erfgoedobject

Norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen

bouwkundig element
ID
75207
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/75207

Juridische gevolgen

Beschrijving

De abdijkerk werd beschermd als monument bij Koninklijk Besluit van 17 april 1937. In 1997 werd de dorpskern van Grimbergen beschermd als dorpsgezicht waarbinnen onder andere de pastorie, het poortgebouw, de portierswoning, de stalvleugel en de ommuring werden opgenomen als monument (Ministerieel Besluit van 17 februari 1997).

Historiek

Oorspronkelijk was de kerk van Grimbergen een "vrije" kerk, rechtstreeks afhankelijk van de bisschop van Kamerijk. Ze kwam in bezit van Wouter Berthout die ze circa 1110 terug aan de bisschop schonk op voorwaarde dat hij er een kloostergemeenschap zou stichten. Dit mislukte tot twee maal toe, en bij de dood van Wouter Berthout circa 1121 was de kerk die opgedragen was aan Onze-Lieve-Vrouw en de Heilige Petrus, geheel verlaten en vervallen. Zijn zonen, Gerard en Arnout, verzochten Norbertus enkele broeders van zijn orde in de kerk te plaatsen onder bescherming van zijn abdij te Prémonstré. Deze derde stichtingspoging lukte dankzij het rijke dotatiegoed geschonken door de Berthouts die toen op het toppunt van hun macht stonden. In 1128 werd de stichting bekrachtigd en in 1132 vernieuwd; de oudste statuten dateren van 1133 of 1143. De abdij van Grimbergen werd gesticht als een dubbelklooster, maar reeds in 1140 verhuisden de norbertinessen naar Nieuwenrode waar het klooster in 1270 werd opgeheven. Van bij de stichting waren klooster- en parochiekerk één, aan de binnenzijde gescheiden door een muur. Om een duidelijk onderscheid te maken, werd vanaf 1280 de klooster- of binnenkerk toegewijd aan de apostelen Petrus en Paulus en de parochiekerk aan het Heilig Kruis en Sint-Servatius waaraan later Onze-Lieve-Vrouw werd toegevoegd. Ook hun wijdingsfeesten werden op verschillende dagen gevierd.

Na de Grimbergse oorlog (1142-1159) werd het klooster heropgebouwd, aanvankelijk met hulp van de Berthouts, later ook met steun van de hertogen van Brabant. In de loop van 12de- en 13de eeuw groeide het patrimonium en samen met Affligem en Dielegem werd zij één van de drie morele machten in West-Brabant.

In 1566 had de abdij zwaar te lijden van de beeldenstormers en in 1584 werd ze samen met de kerk, door een verkeerde politieke keuze van de abt, door Filips II in de as gelegd. Pas in 1600 keerden de norbertijnen naar Grimbergen terug. De abdij herstelde zich geleidelijk, wat gepaard ging met wederopbouw, en kwam tot volle bloei in de 18de eeuw. In het begin van de 18de eeuw werd de titel "Onbevlekte Ontvangenis" aan de oude Mariatitel toegevoegd.

In 1796 werd het klooster door de Fransen geconfisqueerd en op 13 juli 1798 als nationaal goed openbaar verkocht aan de gebroeders la Palièrre die onmiddellijk met de sloop begonnen. De pastorie, de kerk, de grote en de kleine sacristie werden omwille van hun "openbaar nut" buiten de verkoop gehouden. Onder impuls van parochiepriester J.B. Van Den Bergen herstelde de abdij zich langzaam en in 1833 keerden de kloosterlingen terug. Zeven jaar later verkreeg de norbertijnengemeenschap haar canonieke instelling terug.

Van de oudste kerk uit de 11de eeuw zijn geen gegevens bewaard. De romaanse kerk opgetrokken na de Grimbergse oorlog is gekend door een tekening op perkament van circa 1620. De kruiskerk opgetrokken uit witte natuursteen onder leien bedaking had een vierkante toren op de viering. Zowel het schip, met lage zijbeuken, als het koor bestonden uit drie traveeën, het transept uit één travee. De abdij- en parochiekerk waren van elkaar gescheiden door een muur, aanvankelijk tot halverwege opgetrokken, later volledig. Uit deze periode bleven bewaard: een restant van het eikenhouten beeld Onze-Lieve-Vrouw onder de Toren (13de - begin 14de eeuw) en de grafsteen van Abt Franco († 1244).

Bij de brand van 1585 werd de kerk gedeeltelijk beschadigd en de abdijgebouwen, de bakkerij, de brouwerij en alle huizen van het klooster volledig verwoest. De eerste herstellingen werden aangevat onder abt F. Van Raubergen (1594-1613), en verder gezet door zijn opvolgers. Ch. Outers (1613-1647) vervolledigde het kloosterpand van 1426 met de bouw van twee gaanderijen in witte steen (1628) en trok een nieuwe abdijhoeve en brouwerij (1634) op. Op 13 april 1660 eerstesteenlegging door Abt K.F. de Velasco (1647-1665) voor de bouw van een nieuwe kerk, opgetrokken uit lokale kalkzandsteen. Een gravure van Sanderus uit 1659 toont de abdijsite met de nog te bouwen kerk. Gilbert van Sinnick (1627-1660) wordt vaak aangehaald als architect, maar is volgens het onderzoek van J. Snaet meer te beschouwen als een opzichter van de werken. Hij stierf reeds in 1660 en werd als opzichter opgevolgd door Martinus Roelants. In 1665 waren het hoofdkoor en de twee zijkapellen en een stuk van het schip voltooid. De oosttoren was in 1664 tot op 18 meter en in 1668 tot op 35 meter opgetrokken (zie twee gevelstenen); de vierde geleding was klaar in 1686. Een jaar later werd er een breuk in de fundamenten vastgesteld en dreigde de toren op het koor te vallen. Circa 1692 werd de toren gestabiliseerd, naargelang de bron door drie augustijnen van Mechelen of door de Mechelse schrijnwerker Rombaut Verhaegen. Hiervan zijn nog steeds sporen terug te vinden: de kornis en waterlijsten op de buitenmuren van de kerk zijn circa 40 centimeter lager dan die op de toren. Op 16 maart 1699 werden het transept, de vieringskoepel en twee traveeën van het schip voltooid, zie jaarschrift op de noordwestelijke pijler. In dat jaar werd ook de voorlopige voorgevel opgetrokken, zie opschrift "NON EST LAPIS OFFENSIS 1699" (Dit is geen steen des aanstoots). De twee volgende traveeën, waardoor het schip even lang als het koor moest worden, werden nooit gerealiseerd. In 1700 werden de gewelven van het schip en de zijbeuken geplaatsten en de kerk in gebruik genomen, zie opschriften op het eerste gewelfvlak. In 1725 werd de kerk pas gewijd. Ook nu was er een afsluiting tussen koor en kerk die samen met de twee er tegen geplaatste altaren, kort na de Franse bezetting verdween.

De vernieuwing van de abdijgebouwen werd verder gezet in de 18de eeuw met belangrijke realisaties onder abt H. de Munck (1698-1712): de oprichting van een nieuw prelaatskwartier (1710-1726) en conventsgebouw (1714), beiden naar ontwerp van architect Anneessens (Brussel) en abt A. Van Eeckhout (1716-1747): de bouw van het dormitorium (1717), het gastenkwartier en de prelaatskapel (1725) en abt J.-B. Sophie (1755-1775): de aankleding van de grote en kleine sacristie (1763); de bouw van het ziekenhuis (1757), de westelijke toegangspoort (1767), een obelisk annex pomp vóór het prelaatshuis (1767, heden in de Sint-Gorikshallen te Brussel) en de pastorie naar ontwerp van J.B. Thibaut (1768).

De toestand van de abdij op het einde van de 18de eeuw is gekend aan de hand van een drietal documenten: de gravure van Sanderus, 1726; het opmetingsplan van M. Nivoy opgemaakt in 1796 naar aanleiding van de openbare verkoop en een beschrijving van de toenmalige parochiepriester Heylen (1753-1825). De abdijsite bestreek een oppervlakte van 15 bunder, zo'n 15 hectare, en strekte zich uit van het Kerkplein en de Hogesteenweg ten zuiden, tot de Abdijstraat ten westen, tot over de Maalbeek ten noorden en de Rijkenhoekstraat met in het verlengde de Vorststraat ten oosten. De site was tot aan de beek volledig ommuurd. Een westelijke en oostelijke toegangspoort leidde naar het prelaatsplein met obelisk. Dit plein werd aan de westzijde afgesloten door paardenstallen; aan de noordzijde door koets- en karrenhuizen die het zicht op de achterliggende gebouwen, zijnde pachthof, schuur, stallen, brouwerij, bakkerij en smidse, belemmerde en ten oosten door een houtopslagplaats. De zuidzijde werd afgesloten door een lange classicistische vleugel waarin het gasten-, provisoren- en abtskwartier gelegen waren. In het verlengde hiervan de bibliotheek en de refter die door middel van het haaks geplaatste dormitorium met het noordelijke transept van de kerk verbonden werden. Ten westen van het dormitorium en palend aan de noordelijke zijbeuk van de kerk lag het eigenlijke convent opgetrokken volgens een vierkant. In het verlengde van de zuidelijke pandgang en uitkijkend over het Kerkplein (toen kerkhof) bevond zich de pastorie. Ten oosten van de kerk lag het geïsoleerde ziekenhuis. Ten zuiden van de Maalbeek besloeg de reusachtige visvijver de volledige breedte van het terrein; aan de overzijde van de beek lagen omgrachte spaarbekkens en een bos. De overige terreinen werden ingenomen door landschappelijke en geometrisch aangelegde tuinen en een boomgaard. Enkel de kerk, de pastorie, het westelijk poortgebouw met portierswoning, de aanpalende stallen en een stuk van de ommuring tussen de poort en de pastorie bleven tot op heden bewaard.

Begin jaren 1820 (zie Primitief kadasterplan van Voncken, 1821) werd de abdijsite diagonaal doorsneden door de nieuwe provinciale steenweg Aalst - Vilvoorde, waardoor de visvijvers aan de overkant van de steenweg kwamen te liggen. Op de zuid-oostelijke hoek na, werd het gehele gebied beneden de steenweg in 1831 en 1854 terug aangekocht en circa 1860 ommuurd. Het convent werd volgens een vierkantstructuur heropgetrokken in de periode 1833-1901: de zuidvleugel in 1833-1834; de westvleugel met refter in 1845 op fundamenten van de vroegere westelijke pandgang; de oostvleugel met kapittelzaal in 1856 naar ontwerp van Caluwaerts (Londerzeel) en ten slotte de noordvleugel met bibliotheek in 1884-1901 naar ontwerp van A. Struyven (Schaarbeek). In 1873 bouwde men naast het pachthof de "Vrije school". In 1913 en 1914 werden de twee oudste vleugels van het convent gesloopt en vervangen door nieuwe naar ontwerp van architect L. Pepermans, de werken duurden tot 1919. De toegang tot de abdij was tot dan gelegen in het oostelijk paviljoen van de pastorie en werd toen verplaatst naar de zuidvleugel. In 1965 bouwde men het cultuurcentrum "Fenikshof" op de plaats van de "Vrije School" en werd een nieuwe school opgetrokken op de hoek Abdijstraat - Wolvertemsesteenweg, beiden naar ontwerp van J. Vanderheyden (zie gevelstenen). In 1967 werd Mira, de eerste volkssterrenwacht van ons land, in het Feniksgebouw ondergebracht en in 1999 uitgebreid. Met de heraanleg van het Kerkplein in 1990 verplaatste men de ingang van de abdij terug naar het voormalige oostelijk paviljoen van de pastorie waar een nieuwe inkomhal werd gecreëerd. Tevens verving men het bakstenen parement van de pastorie en de drie aanpalende traveeën van de zuidvleugel om een homogeen uitzicht te komen. De nieuwe bibliotheek ten oosten van het convent, en ermee verbonden door middel van een glazen traphal, werd in 1991 gebouwd naar ontwerp van architect L. Gabriels (Brasschaat) en A. De Hondt (Wemmel). In hetzelfde jaar werd de bovenverdieping van de oostvleugel van een betonnen draagvloer en een compleet nieuwe binnenindeling voorzien; de westvleugel gerenoveerd en de tuin heraangelegd.

Restauraties van de abdijkerk in de 19de en 20ste eeuw. In 1820 herstel van de kerkramen aan de noordzijde, zie datering 1796-1820. De torenhelm werd circa 1838 verwijderd en de vier geledingen van de sterk vervallen toren gerestaureerd. In 1851-1852 herstel van de voorlopige westgevel onder leiding van provinciaal architect Spaak (1804-1893), waarbij het bakstenen gedeelte van de gevel werd vervangen, de muur verbreed, een afgeschuinde sokkel toegevoegd, steunberen geplaatst en het geheel gecementeerd. In 1853 vervangen van de arduinen kerkvloer door de huidige wit en zwarte marmeren tegels. In 1864 gedeeltelijk vernieuwen van de zwaar vervallen koepel, gevolgd door restauratiewerken aan de daken in 1870. Nieuwe gietijzeren trap naar het doksaal geplaatst in 1899. In 1901 ontpleisteren van de muren en de gewelven, enkel de muren werden opnieuw voorzien van een cementlaag met schijnvoegen. Het koor en de zijkapellen krijgen in 1904 een nieuwe vloer. Van 1963 tot 1985 grote restauratiecampagne onder leiding van architect F. Bonaert en S. Brigode (Brussel). Hierbij werd de koepel verstevigd met ijzeren balken, een verwarmingsinstallatie geïnstalleerd en het exterieur op een vrij harde wijze gerestaureerd. Lijsten, profielen, ornamenten, vensteromlijstingen en grote muurvlakken werden vervangen naar oorspronkelijk model. Naar aanleiding van een brand in 1993 in de zuidelijk zijbeuk werd het gehele kerkgebouw grondig onderzocht en een restauratiedossier in drie fasen opgesteld. Fase één: reiniging van het interieur, herstel dakconstructie, houtwormbestrijding en bouwkundige werken ten gevolge van de brandschade en fase twee: restauratie en reconstructie van het beschadigd meubilair werden uitgevoerd door het architectenbureau R. Steenmeijer en architect W. Vlaanderen. De derde fase, herstel van de koepel, de leien bedaking, dakvensters en kleinere werken aan het interieur, uitgevoerd door het architectenbureau R. Steenmeijer en H. Baksteen is nog lopende. Het bureau stelt momenteel een dossier op voor de restauratie van de plafondschildering van de grote sacristie.

Beschrijving

De kalkzandstenen "omheiningsmuur" aan de Abdijstraat behoort tot de oudste restanten van de abdij en werd omstreeks 1769 opgetrokken. De ongeveer 3,5 meter hoge en 60 meter lange muur verbindt de pastorie met het poortgebouw.

De door pilasters gelede bakstenen muur ten oosten en noorden (Wolvertemsesteenweg) dateert van circa 1860 en werd later met één meter verhoogd. Ter hoogte van de sterrenwacht en het Feniksgebouw werd een stuk van de muur gesloopt voor de aanleg van parking.

"Parochie- en abdijkerk Sint-Servaas". Onvoltooide, georiënteerde abdij- en parochiekerk opgetrokken tussen 1660 en circa 1700 in een flamboyante inheemse barokstijl. In het jubileumjaar 2000, bij het 300-jarig bestaan van de abdij door Johannes-Paulus II verheven tot basilica minor. Eertijds ten zuiden en westen omringend door een kerkhof dat circa 1932 werd overgebracht naar de Veldkantstraat.

Eén van de laatste grote barokke kerken in de Zuidelijke Nederlanden, waarvan de bouw startte in 1660 en aansleepte tot het eerste kwart van de 18de eeuw. Het grondplan, een combinatie van longitudinale en centrale aanleg, is sterk beïnvloed door de abdijkerk van Ninove (circa 1640) en de Sint-Michielskerk te Leuven (circa 1650), beiden zelf geïnspireerd op voorbeelden uit Rome (onder andere de Gésu-kerk). Door de synthese van traditionele gotische structuren en verticalisme gecombineerd met een rijke barokke aankleding is de abdijkerk van Grimbergen een typisch voorbeeld van de inheemse barok.

Kenmerkend voor de norbertijnenkerken is het grote koor dat een wezenlijk onderdeel vormt van het religieuze leven. De Grimbergse abdijkerk is echter ook van oudsher parochiekerk en werd om die reden ontworpen met een schip even lang als het koor. Het schip werd echter nooit voltooid.

De plattegrond van het type kruisbasiliek omvat een driebeukig schip van twee traveeën; een transept van één travee uitlopend op apsidiolen; een koor van vier traveeën met halfronde apsis en dito zijkoren; ten noorden van het koor de grote en kleine sacristie en achter de koorsluiting een vierkante toren. Omdat slechts twee van de vier traveeën van het schip daadwerkelijk gerealiseerd werden, komt de versmelting van longitudinale en centrale aanleg niet volledig tot zijn recht.

Volledig opgetrokken uit lokaal gewonnen zandsteen, met uitzondering van de bakstenen bovenpartij van de westgevel en baksteenpartijen aan de noordelijke transeptarm ten gevolge van het gesloopte dormitorium. Het geheel onder leien zadel- en lessenaarsdaken, de grote sacristie onder leien schilddak en de achtzijdige houten vieringskoepel onder een leien helmvormige bekroning met verguld kruis.

Zeer gesloten westgevel opgevat als een voorlopige schermgevel die door haar soberheid contrasteert met het barokke karakter van de kerk. De gevel, opgetrokken in witte zandsteen waarboven een bakstenen parement, wordt horizontaal geleed door de afgeschuinde sokkel, kornissen en waterlijsten en verticaal door twee sobere steunberen die doorlopen tot de daklijst. Centrale travee voorzien van een eenvoudige korfboogingang met imposten, met acanthusblad versierde sluitsteen en druiplijst en erboven twee gedichte rondboogvensters. Ter hoogte van de zijbeuken geprofileerde korfboogdeuren met gedecoreerde sluitsteen onder druiplijst. Het schip, het koor en het transept zijn even hoog en worden horizontaal geleed door doorlopende, al dan niet geprofileerde, waterlijsten en verticaal geritmeerd door steunberen uitlopend op barokke voluten. Rondboogvensters gevat in geprofileerde omlijstingen op neuten met imposten, sluitsteen en voluten onder een druiplijst. De grote en kleine sacristie zijn voorzien van korfboogvensters gevat in een gelijkaardige omlijstingen doch verfijnder en decoratiever uitgewerkt, zie de vele voluutmotieven. De gereduceerde koepel wordt verlicht door vier oculi en in de lantaarn door acht geringde rondboogvensters.

Sinds 1838 afgeplatte, vierkante oosttoren van vier geledingen waarvan de twee onderste gevat tussen overhoekse steunberen, de derde tussen voluutconsoles en de vierde tussen Ionische zuilen. Gelijkaardige vensteropeningen als de rest van de kerk, derde geleding met oculi en de vierde geleding met galmgaten voorzien van maaswerk.

Interieur. Markante ruimtewerking volledig toegespitst op het koor omwille van het onafgewerkte schip. De indruk van grootsheid wordt vooral gewekt door de enorme hoogte (28 meter), de grote raamoppervlakken, de ruime kruising onder de indrukwekkende vieringskoepel en de overvloedige barokke aankleding.

Helder met schijnvoegen gecementeerd interieur met verwerking van kalkzandsteen voor de dragende elementen (onder andere zuilen, pijlers, scheibogen en gewelfribben) en de vensteromlijstingen. In contrast hiermee de gedecapeerde bakstenen gewelven en wit - zwarte marmeren kerkvloer met geometrische motieven.

Schip, koor en dwarsbeuk met eenvormige tweeledige opstand, verlicht door twee rijen rondboogvensters van elkaar gescheiden door een breed gekornist, omlopend hoofdgestel met eierlijst voorzien van blinde oculi afgewisseld met lamberkijnen en bloementrossen. De muren in het schip worden geritmeerd door rondboogarcaden op verjongende Ionische zuilen met geringde basis op vierkante sokkel. De scheibogen met sleutel zijn aan de onderzijde gedecoreerd met gevarieerde casementversiering. In het koor en het transept zijn de zuilen door pilasters vervangen en de scheibogen in de muur ingewerkt. De vieringspijlers zijn voorzien van pilasters met verdiepte schacht en composietkapitelen.

Rijkelijk gedecoreerde benedenvensters en nissen (zie koor en zijkoren) voorzien van een geprofileerde, geringde omlijsting op neuten, voluutmotieven en een druiplijst centraal onderbroken door een putto. Hoog geplaatste bovenvensters gevat in een vereenvoudigde geprofileerde omlijsting op neuten met imposten, sluitsteen, druiplijst en voluten.

Kruisribgewelven met bakstenen gewelfvlakken gescheiden door brede, platte steltboogvormige gordelbogen met gevarieerde casementversiering. De geprofileerde gewelfribben komen samen in een ringvormige sleutel. De viering is overdekt door een rijkelijk met stucwerk gedecoreerde octagonale koepel op pendentieven, laatstgenoemden versierd met lamberkijnen en trompetschallende engelen. Acht gedecoreerde ribben waartussen gewelfvlakken die alternerend geopend zijn door een oculus, worden bekroond door een achtzijdige lantaarn met evenveel rondboogvensters. Tussen pendentief en koepelgewelf is een kleine balustrade met gangpad. Heden in wit en pastelgroen geschilderd.

De eerste twee geledingen van de oosttoren hadden oorspronkelijk kruisribgewelven, heden op alle niveaus balkwerk en planken vloeren.

Mobilair

Schilderijen. De vier Evangelisten, door Jan Erasmus Quellinus de Jonghe, 17de eeuw (schip); Oprichting van het kruis naar Rubens en De verrijzenis van Christus, door Godfried Maes, 17de eeuw (schip); De verheerlijking van Norbertus, door Theodoor van Loon, 17de eeuw (schip); Onze-Lieve-Vrouw schenkt het kleed aan de Heilige Norbertus, toegeschreven aan Jan van Orley, 17de eeuw, hout, (Sint-Norbertuskoor); Ten Hemelopneming van Maria, toegeschreven aan J. Eyckens, begin 18de eeuw (hoofdaltaar); Bekering van Norbertus, Pauselijke goedkeuring van de Orde, Triomf van Norbertus over Tanchelm en Prediking van Norbertus te Antwerpen, door Richard van Orley, circa eerste kwart 18de eeuw (koor); Aanbidding van de inwoners van Bethlehem en Aanbidding van de Wijzen, toegeschreven aan Richard van Orley, eerste kwart 18de eeuw (Onze-Lieve-Vrouwkoor); Triomf van de Heilige Eucharistie, kopie in spiegelbeeld naar Rubens toegeschreven aan G. De Crayer, 18de eeuw (Sint-Norbertuskoor); Aanbidding van het Heilig Sacrament, door Erasmus Quellinus, 18de eeuw (Sint-Norbertuskoor), Aanbidding van de Herders, kopie naar Pieter Thijs, 19de eeuw (Onze-Lieve-Vrouwkoor).

Beeldhouwwerken. Onze-Lieve-Vrouw-Onder-De-Toren waarvan de buste mogelijk opklimt tot de 13de eeuw, in 1934 gerestaureerd en vervolledigd door beeldhouwer Van de Capellen en architect L. Pepermans (Brussel), hout, (schip); Onze-Lieve-Vrouw-van-Zeven-Smarten, 1649 (Onze-Lieve-Vrouwkoor); Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen, Heilige Petrus, Heilige Paulus, Heilige Augustinus en Heilige Norbertus, door Frans Langhemans, circa 1701 (hoogaltaar); Sint-Servatius, door S. Duray, circa 1720 (zuidtransept); Sint-Norbertus, circa 1735 (Sint-Norbertuskoor).

Grafmonumenten. Laatbarok wandpraalgraf van prins F. de Berghes, 1704, witte en zwarte marmer (koor); laatbarok wandpraalgraf voor de abten, 1710, witte, zwarte en gevlamde marmer (koor).

Verschillende grafstenen onder andere van Bisschop J. Laeslaeus (Schotland, † 1596); Familie de Longin (sterfdatums 1647 en 1653); familie de Romrée (sterfdatums 1655 en 1658); Abt de Velasco († 1665), Prinses Van Grimbergen; Negen abten van Berne-Heeswijk; Katharina van Hincaert († MVLXX) en Familie van Oyenbrugge.

Meubilair. Laatbarok hoogaltaar, door Frans Langhemans, 1701, wit en zwarte marmer; altaar van Sint-Servaas, door Hendrik Frans Verbruggen, 1720, gemarmerd hout (zuidtransept); laatbarok Onze-Lieve-Vrouwaltaar, 1725, gemarmerd hout (Onze-Lieve-Vrouwkoor); gelijkaardig laatbarok Sint-Norbertusaltaar, eerste kwart 18de eeuw, gemarmerd hout (Sint-Norbertuskoor); altaar van de Heilige Doodstrijd, 1732, gemarmerd hout (noordtransept). Laatbarok koorgestoelte, 1680-1690, medaillons met afbeeldingen van heilige uit de norbertijnerorde, door H. F. Verbrugghen, circa 1710. Monumentale laatbarokke preekstoel, door H. F. Verbrugghen, circa 1710. Vier laatbarokke biechtstoelen (noordzijbeuk: Onze-Lieve-Vrouw en God de Vader; zuidzijbeuk: De Goede Herder en de Heilige Geest), door Guillielmus Ignatius Kerricx, eerste kwart 18de eeuw. Lodewijk XIV-communiebanken, 1731: enkel in de zijbeuken intact, de andere werden in de jaren 1960 verwerkt in het nieuwe altaar, de schriftlezenaar en het voetstuk van het beeld Onze-Lieve-Vrouw-Onder-De-Toren.

Orgel: oorspronkelijk instrument door J. Th. Forceville van 1745 en afgewerkt door J. B. B. Goynaut in 1751; volledig vervangen van de binnenconstructie door J.E. Kerkhoff in 1910. Portaal, doksaal en orgelmeubel door Petrus Donckers, 1745-1751, uitgebreid en verfraaid in 1765 onder abt J.B. Sophie (zie wapenschild) en nogmaals aangepast in 1910. Kleiner barokorgel door J. Potvlieghe jr., houtsnijwerk door D. Van Overschelde (Diksmuide), 1999, (hoogkoor).

Beiaard: 48 klokken door de Koninklijke Klokkengieterij Eysbouts, 1963-'64; toevoeging van diepe bes-klok, 1998.

Interieur grote sacristie. De aankleding van de grote sacristie werd in 1763 in opdracht van abt J.B. Sophie (zie wapenschild) voltooid, de uitvoerders zijn niet bekend. Het indrukkwekkende 'totaal kunstwerk' in een overgangsstijl van rococo naar classicisme, bestaat onder meer uit een kamerhoge Russische eikenhouten lambrisering waarin deuren, wandkasten, een altaar, een abtszetel, een tabernakel en beeldhouwwerken (onder andere Madonnabeeld en vier medaillons met kerkvaders) verwerkt zijn.

Monumentaal plafondfresco voorstellende "De verheerlijking van Sint-Norbertus", geschraagd door kariatiden en 10 medaillons in grisaille met taferelen uit het leven van de ordestichter naar gravures van Theodoor Galle. Vier later toegevoegde supra porta's met "De Geseling" en "Ecce Homo" van de hand van Luca Giordano en "De Kruisiging" en "Graflegging", kopieën naar L. Giordano. Wit en zwarte marmeren tegelvloer. Achter schijndeur gerestaureerde grafsteen van abt Franco († 1244).

Interieur kleine sacristie. De verfraaiing van de kleine sacristie werd in 1773-1774 aangevat door abt J.B. Sophie en eveneens opgevat als een 'totaal kunstwerk' uitgevoerd in een overgangsstijl van rococo naar classicisme. Kamerhoge eikenhouten lambrisering met drie overhoeks geplaatste deuren en in de vierde hoek een dito nis met waterbekken; vier ingewerkte schilderijen: "Onze-Lieve-Vrouw verschijnt aan Herman Jozef en andere Norbertijnse gelukzaligen", toegeschreven aan Abraham Van Diepenbeeck (1595-1675); "De gekruisigde Christus"; "De Heilige Cecilia" en "Sint-Jan de Doper" kopieën naar Rubens of Van Dijck. Prachtig plafondtrompe l'oeil met "Het alziende oog van God de Vader" boven schijnarchitectuur en allegorische voorstellingen in grisaille. Opvallende illusionistische tegelvloer in witte, grijse en zwarte marmeren tegels.

Zuidelijk georiënteerde "pastorie" van 1768 naar ontwerp van J. B. Thibaut, gelegen op de hoek van het Kerkplein en de Abdijstraat en voorafgegaan door een voortuin die uitgeeft op het kerkplein, er van gescheiden door een kalkzandstenen muur en een smeedijzeren hekken van circa 1845. In 1913 werd in het verlengde en in een analoge stijl de zuidelijke conventsvleugel opgetrokken waarvan de eerste drie traveeën opgevat werden als een uitbreiding van de pastorie.

Classicistisch dubbelhuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder een licht geknikt leien zadeldak met centrale dakkapel bekroond door een piron. Het bakstenen gebouw, oorspronkelijk bepleisterde en gewit (zie foto abdij), wordt ritmisch ingedeeld door de zandstenen plint, vensteromlijstingen, cordons en de kwartholle bepleisterde kroonlijst die de voorgevel horizontaal en verticaal geleden. Het baksteenmetselwerk van zowel voor- als achtergevel werd in 1989 vernieuwd. De middentravee in risaliet is onder de kroonlijst 1768 gedateerd door middel van vergulde Romeinse cijfers. De hoge, getoogde vensters met in het vlak liggende arduinen dorpels, worden ingeschreven in een rechthoekige vlakke omlijsting en waren oorspronkelijk op het gelijkvloers beluikt. Prachtig geprofileerde hardstenen rococo-deuromlijsting met kwarthol geprofileerde spiegelboogomlijsting op neuten en met acanthussluitsteen. Boven de druiplijst een cartouche met stermotief en de leus 'Super Astra Sophia', verwijzend naar de bouwheer Jan Baptist Sophie (1692-1775). De tussendorpel is van eikenhout waarboven een fraaie smeedijzeren waaier.

De zeven traveeën tellende achtergevel is sober gehouden en onthouden van het rasterpatroon. Drie dakkapellen onder afgesnuit zadeldak worden eveneens bekroond door een vergulde vaas. De bakstenen gevel wordt verlevendigd door zandstenen hoekkettingen, steigergaten, ingeschreven steekboogvensters en een arduinen steekboogvormige deuromlijsting. Deze laatste bestaat uit eenvoudig geprofileerde dagkanten op neuten onder een getoogde druiplijst. De tussendorpel is van hout waarboven een smeedijzeren waaier gelijkaardig aan die van de voorgevel, doch soberder uitgewerkt.

De vrijstaande linkertopgevel loopt uit op een brede schouwpijp en is afgewerkt met hoekkettingen, muurvlechtingen in gesinterde baksteen, aandaken en schouderstukken op geprofileerde consooltjes.

Oorspronkelijk waren de beide zijgevels vergezeld van een éénlaags volume onder een mansarde dak, eveneens bekroond door een piron. Het linkse bleef bewaard, niettegenstaande de dakvorm aan de voorzijde werd gewijzigd. Het rechtse paviljoen werd vermoedelijk bij de heropbouw van de abdij in 1833 aangepast tot officiële abdij-ingang en voorzien van een gerecupereerde hardstenen Lodewijk XV-deuromlijsting identiek aan die van de pastorie. De cartouche bevat het abdijwapen (de feniks) en de leus Salvos fac Servos tuos. In de linkerzwik bevindt zich het steenhouwersmerk van de familie De Moulin. In 1913 werd het paviljoen volledig aangepast bij de bouw van de aanpalende conventsvleugel.

Interieur. Het grondplan bestaat uit een brede centrale middengang waarop parallel met de voorgevel een langsgang aansluit; de kamers geven uit op de achtertuin. De gang links is oorspronkelijk, de gang rechts werd in 1856 gecreëerd om een vlotte doorgang naar de abdij mogelijk te maken (zie het oversneden lijstwerk op het plafond). De trap bevindt zich links van de middengang. Op de bovenverdieping eveneens een gang parallel aan de voorgevel. Dit afwijkend grondplan ten opzichte van een doorsnee plattelandspastorie is te wijten aan de nabijheid van de abdij op wiens infrastructuur de pastoor beroep kon doen.

Kelder met tongewelf. De centrale middengang is geplaveid met arduinen tegels, de dwarse gang met zwart-beige tegels en de kamers hebben planken vloeren. Plafonds met sober Lodewijk XV-lijstwerk tussen de bepleisterde moerbalken; gealterneerd en het meest sierlijk in de grote oostelijke kamer. In deze kamer eveneens een overvloedig, gedecoreerde en gestucte schouwboezem van circa 1856; de overige schouwen hebben met stuc afgewerkte schouwboezems op een houten onderbouw. De prachtige eiken Lodewijk XV-slingertrap met wapenschild van de bouwheer werd vervaardigd door Servais. Enkele lage opgeklampte deuren met oorspronkelijk hang- en sluitwerk bleven bewaard. In de jaren 1970 werden vóór de achterdeur sanitaire voorzieningen gebouwd toegankelijk via een uit de abdijkerk gerecupereerde eiken deur met dito barokke omlijsting.

De voormalige pastorietuin, afgebakend door een recent ijzeren hekwerk, is grotendeels geasfalteerd en aan de westzijde afgesloten door garageboxen; in de noordoostelijke hoek behoud van een breukstenen Lourdesgrot met Mariabeeld.

Het huidige "kloosterpand" opgetrokken volgens een vierkantstructuur, is het resultaat van een wederopbouw in verschillende bouwfasen die startte na de terugkeer van de kloosterlingen in 1833. De vier onderkelderde bakstenen vleugels van twee bouwlagen op een natuurstenen plint, onder pannen en leien zadeldaken, zijn gegroepeerd rond een rechthoekige binnentuin.

De oostelijke vleugel van 1856 werd in 1901 aan de noordzijde met twee traveeën verlengd, zie de overhoekse muizentand en het opschrift aan de kopse gevel (zie noordelijke vleugel). De tuingevel wordt geritmeerd door gevelhoge muurpilasters en horizontaal geleed door een fijn bakstenen cordon. Op de benedenverdieping rondboogvensters met natuurstenen hoekblokken, imposten en sluitsteen, arduinen dorpels en zeer fraai houten schrijnwerk met roedeverdeling. Uiterst links een natuurstenen rondboogvenster met drielicht en veelhoekig venster in de top dat het voorportaal van de kapittelzaal verlicht. Bovenverdieping met vernieuwd schrijnwerk. In de zuidelijke hoek de kapittelzaal, in de noordelijke hoek de bibliotheek en op de verdieping kamers.

De noordelijke vleugel van 1884 werd in 1901 aan de oostzijde met drie traveeën uitgebreid waardoor er een representatieve, symmetrische tuingevel ontstond, stilistisch één geheel. De sobere lijstgevel met steekboogvensters is gevat tussen twee hoekpartijen, gevormd door de neoclassicistisch uitgewerkte kopgevels van de oostelijke- en westelijke vleugel. Deze in spiegelbeeld opgetrokken puntgevels van drie traveeën, met deurtravee grenzend aan het middendeel, zijn afgewerkt met hoekpilasters verbonden door een kalkzandstenen geprofileerde gevelaflijning met bekronend fronton. De steekboogvensters hebben op het gelijkvloers een geprofileerde arduinen omlijstingen op dito consooltjes en een druiplijst en op de verdieping een arduinen plattebandomlijsting met doorgetrokken lekdrempels. Het rondboogvenster in de top rust op een verheven (simili?) gevelsteen: ten westen met het wapenschild van abt Van Put en ten oosten van abt Lahaise. Het middendeel bevat een cartouche met opschrift: "HUNC LAPIDE[M] POSUIT/ AMPLISSINUS DOMINUS/ ALEXANDER VAN PUT/ GRIMBERGENSIS ABBAS/ ANNO MDCCCLXXX[IIII]", de linkerpuntgevel een gevelsteen met opschrift/ "ME POSUIT/ EVERMODUS LAHAISE/ ABBAS/ MDCCCCI", gevat in een krans van klimopbladeren. Het oorspronkelijk schrijnwerk met fijne roedeverdeling werd deels vervangen, de deuren bleven bewaard.

Het abbatiaat bevindt zich achter de meest westelijke puntgevel die een enigszins afgescheiden karakter krijgt door het ommuurd bordes. In de noordoostelijke hoek bevindt zich de bibliotheek, in het middendeel een ontvangstzaal, zogenaamd de Batenburgzaal.

De zuidelijke en westelijke vleugel werden respectievelijk opgetrokken in 1913 en 1916 ter vervanging van de eerste conventsgebouwen uit de eerste helft van de 19de eeuw. De zuidelijke vleugel ligt in het verlengde van de pastorie en werd in dezelfde classicistische bouwstijl opgetrokken, doch oorspronkelijk in gele baksteen. De eerste drie traveeën, opgevat als een uitbreiding van de pastorie en in 1989 voorzien van een nieuw parement (zie ook pastorie), worden gevolgd door een achteruitwijkend volume dat deels aan het zicht onttrokken wordt door de kerk. Het zichtbare gedeelte wordt vooraf gegaan door een galerij van drie korfbogen met bekronende arduinen balustrade waarin een toegang tot het klooster. De ingeschreven vensters zijn steekbogig, de dito arduinen deuromlijsting heeft een schouderboogvormige houten tussenstijl en een bovenlicht met ijzeren waaier. De sluitsteen van de eerste korfboog bevat het wapenschild en de leus van abt Lahaise; naast de deur werd een cartouche aangebracht met het chronogram: "HAEC INCREMENTA/ PRAELATUS LAHAISE/ ERICEBAT ECCLESIA/ PACE CONSTANTINIANA/ LAETIFICANTE" (1913).

Het gelijkvloers wordt ingenomen door ontvangst- en circulatieruimten.

De westelijke vleugel werd door middel van een haakse aanbouw van twee traveeën met de pastorie verbonden en op een gelijkaardige wijze uitgewerkt.

Op het gelijkvloers bevindt zich de keuken, het refectorium en de statio, op de verdieping kamers, de prelaats- en een ziekenkapel.

Ondanks de verschillende bouwfasen zijn de pandhofgevels op elkaar afgestemd. De begane grond wordt geritmeerd door een rondboogarcade op arduinen imposten met rondboogvensters in het verdiepte gevelvlak. De vensters met glas in lood zijn opgevat als drielichten met arduinen tussenstijlen; op de verdieping getoogde vensters al dan niet in spaarvelden. Boven de westelijke pandgang is de verdieping gedeeltelijk vervangen door een plat dak met balustrade. Deze wordt centraal onderbroken door een afgeronde uitbouw van twee bouwlagen bedekt met een leien zadeldak en bekroond door een ijzeren kruis. Hier bevindt zich op het gelijkvloers de statio en op de verdieping de prelaatskapel. Nis met beeld van de Heilige Norbertus. Rondbogige kapelvensters in een geprofileerde natuurstenen omlijsting met imposten, sluitsteen en druiplijstjes tussen steunberen. In de zuidwestelijke hoek op de verdieping een licht gebogen gevelvlak met gelijkaardig venster onder een pseudo klokgeveltje, waarachter de ziekenkapel.

Met gras begroeide binnentuin met vijver.

Interieur. Kloostergangen met muren van imitatienatuursteen, kruisribgewelven met bakstenen gewelfvlakken en zwart - witte natuurstenen vloertegels. Aan de westzijde uitgebreid met een statio van één travee en een vijfzijdige afsluiting. Nis met Mariabeeld op een gerecupereerde sokkel met opschrift: "DULCISSIMA/ CONVENTUS/ AUXILIATRIX" (1845), verwijzend naar het bouwjaar van de statio in de voormalige zuidelijke pandgang en de bouw van de voormalige westvleugel. De gevelsteen in de oostelijke pandgang: "OCTO JAMSAECULIS/ INSTITUTA JUBILANS/ MISCE ADORNATUR/ ABBATIA" (1928) verwijst naar het 800ste eeuwfeest van de abdij. De kapittelzaal wordt vooraf gegaan door een pseudo-voorportaal met boven de toegangsdeur een muurschildering links en rechts vergezeld van opschriften betreffende de Heilige Norbertus. Zaal van drie traveeën met een gelijkaardig gewelf als de kloostergangen en een terrazzovloer; drie prachtige glasramen voorstellende het leven van de Heilige Norbertus gevat in houten vleugelvensters; eenvoudige houten zitbanken en abtszetel verwerkt in de lambrisering. Bibliotheek met inrichting van na 1901 waarbij al de wanden werden voorzien van kamerhoge boekenkasten. Ontvangstkamer van de abt met eclectische inrichting: cementtegelvloer, marmeren schouw en neoclassicistisch getint plafond en vleugeldeuren. Batenburgzaal in neoclassicistische stijl, onder meer het plafond, de lambrisering en de schouw. Refectorium met zichtbare balkenstructuur, ingekaste rondboogvensters aan de zijde van de pandgang, lambrisering met ingewerkte wandkast, muurschilderingen zoals opschriften en wapenschilden van abten en aan de noordelijke muur een schildering op doek voorstellende de gekruisigde Christus omgeven door norbertijnenmonniken gesigneerd en gedateerd "S. De Vriendt, 1920". Prelaatskapel van drie traveeën met vijfzijdige koorsluiting, ondiepe zijbeuken van twee traveeën en een pseudo transept. Bakstenen tongewelf met gordelbogen eindigend op consolen. Bepleisterd interieur afgewerkt met schijnvoegen, figuratieve glas-in-loodvensters en boven de ingang een tondo met de afbeelding van Maria en het kind Jezus.

"Poortgebouw met portierswoning" van 1767 en "aansluitende paardenstallen" opklimmend tot het tweede kwart van de 17de eeuw; in de 19de eeuw aangepast tot hoeve en in de 20ste eeuw tot commercieel pand.

Achteruitwijkend poortgebouw op vierkante plattegrond, opgetrokken uit lokale kalkzandsteen onder een natuurleien tentdak met bekronende windwijzer. Aan de straatzijde een classicistische poortomlijsting in blauwe hardsteen. Schouderboogvormige poort met bladwerksluitsteen ingeschreven in een rechthoekige omlijsting bestaande uit pilasters op een hoog basement die een gekornist hoofdgestel en dito boogfronton dragen. Centraal in het boogfronton een medaillon met het jaartal "1767". Op het vaste deel na is de houten toegangspoort verdwenen. Aan de achterzijde een sobere rondboogpoort met oculus in het blind boogveld. Aan de binnenzijde van het poortgebouw een rechthoekige deur onder houten latei die toegang geeft tot de portierswoning; aan de andere kant een getraliede rondboognis op een gevelsteen met inscriptie "1933" waarin een gepolychromeerd Mariabeeldje.

Ten noordwesten van de poort de voormalige portierswoning en aansluitend de voormalige paardenstallen die opklimmend tot het tweede kwart van de 17de en 18de eeuw (zie Sanderus, 1659; kaartboek van de abdij, 1699 en het plan van Nivoy, 1796). In de 19de eeuw omgevormd tot pachthof; in de tweede helft van de 20ste eeuw tot winkel/woning (1959, architect A. Van Hellemont, Grimbergen), en later tot biermuseum en feestzaal (1965, architect J. Vanderheyden). Eveneens uit lokale kalkzandsteen opgetrokken langsvleugel bestaande uit drie onderscheiden volumes onder verspringende pannen en leien zadeldaken. Enkel het brede middengedeelte behield zijn steile dakhelling en zijgevels met aandaken, vlechtingen, top- en schouderstukken. Nagenoeg blinde straatgevel op drie steekboogvensters en een laadvenster na, aangebracht in 1959. Er is een duidelijke horizontale bouwnaad ter hoogte van het achterste volume. De gevel aan de binnenkoer werd ter hoogte van het portiershuis met één bouwlaag verhoogd (zie bouwnaad) en is voorzien van getoogde vensteropeningen met geprofileerde negblokken. De rest van de gevel wordt geritmeerd door vier rondboogpoortjes met uitstekende sluitsteen en imposten en door later aangebrachte steekboog- en rondboogvensters. Ter hoogte van het tweede en derde volume een gedateerde impost met respectievelijk het jaartal "1634" en "1728". De enige vrijstaande kopgevel (ten noorden) werd voorzien van een bakstenen voorzetgevel met trapbekroning aansluitend bij het neotraditionele Fenikshof (1965).

Het geheel werd intern sterk verbouwd, met behoud van de originele kapconstructie.

  • Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten & Landschappen, Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Vlaams-Brabant, Monumenten en Landschappen, beschermingsdossier: "de dorpskern van Grimbergen met elf monumenten" bij M.B. van 17 februari 1997.
  • Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten & Landschappen, Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Vlaams-Brabant, Monumenten en Landschappen, oud archief Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen Leuven.
  • Gemeentearchief Grimbergen: BA/58/59 en BA/219/88.
  • Kadaster Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Grimbergen: 1861/5 en 1915/9.
  • Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur, deel 2n, Vlaams Brabant, Halle-Vilvoorde, Gent, 1977, p. 197-183.
  • DELESTRE, J.B., Grimbergen. Beknopte geschiedenis der Norbertijner-abdij, overdruk uit Eigen schoon en de Brabander, jaargang XI, Merchtem, 1928.
  • DELESTRE, J.B., Uit het verleden van Grimbergen, bewerkte en geannoteerde uitgave onder leiding van H. DE SCHEPPER, deel I, Grimbergen, 1978.
  • DELESTRE, J.B., Uit het verleden van Grimbergen, bewerkte en geannoteerde uitgave onder leiding van H. DE SCHEPPER, deel II, Grimbergen, 1987.
  • Een schitterend nieuw koororgel, in Eigen schoon, jaargang 10, nummer 3, Grimbergen, 1999, p. 7-14.
  • D'HOOGHE K., De geschiedenis van het orgel in de abdijkerk van Grimbergen en de bijdragen van Abt Jan-Baptist Sophie in Sophie's ster schittert over Grimbergen. Jan Baptist Sophie en zijn abdij, Grimbergen, 2001, p. 111-143.
  • FAUCONNIER A. en P. ROOSE, Het historisch orgel in Vlaanderen, dl. 2a, Brussel, 1975, p. 131-136.
  • JANSSENS R., De norbertijnenabdij uit Grimbergen. Evaluatie van het gebouwenpatrimonium, onuitgegeven eindverhandeling, Gent, 1993.
  • SNAET J., De norbertijnenabdijkerk van Grimbergen, een architectuur-historisch onderzoek, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Leuven, 1997.
  • SPILLEMAECKERS C.L., De abten van Grimbergen tot het einde van de 18de eeuw. 1128-1794, Grimbergen, 1978.
  • VAN BOESSCHOTEN G., Brabantse barok in Vlaanderen. Grimbergse abdijkerk bestaat 300 jaar en wordt basiliek, in Vlaams Brabant, nummer 6, 1999, p. 3-9.
  • VAN DAMME M., De pastorie van Grimbergen in Sophie's ster schittert over Grimbergen. Jan-Baptist Sophie en zijn abdij, Grimbergen, 2001, p. 77-94.
  • VERBESSELT J., De Berthouts en de abdij van Grimbergen, in Eigen Schoon en de Brabander, januari-februari, 1958, p. 178-181.
  • VERBESSELT, J., Het Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw, deel III, Tussen Zenne en Dender, deel II, Pittem, 1964, p. 213-274.
  • VIÉRIN C., De sacristieën van de abdijkerk van Grimbergen een opdracht voor Abt Sophie in Sophie's ster schittert over Grimbergen. Jan-Baptist Sophie en zijn abdij, Grimbergen, 2001, p. 95-110.
  • WAUTERS, A., Histoire des environs de Bruxelles, Brussel, 1855, heruitgave onder leiding van F. MARIEN, deel 5, Brussel, 1972, p. 87-138.

Bron: VAN DAMME M. met medewerking van DEBACKER I. & BOEKSTAL P. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Grimbergen, Deelgemeenten Grimbergen, Beigem, Humbeek en Strombeek-Bever, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Tuin van de norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen

  • Is deel van
    Kerkplein


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/75207 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.