is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Gertrudis
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Parochiekerk Sint-Gertrudis
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Gertrudis
Deze vaststelling was geldig van tot
Gelegen boven het straatniveau, aan de zuidzijde van het Dorpsplein. Het oudste gedeelte, de laatgotische koorpartij die bestaat uit het hoogkoor, de zijkapellen en sacristieën met inbegrip van het transept, klimt op tot de zestiende eeuw. Omringend, beboomd en ommuurd (zandsteen) grasperk ter plaatse van het voormalige kerkhof met voor de kerk een beeld van het "Heilig Hart van Jezus Koning der huisgezinnen", gesigneerd 11 juli 1937, J. Dechin, propriété J. Prouvost-Denonvilliers.
De kerk werd sterk vergroot in neogotische stijl omstreeks 1900.
Betreffende het ontstaan van de Sint-Gertrudiskerk zijn tot op heden betrekkelijk weinig gegevens voorhanden; literatuurbronnen laten ze mogelijk opklimmen tot een villakerkje uit de negende eeuw dat deel uitmaakte van het domein van de abdij van Sint-Gertrudis te Nijvel die hier lange tijd uitgebreide rechten bezat en waaraan ook de patroonheilige werd ontleend. Er is voor het eerst sprake van de "parochia de Machela" in 1224 of al naar gelang de bron 1226, zie de oorkonde waarin Hendrik van Brabant de tienden van Machelen overlaat aan het kapittel van Sint-Goedele. Over het uitzicht van de toenmalige kerk zijn geen gegevens bekend. Ook over de oprichting en de verdere bouwgeschiedenis van de huidige kerk zijn de tot op heden gepubliceerde gegevens vrij vaag.
Volgens Dr. E. Panneels werd de toenmalige kerk door brandstichting verwoest in de periode 1488-1490; de wederopbouw zou begonnen zijn omstreeks 1500 maar werd na het oprichten van koor en transept omstreeks 1550 door gebrek aan financiële middelen stopgezet; het huidige koor geflankeerd door zijkoren, de dwarsbeuk en een deel van de gewelven zouden bijgevolg opklimmen tot de eerste helft van de 16de eeuw; op 19 mei 1553 werd dit gedeelte ingewijd en werd voorlopig een punt gezet achter het oorspronkelijk grootser opgevat plan. Dezelfde bron spreekt ook van zware beschadigingen tijdens de godsdiensttroebelen (1584-1592), maar gaat vervolgens over op de restauratie- en vergrotingswerken in het laatste kwart van de 19de eeuw. Anderen, zoals A. Wouters, maken melding van de inzegening van het kerkhof in 1602 en van de kerk in 1604, vermoedelijk volgend op de herstellingswerken na de godsdiensttroebelen; wat deze werken inhielden wordt niet vermeld.
Het meest grondige overzicht van de bouwgeschiedenis wordt geleverd door J. Verbesselt op basis van kerkrekeningen en iconografische bronnen. Hij vertrekt van een romaanse kerk met westtoren, één beuk en een rechthoekig koor; vermelde toren zou bewaard zijn tot 1899 toen hij werd gesloopt voor de neogotische uitbreiding van de kerk met inbegrip van een nieuwe toren. In de vijftiende eeuw werd het plan opgevat om een nieuwe kerk te bouwen, vermoedelijk in het kader van de bloeiende bedevaarten naar Sint-Gertrudis. Er werd gestart met het koor; vermoedelijk was een eerste deel klaar in 1451, aangezien de hulpbisschop van Kamerijk toen de twee altaren kwam inwijden. Het hoogkoor, de zijkoren en de dwarsbeuk stonden onder dak omstreeks 1550 vermits de kerk op 19 mei 1551 werd ingewijd; desondanks werden de gewelven van de nieuwe kerk pas gebouwd in 1553-1556; de werken hebben dus vele jaren geduurd en voortgaande op de bouwstijl laat Verbesselt de bouw mogelijk aanvangen circa 1500; ondertussen werd verder gebruikt gemaakt van de oude kerk die waarschijnlijk ten noordoosten lag van de huidige, wanneer ze verdween is echter niet duidelijk: buiten gebruik gesteld na de wijding van de nieuwe kerk in 1551, verdween ze vermoedelijk tijdens of kort na de godsdiensttroebelen met uitzondering van de toren die overeind bleef tot de sloping op het einde van de 19de eeuw.
Met de kerkwijding van 1551 werd trouwens een punt gezet achter het oorspronkelijke plan dat veel grootser van opvatting was, doch vermoedelijk om financiële redenen niet werd uitgevoerd; tijdens de daarop volgende godsdiensttroebelen onderging de kerk grote schade, wat opnieuw een serieuze financiële aderlating betekende; de daken moesten volledig hersteld worden en opnieuw met schaliën gedekt; ook de vensters werden volledig onder handen genomen; deze herstellingswerken werden uitgevoerd in de periode 1589-1597, gevolgd door de inwijding in 1604. In 1673 kreeg de oude toren een nieuwe spil, in 1748-1749 werd een nieuw oksaal gebouwd en in 1789 werd een nieuwe vloer gelegd.
De oudste afbeelding van de kerk is deze op de kaart van M. Bollin van omstreeks 1594. Ze is er afgebeeld als een harmonisch uitgebouwde gotische constructie met een kort driebeukig schip, een transept en een koor met driezijdige sluiting, geflankeerd door twee zijkoren; in de as van de middenbeuk ligt de ingebouwde westtoren met inkomportaal. Latere afbeeldingen plaatsen de toren echter los van de kerk ter plaatse van de noordelijke zijbeuk, toestand die bleef bestaan tot op het einde van de negentiende eeuw, zie oude foto's. Het verschil in weergave vindt vermoedelijk zijn verklaring in het tijdelijk naast elkaar bestaan van de oude en de nieuwe kerk; tot op heden kon niet achterhaald worden wanneer de oude kerk precies verdween.
Vanaf het einde van de negentiende eeuw wordt de bouwgeschiedenis duidelijker. Pastoor Truyts liet de kerk herstellen in de periode 1885-1889; dit gebeurde volgens E. Panneels naar de plannen van architect V. Hanotte, hoogstwaarschijnlijk betreft het hier de toenmalige, provinciale bouwkundige G. Hansotte die ook verantwoordelijk was voor tal van kerken en openbare gebouwen in de omgeving. Volgens J. Verbesselt was de gesloopte toren nog romaans. Aangezien de kerk echter merkelijk te klein was geworden voor de sterk aangroeiende bevolking werd het plan opgevat om het geheel te vergroten met een neogotisch, driebeukig schip en een nieuwe toren; de werken werden uitgevoerd in de periode 1899-1901 naar het ontwerp van de Brusselse architect Ch. De Maeght, de op dat ogenblik gedichte koorvensters werden opnieuw geopend; het nieuwe deel van de kerk werd door kardinaal Goossens ingewijd op 29 juli 1901. Naar verluidt werd voor de kerkvergroting en de nieuwe toren zandsteen gerecupereerd van de afbraak van de oude toren en enkele oude huizen in de omgeving, een element dat het harmonische en coherente uitzicht zeker ten goede kwam. Het archief van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen bevat bovendien een plan van 1904 van architect G. Vanden Bemden voor het vernieuwen van de daken van de oude bouwonderdelen en het oprichten van een klokkentorentje op de viering, tevens het einde van de werken die kadastraal pas geregistreerd werden in 1920. De torenspits werd in 1943 op bevel van de Duitse overheid gesloopt en in 1952 naar het vroegere uitzicht heropgebouwd. Vanaf het einde van het tweede millennium werden algemene restauratiewerken uitgevoerd naar ontwerp van architect E. Van Lembergen (Opwijk). De eerste fase waarbij toren en dak aan de beurt kwamen, werd beëindigd in 2000. Gevels en vensters zijn voorzien voor 2005.
Georiënteerde, longitudinale kruiskerk opgetrokken uit zandsteen onder leien bedaking met een octogonaal, houten torentje (1906) op de kruising.
De plattegrond ontvouwt een driebeukig schip van drie traveeën met licht uitspringende toren in de noordwestelijke hoek, een transept van twee traveeën met vlakke sluiting en een koor van twee rechte traveeën met driezijdige sluiting, geflankeerd door gelijkaardige zijkoren van één rechte travee met driezijdige sluiting en lagere sacristieën. Het uitzicht van de neogotische uitbreiding sluit nauw aan bij dat van de groots opgevatte, laatgotische koorpartij. Het hele gebouw wordt geritmeerd door verjongende, versneden steunberen en doorlopende cordons. De meerledige spitsboogvensters hebben gotisch of neogotisch maaswerk met onder meer visblaas- en driepasmotieven. De middenbeuk heeft halve spitsboogvensters met drielobmotief.
Asymmetrische uitgebouwde westgevel gemarkeerd door de toren van vijf geledingen met verjongende en versneden, op elkaar geplaatste hoeksteunberen onder ingesnoerde naaldspits. De toren vertoont een vrij gesloten uitzicht met uitzondering van enkele spitsboogvensters in de westgevel en de gekoppelde spitsboogvormige galmgaten in de bovenste geleding; aan de noordzijde driekwartronde traptoren met een aantal lichtgleuven. De rechts aansluitende westelijke puntgevel vertoont een sterke gelijkenis met de zuidelijke transeptsluiting en telt drie geledingen met onderaan een korfboogpoort onder drieledig, neogotisch uitgewerkt bovenlicht, gevat in een geprofileerde omlijsting onder waterlijst met bekronende kruisbloem op uitgewerkte consooltjes; een brede steektrap ligt in de as van deze toegang. Breed spitsboogvenster in de tweede geleding en klein rechthoekig venstertje bovenaan. De noord- en zuidgevels van het schip vertonen een opeenvolging van puntgeveltjes van de als haakse kapellen uitgewerkte zijbeuken; ze worden afgedekt door achteraan afgewolfde daken en geopend door een centraal spitsboogvenster onder een doorgetrokken waterlijst.
De met puntgevels vlak afgesloten transeptarmen maken deel uit van het oude gedeelte van de kerk en vertonen beide ongeveer dezelfde opstand die trouwens ook herhaald wordt in de westgevel: de noordelijke puntgevel heeft een gedicht, laatgotisch segmentboogdeurtje in een geprofileerde omlijsting met omlopende druiplijst op maskerkopconsoles, bekroond door een getoogd nisje met driepasmotief en maskerkopconsooltjes, hogerop een spitsboogvenster onder doorgetrokken waterlijst; de zuidelijke puntgevel daarentegen vertoont een korfboogdeur in een geprofileerde, gotische omlijsting op polygonale sokkeltjes, samen met het gotisch uitgewerkte tympaan gevat in een tudorboogomlijsting onder waterlijst met bladwerkconsooltjes en hogelbekroning; het boogveld is uitgewerkt met drie beeldnissen, waarvan de twee uiterste gevuld zijn met achttiende-eeuwse terracottabeeldjes van respectievelijk de Heilige Antonius en de Heilige Laurentius; beeldsokkels met bladwerk; hogerop een kleiner spitsboogvenster onder omlopende waterlijst. De aansluitende koorpartij is sterk verticaal geaccentueerd; de koorvensters werden heropend bij de restauratie omstreeks 1900 en vertonen thans neogotisch maaswerk.
Interieur van zandsteen met kruisribgewelven op zuilen en halfzuilen (zijbeuken) met koolbladkapitelen; bundelpijlers in de kruising; straalgewelf in het koor. In de transeptarmen en het koor gaan de ribben over in geprofileerde, al dan niet gekoppelde schalken; de sluitsteen van de kruising zou het jaartal van de oprichting dragen, de gewelfvlakken zijn bepleisterd met uitzondering van de middenbeuk waar ze van baksteen zijn. Spitsboogarcaden naar de zijbeuken en de zijkoren. Achteraan rondboogdeuren met kwarthol profiel als toegang naar de annexen. Zwarte en zwart-witte tegelvloeren met ruitvormige herinneringssteen van 1789 voor het koor.
Mobilair. Schilderijen: Heilige Gertrudis op haar sterfbed, toegeschreven aan Jan Cossiers (1634). Enkele werken van de Vlaamse School als de Kroning van Maria met Kind, eerste helft zeventiende eeuw, de Heilige Familie met kleine Johannes en Jezus wordt bespot door de soldaten, beide uit de achttiende eeuw; Boodschap van de engel Gabriël, gedateerd 1813; de Heilige Familie en de Heilige Petrus van Alcantara, beide uit de negentiende eeuw.
Beeldhouwwerk: gepolychromeerd houten beeld van de Heilige Antonius abt, einde 15de - begin 16de eeuw; eiken beeld van de Heilige Gertrudis van Nijvel, 16de eeuw; 18de-eeuwse terracottabeelden van de Heilige Antonius abt en de Heilige Laurentius in het boogveld van het portaal; gepolychromeerde houten beelden van de Heilige Gertrudis en de Heilige Jozef met Kind, einde 19de eeuw; diverse plaasteren beelden op neogotische sokkel.
Meubilair. Hoofdaltaar van marmer en witte steen, gesigneerd J.M. Lathouwers (Schaarbeek), 1900; gemarmerde, houten zijaltaren, uit de 17de en de 18de eeuw. Eiken biechtstoelen respectievelijk van 1663 door P. Janssens (Grimbergen) en 1770. Eiken communiebank van 1770. Arduinen doopvont uit de negentiende eeuw. Diverse grafstenen uit de 17de en de 18de eeuw, obiitborden uit de 19de eeuw. Glasramen in het koor met taferelen uit het leven van Christus, 1904, F. Commère en Capronnier (Brussel); de glasramen in de zijkoren met de voorstelling van de twaalf apostelen zijn thans van hun plaats gehaald en opgeborgen, aangezien ze te slecht waren voor restauratie; glasraam op het oksaal met voorstelling van het Laatste Avondmaal, 1908. Orgel, ingehuldigd in 1901, J.B. d’Hondt (Wolfsdonk).
Bron: KENNES H. met medewerking van STEYAERT R. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Machelen, Deelgemeenten Machelen en Diegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB3, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Steyaert, Rita; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Kerklaan
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Gertrudis [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/77621 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.
In de eerste week van januari voeren we aanpassingen door voor de gemeentefusies van 1 januari 2025. De toepassing kan tijdelijk offline zijn of onvolledige zoekresultaten tonen. Vanaf maandag 6 januari is alles weer volledig beschikbaar.