erfgoedobject

Woning Van Hoecke

bouwkundig element
ID
61099
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/61099

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Woning Van Hoecke
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Woning Van Hoecke
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

De contacten tussen bouwheer Luc Van Hoecke, eigenaar van een bedrijf in meubelbeslag, en Braem ontstonden ergens tussen april en december 1972. Uit een interview is bekend dat Van Hoecke Braem ontmoette op de universiteit van Antwerpen, waar deze een gastlezing gaf over zijn visie op bouwen en wonen. Het landhuis zou een van de grootste projecten voor een privéwoning worden die Braem ook effectief ten uitvoer mocht brengen.

In april 1972 had Van Hoecke voor deze percelen nog een bouwaanvraag ingediend via architect Lucien Van Kerckhove uit Lokeren. Het betrof een nijverheidsgebouw dat tevens in woonruimte voorzag. Het is onduidelijk waarom dit plan niet werd uitgevoerd. Waarschijnlijk vond de ontmoeting met Braem kort nadien plaats, waardoor Van Hoecke zich bedacht.

Braem bezoekt de bouwgrond in september en schetst er de akkers, die net buikvormig geploegd zijn. Op de vroegste ontwerpen, die nog 1972 gedateerd zijn, spreekt hij over "het huis op den buik van het terrein" en geeft hij ook aan dat door zijn ontwerp "[het] silhouet [en de] ronding van het terrein voortgezet [wordt]". Van meet af aan wil hij dus een link maken tussen de omgeving en het gebouw.

In december 1972 schrijft Braem aan Van Hoecke dat er problemen gerezen zijn met de verkavelingsvergunning, die vervallen zou zijn. Van Hoecke had de drie aaneengrenzende percelen gekocht van de broers Achiel en Désiré Claus, waarvoor in 1966 een verkavelingsvergunning uitgereikt was. Wanneer Braem echter een bouwaanvraag wil indienen, wordt deze afgewezen omdat de grond zich in landbouwzone bevindt. Braem dringt er bij de directeur van het provinciaal bestuur voor stedenbouw en ruimtelijke ordening op aan een afwijking toe te staan. Hij motiveert zijn verzoek onder meer door erop te wijzen dat ook de tegenoverliggende percelen recentelijk bebouwd werden. Het is ook zijn bedoeling het algemeen volume aan te passen aan het "bolvormig gespreide terrein". In april 1973 wordt er een gunstig advies verleend voor de zonering, op voorwaarde dat er in voldoende parkeerruimte voorzien wordt en dat er langs de perceelsgrenzen een dichte beplanting komt met hoogstammige bomen. Vandaag ligt het bebouwde perceel nog steeds in woongebied met landelijk karakter, omgeven door agrarisch gebied, aan de noordwestgrens van Temse met Sint-Niklaas.

Op de eerste tekeningen en schetsen, uit 1972, denkt Braem aan een constructie met niveauverschillen, overwelfd door een lichtgolvend dak dat ondersteund wordt door naar boven toe verjongende pilaren. Grote glasvlakken vullen de gevels. De aangeduide materialen zijn hier al dezelfde als die van het uiteindelijke ontwerp: baksteen en beton, beide witgeschilderd. Het grondplan van het geheel is langgerekt en vertoont een lichte S-vorm. De centrale, gelijkvloers gelegen inkomhal scheidt de privévertrekken van het bedrijfsgedeelte. Aan het zuidelijke uiteinde bevindt zich een groot magazijn, vanuit de gelijkvloerse garage bereikbaar via een trap. Het bureau bevindt zich op een tussenverdieping tussen de inkomhal en de garage. Een uitbouw tot op de hoogte van het bureau doet dienst als grote plantenbak.

De privévertrekken worden in het noorden gesitueerd. Er is een grote slaapkamer voor de ouders en drie kleinere voor de kinderen. Aan de achterzijde van het gebouw wordt in lobvormige terrassen voorzien, een dat aansluit op de kamer van de ouders en een op de kamers van de kinderen. Ook de keuken is voorzien van een dergelijk terras. Zowel de slaapkamers als de terrassen en de open haard in de woonkamer liggen hoger dan het maaiveld. De zitkamer en eetplaats komen nog 80 centimeter hoger, vanwaar men de lagergelegen keuken bereikt. De open haard heeft een prominente plaats in de woonruimte en bevindt zich in een eivormige uitbouw aan de tuinzijde, tussen het terras van de kinderslaapkamers en dat van de keuken in. Op interieurtekeningen wordt een zware schouw boven de vuurplaats aan het plafond opgehangen. Ernaast is een tokonoma over de volledige hoogte gepland. Braem deed hiervoor inspiratie op in Japan, dat hij in 1970 bezocht. Langs de voorzijde van het gebouw wordt ter hoogte van de living nog in een ommuurde en verhoogde uitbouw voorzien, die als woonterras moet dienen. Hiertoe moet het terrein aan deze kant opgehoogd worden.

Altijd houdt Braem in zijn tekeningen rekening met de omgeving. Bestaande huizen en bomen (canadapopulieren) worden aangeduid en ook de toe te voegen beplanting krijgt een plaats: struiken, fruitbomen, gazon …

Braem experimenteert in zijn schetsen met verschillende dakvormen. Sommige ontwerpen vertonen een dak dat steiler is aan de noordzijde, andere een waarbij het dak eerst golvend en dan zelfs spits wordt. Sculpturaal uitgewerkte schouwen en bolle lichtkoepels verschijnen op scherp hellende schaaldaken, die op de uiteinden soms omgekruld worden. Op sommige schetsen wordt het hoogste punt uitgewerkt tot een heus torenachtig volume, dat qua grondplan spiraalvormig uitwaaiert naar de achterliggende ruimtes. In deze schetsen schijnt Braem geen rekening meer te houden met de omgeving, maar zijn fantasie de vrije loop te laten. De latere tekeningen tonen een getorst schaaldak, waarvan de helling over de lengte van het gebouw volledig gekanteld wordt. Ook de betonnen steunpilaren evolueren in het ontwerp, in de latere ontwerpen ontdubbelen ze zich tot V-vormige vertakkingen. Die zijn ook in het interieur visueel als draagstructuur aanwezig.

Op een bepaald moment wordt er blijkbaar beslist om de magazijnruimte vierkant te maken in plaats van rechthoekig. In de plaats van 16 op 6 meter wordt er gedacht aan volumes van 14 of 15 meter in het vierkant. Hierdoor wordt het ontwerp echter behoorlijk verminkt. Dit is waarschijnlijk de reden waarom het magazijn in de ontwerpen gaandeweg losgekoppeld wordt van het landhuis.

Als overdekte verbinding tussen de twee denkt Braem aan een pergola aan de noordzijde van de woning, waarin wel nog in een bureel en een toongalerij voorzien wordt. Daartoe wordt de schikking van de ruimten gespiegeld: het privégedeelte wordt nu op het zuiden gericht. Verder blijft de grondvorm van het gebouw onveranderd. Voor de gevels wordt gekozen voor witgeschilderde, Kempische handvormsteen en eveneens witgeschilderd gewapend beton. Het schaaldak krijgt een roofingbedekking met leischilfers, door oregonkepers gedragen, en wordt op de verticale delen afgewerkt met witte glasalpanelen. Voor de overkoepeling van het magazijn denkt Braem aan een korfbogig dak, gedragen door vijf houten spanten en met noord-zuidgerichte lichtstraten. De gevel bestaat uit witte glasalpanelen tussen merantilatten. Het grondplan is een vierkant met zijden van 22 meter.

Deze schetsen worden omgezet in plannen en op basis hiervan wordt er in mei 1973 een bouwaanvraag ingediend, die in oktober goedgekeurd wordt. Begin juli 1973 laat Braem aan een aantal firma's weten dat ze geen offertes meer hoeven in te dienen voor het magazijn, omdat hiervoor al een geschikte aannemer gevonden is. In augustus schrijft Braem dat het landhuis minder dringend is dan het magazijn, dat "eerst en zo vlug mogelijk zou voltooid worden". Dit idee leeft in ieder geval tot september 1973.

Het is onduidelijk waarom, maar vanaf november 1973 duikt er een nieuw concept op, dat al in december in een voorontwerp omgezet wordt. Ditmaal is er geen sprake meer van een magazijn. Het is dit ontwerp dat uiteindelijk uitgevoerd zal worden. Vooraleer er echter een definitief ontwerp komt, gaat Braem weer uitgebreid aan het schetsen. Hij denkt nu aan een golvende structuur, waarin duidelijk de geploegde akkergrond te herkennen is. Sommige tekeningen zijn strak, andere vertonen speelse elementen zoals Russisch aandoende ajuinkoepels of barokke peerspitsen boven op de constructie.

Geleidelijk aan evolueert het ontwerp naar een aaneenschakeling van zeven parallelle beuken van drie meter breedte, elk overdekt door een tongewelf met aanzet op ongeveer 2,30 meter hoogte. De lengte van de beuken is ongelijk, zodat het grondplan zowel op de oost- als op de westzijde getrapt verloopt. Dit ontwerp vertoont veel gelijkenis met een ontwerp van Le Corbusier en Pierre Jeanneret uit 1935, het jaar waarin Braem zijn stage op hun architectenbureau begon. Voor bankdirecteur Félix ontwierpen zij destijds een bungalow in La Celle-Saint-Cloud, een buitenwijk ten westen van Parijs. De constructie is hier opgebouwd uit drie evenwijdige beuken van ongelijke lengte, overdekt door tongewelven uit gewapend beton. Om zo weinig mogelijk op te vallen in de natuurlijke omgeving werd er gekozen voor een grasdak in combinatie met natuurstenen gevels. Tegen een van de gevels is een aarden wal aangelegd. Om discretie en rust te garanderen zijn er weinig vensters. Verder worden de ruimtes verlicht door een wand uit glasdallen en een bovenlicht boven de woonruimte.

De ruimte-indeling in Braems ontwerp wordt grotendeels door deze beukenstructuur bepaald, zo beslaan de meeste ruimtes maar één beukbreedte. De twee noordwestelijke beuken vormen samen een dubbele garage, waarachter zich de badkamer en slaapkamers bevinden. De twee kinderkamers worden elk voorzien van een lavabo en een douche, terwijl de ouderslaapkamer direct op de grote badkamer en dressing aansluit. De woonkamer is de grootste ruimte en is vier beuken breed. Ze geeft uit op de tuin en krijgt een lobvormig terras op het zuiden, dat tegen de wind beschut wordt door een golvend muurtje en dat bereikbaar is via een dubbel schuifraam. Braem verlengt de beuk van de voordeur met een luifel. De inkomhal geeft toegang tot het bureel ertegenover. Een tokonoma scheidt de kleine keuken met eethoek van de woonkamer. In de hoek van de woonkamer is er een zithoek bij de haard, die gemarkeerd wordt door een hoge schoorsteen tegen de buitengevel. Ook op de noordzijde aan de badkamer bevindt zich een dergelijke schoorsteen. Alle beuken krijgen aan de oostgevel een licht bolle uitbouw. Kleine ronde openingen boven aan de gevels vormen een visuele pendant met een bolvormige versiering aan het uiteinde van de terrasmuur, maar deze elementen zullen in de evolutie van het ontwerp niet behouden blijven. Aanvankelijk denkt Braem aan holle brikken om de gewelfjes uit te voeren. Hij informeert ook naar de kostprijs van een kunststoffen dakconstructie, maar dat blijkt niet haalbaar.

In januari 1974 worden er plannen van dit ontwerp opgemaakt. Drie beuken worden nu in de hoogte uitgewerkt, er komt een tweede tongewelfje bovenop. In de wanden van deze uitstekende constructies worden verschillende ramen geplaatst. Het was Braems bedoeling dat men er de beweging van de wolken door zou zien. Voor de nachthal, dressing en vestiaire zijn deze bovenlichten de enige ramen in de ruimte, omdat ze ingesloten liggen in het gebouw. In de woonkamer zorgen de aanvullende gewelfjes voor extra verlichting. Hun pagodeachtige structuur duidt enigszins op een Japanse invloed. In het gebouw wordt gebruikgemaakt van een heel gamma aan raamvormen, variërend van eenvoudige, rechthoekige vormen over ramen die bovenaan de segmentboog van de gewelven volgen tot ellipsvormen. Er komt ook een terras, dat aansluit op de eethoek. Waar de gewelfjes samenkomen, zijn spuwers aangebracht die het hemelwater afvoeren. Eronder zijn aan weerszijden van het terras opvangbakken geplaatst, van waaruit het regenwater naar een ondergrondse waterput geleid wordt. De blauwe hardstenen lekdorpels onder de halfhoge ramen worden centraal afgewerkt met een sculpturaal element dat refereert aan de spuwers erboven. Als materialen denkt Braem aan merantihout voor het schrijnwerk, ingewerkt in witgeschilderde bakstenen wanden, bedekt door witgeschilderde betonnen luifels en oversteken. Als dakbedekking kiest hij voor dakfill, een halfvloeibare pasta, die met een borstel in twee lagen (bovenop een primer) wordt aangebracht. De afwerkingskleur is eveneens wit. In februari 1974 wordt op basis van dit plan een nieuwe bouwvergunning aangevraagd, de goedkeuring dateert van maart.

Eind juli 1974 wordt een contract afgesloten met aannemer Walther Van Uytfange voor de bouw van het landhuis. Braem moet er in april 1975 schriftelijk op wijzen dat Van Uytfange de voorschriften van het lastenboek moet volgen en dat hij niet zomaar Boomse baksteen mag gebruiken in de plaats van de geplande Kempische voorwerkers. Een kleine maand later gaat de aannemer failliet, waardoor er op zoek moet worden gegaan naar een nieuwe. Ook op andere vlakken loopt niet alles gesmeerd. Tijdens de herfst van 1975 blijkt een betongewelf volledig doorgezakt op de plaats waar er een opbouw boven het dak steekt. Waarschijnlijk werd dit veroorzaakt door een te vroege ontkisting. De opstandsmuren werden uit hun lood gedrukt en de samenhang met het onderstaande metselwerk werd vernietigd. De betonaannemer moet opdraaien voor de kosten van de vertraging van de werken en van het hermetselen en hermaken van zeven bogen en het erop aansluitend parement. Daarnaast waren er ook problemen met de geleverde ruiten. Ze waren slordig in de raamprofielen gemonteerd, de isolerende werking was ondermaats en sommige glasvlakken waren gekrast. Een belangrijke gebeurtenis tijdens de bouw is het feit dat er in juni 1975 wordt beslist het ontwerp uit te breiden met een korte achtste beuk op het noorden. De structuur van het gebouw, met unités en série, maakt een uitbreiding van het volume vrij eenvoudig. Door deze ingreep verdubbelt het volume van de slaapkamer van de ouders. Voor het raam aan de voorgevel ervan ontwerpt Braem een gekleurd glas-in-loodraam.

Ook voor de afwerking van andere interieurelementen doet de architect voorstellen, al wordt niet met allemaal rekening gehouden. Zo worden alle binnengevels wit geschilderd, terwijl Braem de bedoeling had florale en abstracte motieven op het wit aan te brengen. De zitput van de open haard en het golvend aanrecht ernaast werden wel uitgewerkt zoals de architect het wou. Hier hechtte hij dan ook enorm veel belang aan. De haard is biomorf vormgegeven. Het is een ovale opening in een witgemetselde bakstenen muur, die bol uitgewerkt is. Bouwheer Van Hoecke herinnert zich dat Braem de haard zag als "de borst van een Afrikaanse vrouw", het moest een warme en intieme plek zijn, de kern van het wonen. Ook bij andere ontwerpen van Braem neemt de haard een centrale plek in. De zitbank bij de open haard is uit merantihout en kan tegelijk als opbergruimte dienen. Kophout werd als vloerbedekking aangebracht. Aanvullend wordt er ook nog centrale verwarming in de villa gelegd.

Aan de oprit moest volgens een aantal schetsen aan weerszijden een kegelvormige sculptuur komen, deels uit witgeschilderde baksteen en blauwe hardsteen, waarvan de rechterkegel dienst zou doen als parlofoon en brievenbus. Braem ontwierp zelfs een lettertype voor de naam 'van hoecke', die onderaan uitgekapt moest worden in de blauwe hardsteen. Dit ontwerp werd niet uitgevoerd, de uiteindelijke omheining is een eenvoudig muurtje uit witgeschilderde baksteen, bovenaan afgedekt door een rollaag. Rechts van de houten inrijpoort is het muurtje iets hoger en zijn er effectief een brievenbus en bel in opgenomen.

Dat Braem begaan is met de landschappelijke omgeving van zijn ontwerp, bewijst de briefwisseling van juli en augustus 1975 met zijn jeugdvriend Leopold Hendrickx, directeur-generaal van de dienst stedenbouw en ruimtelijke ordening te Brussel. Braem laat weten dat hij bezig is aan de bouw van de woning voor Van Hoecke en dat dit "het Waase landschap aldaar niet zal bederven". Hij heeft echter gehoord dat er een aanvraag tot verkaveling gebeurd is van het aanpalende perceel en drukt zijn wens uit "het karakter van de omgeving te redden" door dit niet toe te staan. Hendrickx antwoordt dat de genoemde grond volgens het gewestplan niet bebouwd mag worden en dat dit dus effectief niet toegestaan zal worden, maar hij besluit wel met volgende ludieke noot: "Mag ik er Uw welwillende aandacht op vestigen dat hier ook een treffend voorbeeld geldt van het feit dat wat anderen doen het landschap verminkt, wat men zelf doet dat landschap niet verminkt. Bakstenen of andere stenen, blijven steeds stenen …"

Hoewel tuinbedrijf Van der Auwera uit Aartselaar instond voor de aanleg van de tuin, blijkt Braem ook hier zijn inbreng in gehad te hebben. Het ontwerp dat ze samen opstellen voorziet onder meer in struiken en bomen rondom, met ertussenin bloemenweiden. Op de zuidzijde komt er een zithoek tussen de struiken, nabij het zuiderterras, terwijl er op de noordzijde een fruit- en moestuin wordt gepland. De noordoostelijke hoek van de tuin wordt gereserveerd voor een zit- en speelhoek. Over de tuinaanleg zou Braem zich in Het schoonste land ter wereld als volgt uitlaten: "De beplanting was voor een keer ideaal. Het hele perceel werd op mijn vraag als een bloemenweide aangelegd, zonder wegeltjes. Het gebouw was een stenen sculptuur die oprees uit een bloemenmozaïek, die volgens de loop der weken nu eens blauw, dan eens geel als hoofdtoon had. Het heeft niet lang mogen duren, omdat Vlamingen maar van de natuur houden als ze met wegeltjes ingeperkt is."

Het gezin Van Hoecke zou de woning slechts een achttal jaar bewonen. In 1993 werd er voor de nieuwe bewoners, de familie Bombay, door architect Jan De Baere uit Sint-Niklaas een zwembad bij deze woning ontworpen. Interessant om weten is dat ook Braem schetsen maakte voor het "latere zwembassin". Het volume dat Braem in gedachten had, was ongeveer 10 op 6 meter en 2,30 meter hoog. Er worden vijf kleedcabines in ondergebracht. Het zwembassin zelf zou zes op drie meter zijn en verlicht worden door een bol bovenlicht op een van de uiteinden. Daar zou er een plat dak zijn, dat overgaat in twee tongewelven, analoog aan de woning. Bovenin wordt eveneens in ovale ramen voorzien. Gezien deze gevelwand voor de rest erg gesloten is, is dit waarschijnlijk de kant naar de buren of de straat. Aan de tuinzijde verbindt een gebogen kasseipad, waarop een zitbank wordt geplaatst, een rond tuinhuisje met een diameter van vier meter met het zwembadvolume. Deze gevelwand is volledig opengewerkt door ramen en centraal een dubbel schuifraam. Het is uit de schetsen evenwel niet op te maken waar Braem dit alles juist positioneert.

Architect De Baere heeft ervoor gekozen het nieuwe volume in het verlengde van de woning te plaatsen, maar het aan het zicht te onttrekken door de reeds bestaande heuvel op de zuidzijde te verhogen en over het plat dak te laten lopen. Hij offert een deel van het terras aan de woonkamer op om er een gang naar het nieuwe volume te maken. Ter compensatie wordt dit terras vergroot naar het oosten toe, op de hoek wordt er een buitenstortbad geplaatst, dat refereert aan de wateropvangbakken van het terras op het oosten. Het zwembassin meet 5 bij 13 meter, daarnaast is er een technische ruimte voorzien, maar ook een sauna, douche, hammam en rustruimte. Vier grote ramen kijken uit op de tuin. De architect maakt de link met de bestaande bebouwing door het gebruik van witgeschilderde baksteen en de segmentbogige afwerking van de vier ramen.

Tien jaar later, in 2003, deed dezelfde architect ook binnen het landhuis enkele aanpassingen. Naar het gevoel van de nieuwe bewoners waren de kinderslaapkamers van Braem te klein, daarom kozen ze ervoor twee nieuwe in te richten in de dubbele garage. Er kwam ook een doucheruimte, nachthal en bergplaats. De garagepoorten werden vervangen door dezelfde ramen als die van de bureelruimte. Om het gebrek aan garage op te vangen, werd er ook een carport voor de woning geplaatst. Gelijktijdig werd de keuken opengewerkt, waarvoor de tokonoma moest verdwijnen. Een extra raam op de zuidgevel van de keuken moest hier ook meer uitzicht op de tuin bezorgen. Opnieuw werd er gekozen voor een raamtype dat ook al door Braem werd gebruikt, meer bepaald in de slaapkamers.

  • Archives d'Architecture Moderne, Archief Renaat Braem, Dossiernummer 184.
  • Gemeente Temse, Archief Ruimtelijke Ordening, Bouwdossier 46.008-726.
  • Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Archief Renaat Braem, 428.
  • BRAEM R. 1987: Het schoonste land ter wereld, Leuven.
  • GANS D. 2006(3): The Le Corbusier Guide, New York, 79-80 en BOESIGER W. 1975(9): Le Corbusier & P. Jeanneret. Oeuvre complète 1934-1938, Zurich, 124-130.
  • VAN BELLINGEN S. 2009: Renaat Braem, analyse woning Van Hellem en woning Van Hoecke (onuitgegeven bachelorpaper Vrije Universiteit Brussel).

Bron: Braeken J. (ed.) 2010: Renaat Braem 1910-2001. Architect, Relicta Monografieën 6. Archeologie, Monumenten en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, Brussel.
Auteurs: Depestel, Sarah
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Woning Van Hoecke [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/61099 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.