën, behalve de oostvleugel met slechts twee bouwlagen en de noordvleugel met slechts acht traveeën; ze zijn afgedekt met zadeldak (vernield tijdens de brand van 1968) en hebben parement van baksteen met speklagen in natuursteen; sporen van vroegere bepleistering blijven zichtbaar.
Eerste bouwlaag gevormd door de voormalige kloostergang, met spitsboogvensters die gaaf bleven in de zuidvleugel doch verborgen werden door een in 1903 opgetrokken voorbouw bestaande uit drie klaslokalen onder schilddak, één bouwlaag en negen traveeën; architect was F. Stuyck. Spitsboogvensters van de westzijde bleven gaaf in de eerste zeven traveeën; in de twee laatste traveeën omgevormd tot een grote poort met brede bakstenen ontlastingsboog. Vensters van de noordvleugel werden op eerste travee na omgebouwd tot rechthoekige vensters, waarschijnlijk in het eerste kwart van de 20ste eeuw toen er de beroepsschool Sint-Paulus werd ingericht; aan de oostkant werden de spitsboogvensters der eerste en vijfde travee vervangen door deur; oorspronkelijke tracering bleef bewaard in het metselwerk, en in vijfde travee bleef zelfs het bovendeel van het venster bewaard als bovenlicht.
Tweede en derde bouwlaag van het pand waren oorspronkelijk ingericht als dormitorium (oostkant), bibliotheek en studeervertrekken (noordkant) en novitiorum (westkant). Vensters met kruiskozijnen, gevat in natuurstenen omlijsting met geprofileerde neggen; zowel oorspronkelijke als gerestaureerde fragmenten. Onder de lekdrempels van tweede bouwlaag een over de vier vleugels doorlopend kordon.Van het interieur van het pand bleef na de brand weinig bewaard. Kloostergang afgedekt met kruisgewelven waarvan de gordelbogen neerkomen op barokke consoles versierd met mascarons en dierekoppen; datering 1622 op console aan de westkant. De oostvleugel werd aan de vierde travee afgesloten en ingericht als trouwkapel (Lepantokapel) in de tweede helft van de 19de eeuw. Aan de zuidkant van deze kapel een marmeren portaal met driezijdige afdekking, versierd met engelenkopjes, waarboven een gebogen en gebroken fronton.
Mobilair. Vier schilderijen met zeeslag bij Lepanto, door J. Peeters, circa 1668; Christus met spotmantel, anoniem, circa 1620. In zuidpand: portret van Monseigneur Capello, tweede helft van de 17de eeuw; aanbidding der herders, 17de eeuw, beide anoniem; en andere.
De westvleugel van het pand werd aan de zevende travee afgesloten en ingericht als kruiswegkapel in de tweede helft van de 19de eeuw. De kloostergang is verbonden met de Sint-Pauluskerk via een doorgang, overwelfd met kruisribgewelven. Een trap, overwelfd met merkwaardige, schuin oplopende kruisgewelven, leidt naar de bovenvertrekken van het kloosterpand. De westvleugel langs de tuinzijde, oorspronkelijk dormitorium, bewaarde het best de oorspronkelijke indeling van circa 1500; twee bouwlagen op een hoge sokkel van baksteen en natuursteen, en tien traveeën waarvan de eerste twee behoren tot de sacristie van de kerk. Keldervensters achter tralies; bovenbouw met bakstenen parement en speklagen van natuursteen; korfboogvensters op eerste bouwlaag, met tweeledig laat-gotisch maaswerk in geprofileerde omlijsting, dat enkel in derde en vierde travee bewaard bleef; overige traveeën enkel nog met vensteromlijsting, doch in drie laatste traveeën van eerste bouwlaag gedeeltelijk vervangen door muur waartegen Christusbeeld (1912); deze muur behoorde tot een in het eerste kwart van de 20ste eeuw gesloopte aanbouw. Tweede bouwlaag met gedeeltelijk bewaarde kruiskozijnen met brede tussenstijlen (zie Oude Beurs nummer 16, binnenkoer) en laat-gotische profilering.
De zogenaamde reftervleugel, met oorspronkelijk op eerste bouwlaag het refectorium en op tweede bouwlaag een dormitorium, heeft zelfde indeling en datering als de westvleugel en telde oorspronkelijk ook tien traveeën; hij werd echter aan de oostkant circa 1850 iets verkort om doorgang mogelijk te maken van Potagiepoort naar Sint-Paulusstraat; bij deze verbouwing werd de tiende travee geheel dichtgemetseld en werd de oostkant afgesloten met een bakstenen muur. De reftervleugel werd waarschijnlijk reeds in de 19de eeuw verhuurd als magazijn en grondig verbouwd, onder meer door indeling in drie bouwlagen (muurankers). Bovendien brandde deze vleugel in 1968 geheel uit. De eerste travee aan de tuinzijde vertoont een dichtgemetselde deur en een onderaan dichtgemetseld korfboogvenster; ook het venster van de bovenste bouwlaag werd onderaan dichtgemetseld. Tweede travee eveneens met dichtgemetselde ingang, doch met doorlopende speklagen in plaats van korfboogvenster. Ook vierde travee vertoont dichtgemetselde deur; korfboogvensters van vierde, zesde en achtste travee geheel verdwenen en dichtgemetseld. In overige traveeën bleven korfboogvensters geheel of gedeeltelijk bewaard, doch zonder de oorspronkelijke tracering. Bovenbouw met kruispenanten, enkel bewaard in eerste en vierde travee. De noordzijde van de refter, oorspronkelijk met vijftien traveeën, vertoont nog meer sporen van verbouwingen. Eerste travee geheel dichtgemetseld; korfboogvensters van vierde, achtste en twaalfde travee verlaagd tot deur met arduinen drempel; in tiende travee rechthoekige ingang (verbouwing) met trap naar magazijn; in veertiende travee eveneens een ingang met trap, leidend via een hal naar de feestzaal, die in 1916 in de westelijke kloostervleugel werd ingericht. Alle korfboogvensters zijn in het midden dichtgemetseld om indeling in drie bouwlagen mogelijk te maken. In tiende en elfde travee dichtgemetselde rechthoekige vensters. De vensters van de bovenbouw behielden grotendeels hun oorspronkelijke kruispenanten met brede tussenstijlen, doch werden alle gedeeltelijk dichtgemetseld.
Tegen de laatste travee een arduinen pomp uit de 17de eeuw. Aansluitend bij de noordzijde van de reftervleugel ligt de keuken van het voormalige klooster met twee bouwlagen en vier traveeën onder zadeldak en een dakkapel met zadeldak. In eerste travee een rondboogpoort met geblokte omlijsting, geflankeerd door pilasters op neuten en met imposten en diamantsluitsteen, waarboven een rechte druiplijst, daterend van de 17de eeuw: vensters van eerste bouwlaag met lekdrempels, op tweede bouwlaag verlaagd. Tegenover de keuken ligt de pastorievleugel, vroeger kloosterboerderij; langwerpig gebouw dat doorloopt tot bijna aan de Sint-Paulusstraat; twee bouwlagen en zestien traveeën met aanbouw tegen eerste travee, afgedekt met zadeldak met vijf dakvensters met trapgeveltje. Parement van baksteen met speklagen resterende sporen van bepleistering. Onder de daklijst steigergaten; vensters van beide bouwlagen met negblokken met kwartholle profilering, kruiskozijnen uitgebroken. Vijfde travee verbouwd tot poort.
Tussen keuken en pastorievleugel leidt een doorgang naar de zogenaamde Potagiepoort; aan de rechterkant verweerde, eenvoudige gevels met twee bouwlagen en bakstenen parement met afgeschilferde bepleistering en rechthoekige vensters met negblokken op eerste bouwlaag. Aan de linkerkant een 19de-eeuwse puntgevel met twee bouwlaag: op eerste bouwlaag drie traveeën en op tweede bouwlaag twee traveeën waartussen sporen zijn overgebleven van rondboognis met sluitsteen. Doorgang naar Potagiepoort afgedekt met vlakke zoldering, gestut door moerbalken en gordelbogen.
Bron: GOOSSENS M. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A., STEYAERT R., ILLEGEMS P. & DE BARSÉE L. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3na, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Goossens, Miek
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
De oorspronkelijke kloostertuin werd in de periode 1852-1855 doorsneden door de verkaveling van de Sint-Paulusstraat. In 1908 werd in de tuin een Lourdesgrot uit gewapend beton opgetrokken.
De kloostertuin bestaat vandaag uit een verharde zone met kasseien en een grasperk met de Lourdesgrot. Onder de tuin bevindt zich een ondergrondse kelder als relict van het voormalige klooster. Aan de rand van het grasperk staan vier geknotte lindes. Verder staan hier nog een taxus en een plataan.
Is deel van
Veemarkt
Omvat
Crypte Sint-Pauluskerk I
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Pauluskerk en dominicanenklooster [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/4648 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.