erfgoedobject

Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte en Heilige Philippus

bouwkundig element
ID
79018
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/79018

Juridische gevolgen

Beschrijving

Neogotische parochiekerk gebouwd in 1861-1876 naar een ontwerp van 1859 door baron Jean-Baptiste de Béthune (1821-1894). De kerk is een uitbreiding van een Mariakapel die opklimt tot de 14de eeuw. Vivenkapelle is een kerkdorp dat wordt bepaald door het beroemde 'neogotisch complex' bestaande uit de centrale kerk waarrond pastorie en scholen. Het complex werd in opdracht van de plaatselijke mecenassenfamilie Verhulst gerealiseerd. Het volledige project werd uitgevoerd onder de begeesterende leiding van Béthune, die er in samenwerking met een vast team kunstenaars in slaagde om in Vivenkapelle een ideaal neogotisch Gesamtkunstwerk te scheppen. Meer informatie over het neogotische complex in de straat- en gehuchtsinleidingen.

Historiek

De naam van de kerk verklaart haar geschiedenis. Zij is toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte en aan de Heilige Philippus. De eerste duidt op het eeuwenoud Mariaal bedevaartsoord van Viven, terwijl de apostel Philippus verwijst naar Philippe Verhulst, de Brugse weldoener die in de 19de eeuw de kapel in ere heeft hersteld. Na zijn dood hebben zijn beide dochters Coralie en Elisa de site tot een groots neogotische geheel uitgebouwd.

In 1349 krijgt Hendrik Braderic, een rijke Brugse poorter, toelating van paus Clemens VI om op zijn eigendom in de parochie Sint-Kruis te Brugge een kapel te bouwen, tot lof van de Goddelijke Naam en ter ere van de Heilige Maagd. Hij verwerft voor hem en voor zijn nakomelingen het patronaatsrecht over de kapel. In 1354 koopt Braderic de heerlijkheid van Viven te Sint-Kruis. Patronaatsrecht en grondbezit worden aan elkaar gekoppeld, vanaf dan blijft de kapel onlosmakelijk verbonden aan de Heren van Viven, tot aan de Franse Revolutie waarbij de feodale instellingen worden afgeschaft. De kapel wordt een mariaal bedevaartsoord, met een vereerd Mariabeeld. Tijdens de godsdiensttroebelen in de tweede helft van de 16de eeuw wordt de kapel door geuzen verwoest (1578). Enkel de vier muren staan nog overeind. Het vereerde Mariabeeld ging verloren. Pas in 1635 wordt toestemming verleend de kapel te herstellen, wat rond 1650 wordt uitgevoerd. Een gedetailleerde beschrijving van de kapel is te lezen in een verslag van de visitatie in 1652 van Hubertus Waghenaers aan de dekenij Brugge, waarbij hij ook Vivenkapelle bezoekt: "De binnenkant van de gotische kapel is opgebouwd in baksteen, de buitenkant in veldsteen. Het kleine bedehuis wordt verlicht door vier vensters, één in elke muur. Buiten de westingang, is er nog een kleine deur ongeveer in het midden van de noordmuur. Er staat een bakstenen altaar zonder altaarsteen; op een houten afdekking ligt een witmarmeren steen, dienstig voor draagaltaar, met vijf ingebeitelde kruisjes en het inschrift "MELLE 1576". In de kapel bevinden zich drie Mariaschilderijen, waarvan één een drieluik. Boven het altaarretabel staat een Mariabeeld dat gemaakt is ter vervanging van het verdwenen beeld".

In 1710 wordt François Claesman Heer van Viven. Hij laat de kapel moderniseren, en neemt tegelijk de kunstschatten weg. Intussen heeft de gotische kapel een barok uitzicht gekregen: een barokke vensterverdeling, een 17de-eeuws gewelf met gordelbogen en trekstangen en een barok interieur. In 1797 wordt de kapel door Brugse 'libertijnen' opnieuw geplunderd, en in 1799 openbaar verkocht. De koper is Jacobus Vlaeminck, die optreedt namens en met financiële hulp van de inwoners van Viven, maar na de aankoop zijn nieuwe eigendom voor zichzelf houdt. Jarenlang wordt het heiligdom als schuur gebruikt.

In 1827 wordt de kapel met de omliggende gronden op een openbare verkoop gekocht door Philippe Verhulst. De nieuwe eigenaar woont in het Hof van Watervliet in de Oude Burg te Brugge, maar bezit een buitengoed op het grondgebied van Moerkerke, vlakbij de kapel van Viven. Hij is kerkmeester en weldoener van de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk en (vanaf 1835) schepen te Brugge. In een brief van 1855 aan bisschop Malou schrijft hij dat hij de kapel kocht om ze van dreigende afbraak te redden en ze opnieuw voor de eredienst te gebruiken. Als rijke en vrome katholiek wil hij een einde stellen aan de 'ontheiliging'. Hij laat de kapel herstellen en het midden 17de-eeuwse Mariabeeld terugplaatsen. Dit houten beeld is na de plundering van het kapelinterieur in 1797 terecht gekomen bij inwoners van Viven. In 1833 vraagt Philippe Verhulst aan bisschop Renaat Boussen de toelating om in het herstelde bedehuis op zon- en feestdagen opnieuw de mis te laten celebreren, wat niet wordt toegestaan. Onder de ambtstermijn van de volgende bisschop is het klimaat gunstiger. Mgr. Jean-Baptiste Malou is een groot Maria-vereerder, en zonder veel moeilijkheden verkrijgt Philippe Verhulst de gunst om op de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw Geboorte mis te laten lezen. Op 10 september 1855 komt de bisschop persoonlijk de bidplaats inwijden. In 1856 wordt op de zuidkant een kleine sacristie aangebouwd, met een rond venster met vierpas in elke vrijstaande muur. Nog net voor de dood van Philippe Verhulst in 1858, wordt Viven tot proosdij verheven, waardoor elke dag mis mag worden opgedragen en een proost wordt verbonden aan de kapel. De eerste proost is August Van Becelaere (1820-1909), die de belangrijkste inspirator wordt voor de uitbouw van de bedevaartplaats tot een parochie. Voor de bewoners van het ommeland wordt de oude kapel een centraal gelegen bidplaats, waar de proost kan tegemoetkomen aan hun behoefte van dagelijkse misvieringen, lof en biecht. Daardoor dringt zich de noodzaak op van een pastorie en een uitbreiding van de oorspronkelijke kapel. De dochters van Philippe Verhulst, Elisa en Coralie, bouwen de droom van hun vader verder uit. Zij ijveren voor het ideaal van een kerkdorp met inbegrip van kerk, pastorie, broeder- en zusterklooster met aansluitende scholen. Jean-Baptiste de Béthune, vriend van de familie en topfiguur binnen de neogotische beweging in Vlaanderen, wordt als architect aangesteld.

In een brief van 2 maart 1859 vraagt Elisa Verhulst aan Béthune een ontwerp voor vergroting van de bestaande kapel naar een kerk met een capaciteit van 700 à 800 mensen. Dit onuitgevoerd ontwerp is bewaard: de oude kapel is vergroot en uitgelengd tot kerk, waarbij de kapel dienst doet als koor van een vrij smalle, éénbeukige kerk met vrijstaande klokkentoren. Dit bescheiden begin evolueert naar een grootser opzet: in een brief van februari 1861 vraagt Elisa de mening van Béthune over een kerk met drie beuken. Eenmaal deze beslissing genomen, kan de discussie beginnen rond de wijze waarop de oude kapel zou geïntegreerd worden in de nieuwbouw. A. Van Becelaere, eerste proost en historiograaf van Viven, opteert radicaal voor de afbraak van de oude kapel, die zou storen tussen al de nieuwe gebouwen. Ernest Van Huele, echtgenoot van Coralie Verhulst, dringt om sentimentele redenen aan op behoud van de kapel; hij stuurt aan op een integratie zonder wijzigingen. Uiteindelijk wordt beslist de oude kapel als zuidkoor in het geheel te integreren, mits ingrijpende aanpassingen: verkorting van 1 meter en omvorming van het barokke interieur volgens een 14de-eeuws ideaalbeeld, met neogotische vensterpartijen en interieurinrichting. Op 15 juli 1861 wordt de eerste steen gelegd van het nieuwe kerkgebouw dat in 1864 voorlopig in gebruik wordt genomen en op 10 september 1867 plechtig wordt ingewijd door Monseigneur Faict. Tien jaar later meldt Elisa Verhulst dat de kerk helemaal bemeubeld is en aan een duizendtal personen plaats kan bieden.

In de jaren 1860 en 1870 wordt door een heel team kunstenaars gewerkt aan de interieurinrichting en het meubilair van de kerk. De nauwe samenwerking tussen opdrachtgevers, bouwmeesters, aannemers, ambachtslieden en kunstenaars, waarbij uiteindelijke beslissingen steeds door Béthune werden getroffen, bewerkstelligen in de kerk van Vivenkapelle een uitzonderlijk voorbeeld van een Gesamtkunstwerk. Zowel voor de ruwbouw als voor de afwerking en de versiering van het kerkinterieur werkte Béthune met nagenoeg dezelfde ploeg vaklui als voor de bouw van het kasteel van Caloen in Loppem. Louis Bulckaert (1819-1905) uit Loppem is aannemer van het metselwerk. De Bruggeling Charles Van Robays (1822-1872) zorgt voor het timmer- en schrijnwerk. Hij wordt opgevolgd door Charles Lenoir (1836-1917) uit Brugge. De beelden en het figuratieve beeldhouwwerk aan het kerkmeubilair worden vervaardigd door Leopold Blanchaert (1832-1913), terwijl zijn broer Leonard Blanchaert (1834-1905) instaat voor de decoratieve sculptuur aan de altaren. Geïntroduceerd door Florimond Van de Poele worden deze Oost-Vlaamse kunstenaars in Béthunes atelier opgeleid en met zijn opvattingen over de neogotiek bezield. De Bruggelingen Pierre Van Cleven en Edward De Vooght (1828-1922) vervaardigen het kunstsmeedwerk. Voor edelsmeedwerk en juwelen wordt er een beroep gedaan op het atelier van Armand Bourdon-De Bruyne (1818-1903) in Gent. Emilie Van Outryve d'Ydewalle, echtgenote van Béthune, is grotendeels verantwoordelijk voor wat de kerk bezat aan textiel. De polychromie van het interieur en de beschildering van de beelden worden uitgevoerd door Adrien Bressers (1835-1898).
Zeker vanaf 1866 werkt men aan het beschilderen van het interieur, te beginnen met de gewelven; vanaf de jaren 1870 is men bezig aan de beschildering van de muren. Het geheel is klaar in de loop van het jaar 1875. Nog voor de voltooiing treden ernstige problemen op. Al van in het begin heeft de kerk last van vochtproblemen, vooral door opstijgend grondvocht. In 1893 moet de polychromie gerestaureerd worden, Adrien Bressers staat hiervoor in. In 1909 probeert men de problemen op te lossen met het 'systeem Knapen', genoemd naar bouwmeester L. Knapen uit Schaarbeek: er worden draineerbuizen in de muren aangebracht voor de verluchting, zodat het opstijgende grondwater kan verdampen en wegvloeien. Dit geeft niet het gewenste resultaat.

In 1876 overlijdt Coralie Verhulst, waarna haar zus Elisa de grote mecenas van Viven wordt. In 1885 wordt Vivenkapelle eindelijk erkend als een volwaardige parochie. Als Elisa Verhulst in 1903 overlijdt, blijkt dat al haar bezittingen waren gelegateerd aan de Gentse notaris Jules Lammens, die door zijn huwelijk met de familie Verhulst is verwant. De erfenis gaat gepaard met de verplichting om Viven in stand te houden en de pastoor en de kerkfabriek een jaargeld uit te keren. Korte tijd voor de dood van Lammens in 1908 heeft Arthur Verhaegen (1847-1917), diens schoonzoon en een vooraanstaande persoon binnen de Belgische neogotiek, de eigendom ondergebracht in de Stichting Verhulst-Verhaegen.

Herhaaldelijke herstellingen betekenen een zware financiële last. In 1924 wordt de toren hersteld, in 1952 de bedaking van midden- en zijbeuken. Na de Tweede Wereldoorlog worden pogingen ondernomen om het complex Viven aan de gemeente Sint-Kruis over te dragen, evenwel zonder succes. In het vooruitzicht van een hoogdringende restauratie wordt de kerk bij K.B. van 7 juli 1975 een beschermd monument. Op 11 december 1980 volgt de bescherming als monument van de pastorie en de beide school- en kloostergebouwen binnen een ruimer dorpsgezicht dat de dorpskern van Vivenkapelle omvat. In dat jaar start men met een grootscheepse restauratiecampagne onder leiding van architect Aimé Meyer uit Brugge.

Beschrijving

Georiënteerde neogotische parochiekerk, gelegen in vierkante kerktuin met leibomen. De tuin heeft een bakstenen ommuring en is toegankelijk vanaf de straat via een pittoreske houten toegangspoort met leien zadeldak. In 1872 ontwerpt de Béthune de omgangskapelletjes met de gebeeldhouwde voorstellingen van de Zeven Weedommen van Onze-Lieve-Vrouw, uitgevoerd door Louis Blanchaert. Calvarieberg, bestaande uit houten kruisbeeld op arduinen sokkel. Arduinen grafsteen. De driebeukige kerk met dwarsschip en vieringtoren geldt als een modelconstructie van de neogotische beweging: het is de ideale middeleeuwse parochiekerk zoals door de neogotici opgevat. Voor elk onderdeel ervan greep men terug naar middeleeuwse technieken en voorbeelden. De plattegrond in de vorm van een Latijns kruis ontvouwt: driebeukig schip van vier traveeën, transept van één travee met rechte sluiting, hoofdkoor van twee traveeën en driezijdige sluiting (apsis) geflankeerd door twee zijkoren met rechte sluiting en een sacristie (zuid). Het zuidelijke zijkoor van twee traveeën is toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en bestaat uit de geïntegreerde 14de-eeuwse kapel; het noordelijke zijkoor telt drie traveeën en is toegewijd aan de Heilige Philippus, beschermheilige van Philippe Verhulst, inspirator en mecenas van de site. In de oksel van het zuidkoor en het transept, een kleine ronde traptoren.

Materiaalgebruik typisch voor neogotiek: rode baksteenbouw uit lokale steenbakkerij (Moerkerke), met kalkzandsteen voor versnijdingen steunberen en detaillering van de vensteropeningen. De oude kapel is van Gobertange-steen. Leien zadel- en lessenaarsdaken met kleine houten dakkapellen; vierkante vieringtoren en rond traptorentje onder leien ingesnoerde naaldspits. Opmerkelijk is het vroege gebruik van cementmortel voor de bouw van de gewelven.

Westelijke puntgevel voorzien van versneden steunberen met spitsbogig inkomportaal. Daarboven een groot spitsbogig glasraam met neogotische tracering. Links en rechts, de gevels van de lagere zijbeuken, doorbroken met spitsbogige vensteropeningen; hoeksteunberen. Zijgevels van de lagere zijbeuken en van de zijkapellen geritmeerd door versneden en op elkaar geplaatste steunberen; lage bakstenen plint, per travee een spitsboogvenster met neogotisch maaswerk. Boven het dak van de zijbeuken, driezijdige oculi van de middenbeuk. Dwarsbeuken met hoge zijpuntgevels met aandak en versneden hoeksteunberen, gedomineerd door hoge spitsboogvensters met glas-in-loodinvulling; in de geveltop uitgespaard kruis. Vierzijdige vieringtoren met één geleding waarin aan elke zijde twee spitsbogige galmgaten. Ronde traptoren met smalle rechthoekige vensters en getoogde benedendeur. Koorafsluiting met steunberen, waartussen lancetvensters met neogotisch maaswerk. Het zuidkoor dat teruggaat op de middeleeuwse kapel valt op door zijn afwijkend materiaalgebruik, namelijk Gobertangesteen; tijdens de verbouwing tot zuidkoor van de neogotische kerk werden spitsboogvensters aangebracht. Sacristie met rondvenster waarin vierpas en verspreide kleine vensteropeningen in natuurstenen omlijsting.

Interieur. Volledig gepolychromeerd interieur naar ontwerp van baron de Béthune, waarbij elk element perfect aansluit bij het totaalconcept. De hoge middenbeuk, de transeptarmen en de koren zijn overdekt met een houten spitstongewelf met houten trekbalken; de lagere zijbeuken en de viering hebben bakstenen kruisgewelven. De gewelfsleutels in de zijbeuken zijn versierd met Maria-symbolen. Beuken gescheiden door spitsbogige scheibogen op ronde zuilen met Korinthische kapitelen en achthoekige basis, boven de scheibogen driezijdige oculi in spitsbogige muurvelden. Vloeren in zwarte gepolijste Basècles, in hoofd- en zijkoren werden kleurrijke neomiddeleeuwse vloertegels met ingebrande motieven gebruikt. Deze tegels zijn van Engelse makelij, waarschijnlijk een product van de beroemde Minton Potteries in Stoke-on-Trent.

De kerk van Vivenkapelle is inwendig volledig voorzien van neogotische polychrome beschilderingen door Adrien Bressers en deze bleven, hoewel dikwijls hersteld, quasi onveranderd bewaard. De polychromie vormt een indrukwekkend geheel dat geen plekje onbeschilderd laat. De houten tongewelven zijn voorzien van polychrome elementen; ook de trekbalken van het hoofdkoor kregen teksten en kleurige banden. De profileringen van de gewelfribben zijn rood geaccentueerd en het geverniste beschot werd voorzien van decoratieve motieven die ribben en lijsten flankeren. De gewelfsleutels zijn verguld. Het bladwerk van de kapitelen van de zuilen kreeg een rijk verguldsel tegen een polychrome achtergrond van afwisselend groen en rood.

Het schip en de transepten vertonen op de vlakke muurdelen een rode imitatievoeg op beige achtergrond. De profileringen van de scheibogen zijn geaccentueerd met geometrische motieven. Een lambrisering van damastimitatie is in de ganse kerk aangehouden, zij het met verschillende motieven, ondanks het aandringen van Elisa Verhulst om deze, met het oog op een gemakkelijker onderhoud, effen uit te voeren. Het boogveld tussen middenbeuk en viering wordt gedomineerd door een groot tafereel in stralenkrans, geflankeerd door twee engelen. De koorpartijen kregen een thema en een hiermee overeenstemmende hoofdkleur. De zuidelijke Onze-Lieve-Vrouwekapel is blauw met een iconografisch programma gewijd aan de maagd: boven een boord van damastimitatie met het motief van de eenhoorn in de hortus conclusus staan tekstbanden en gezaaide lelies. Het hoofdkoor kreeg een diep rode boord van decoratieve damastpatronen waarboven, tussen Christusmonogrammen en Lam-Godsmotieven, negen grote engelenfiguren in een baldakijn en hogerop nog eens acht vliegende engelen. De Philippuskapel kreeg groen als hoofdtoon en kent verschillende decoratieve patronen. De veelkleurigheid wordt nog versterkt door de glasramen van koren en kruisbeuk, gecreëerd in het atelier van Béthune. De glasramen in het hoofdkoorvenster geven scènes weer uit het leven van Christus. In de Onze-Lieve-Vrouwkapel vertoont het glasraam in de oostgevel scènes uit het leven van Maria; de wapenschilden van pausen, bisschoppen en kapeleigenaars in de drie ramen van de zuidmuur hebben betrekking op de geschiedenis van de oude bedevaartkapel. In de twee glasramen van de Philippuskapel zijn de patroonheiligen uitgebeeld van de ouders van Philippe Verhulst en van zijn tweede echtgenote, Marie Van de Poele. In de twee transeptvensters zijn heiligen die in de Nederlanden werden vereerd afgebeeld. In de andere glasramen, eveneens heiligen.

Mobilair. Neogotisch mobilair (1860-1880) dat door baron Jean-Baptiste de Béthune werd ontworpen voor de kerk en werd uitgevoerd door een vast team kunstenaars dat hij rond zich had verzameld.

Op het zwaluwnest-doksaal bevindt zich een orgel naar een ontwerp van John Sutton (1820-1873), bekend als orgelspecialist, met medewerking van August Martin (1837-1901). Charles van Robays vervaardigde de orgelkast en het doksaal. Het orgelinstrument werd uitgevoerd door de Brugse orgelbouwer Louis Hooghuys (1822-1885) die daarvoor ook 18de-eeuws pijpwerk van een onbekende herkomst gebruikte.

Preekstoel. Charles Lenoir vervaardigde het schrijnwerk van de preekstoel, waarvoor Leopold Blanchaert de reliëfs van de vier evangelisten verzorgde.

De communiebank uit 1882 is het werk van Charles Lenoir uit Brugge.

De doopvont van 1885 is eveneens het werk van Lenoir en de smeedijzeren afsluiting werd in het atelier van E. De Vooght te Brugge gemaakt.

De veertien staties van de kruisweg zouden door de kunstschilder Bruno Boucquillon (1816-1878) worden geschilderd. Na zijn overlijden in 1878 werd de volledige opdracht aan de Gentse schilder Robert De Pauw (1842-1914) toegewezen.

In het hoofdkoor, een stenen retabel van het hoofdaltaar (1866-1867) gemaakt door Leopold Blanchaert. Het koor is van de kruisbeuk afgescheiden door een houten opengewerkte afsluiting met middendoorgang, ontworpen door Fl. Van de Poele en uitgewerkt door Karel van Robays. Op het middengedeelte van de afsluiting staat het Triomfkruis omgeven door de beelden van Maria en Johannes.

In de oude Onze-Lieve-Vrouwkapel vertonen de reliëfs van het stenen altaarretabel (1868) gemaakt door Leopold Blanchaert. Scènes uit het leven van Maria. Het neogotisch bewerkte midden-17de-eeuws devotiebeeld van Maria en kind neemt een ereplaats in, rechts van het altaar. In 1862 wordt het 17de-eeuwse Mariabeeld volgens het neogotisch stijlidioom "eenigzins hersneden, vooral voor 'tgene de kleedij aangaat, door den Heer Blanchaert van Maltebrugge, en dan met kunst geschilderd door den Heer Bressers van Gent" (Van Becelaere, p. 205).

Onder het altaar bevindt zich een grafkelder waarin vijf leden van de familie Verhulst hun laatste rustplaats vonden. In de Philippuskapel is het houten altaar, door de gebr. Blanchaert van 1874, toegewijd aan de apostel Philippus. Op de zijluiken van het retabel zijn Philippe en Elisa Verhulst links, en Ernest Van Huele en Coralie Verhulst rechts, uitgebeeld, samen met hun patroonheiligen. De heiligen en de portretten werden geschilderd door Jules Helbig (1821-1906) van Luik.

In de kruisbeuk staan tegen de oostwand houten beelden van heiligen.

  • Afdeling Ruimtelijke ordening, Huisvesting en Monumentenzorg West-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, Dossier DW303 en Archiefnummer. W/263, DW00387 en Archiefnummer W/262.
  • Aanwijzende fotografische inventaris van de drie rechterlijke kantons Brugge, Brussel, 1965, p. 295.
  • BECELAERE A., Geschiedenis van Onze Lieve Vrouwe van Viven. Heerlijkheid, kapel, wonderbeeld, proosdie, kerk, klooster, parochie, Roeselare, 1901.
  • BEKAERT G., Het epos van restauratie en verval. Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte en Heilige-Filippuskerk, Vivenkapelle, in Landschap van kerken in Vlaanderen, Anwerpen/Leuven, 1987, p. 243-251.
  • BOTERBERGHE R., Geschiedenis van het kerkdorp Vivenkapelle, Vivenkapelle, 1985.
  • BOTERBERGE R., Vivenkapelle. Parel van de neogotiek, Vivenkapelle, 1990.
  • CORNILLY J., Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen, deel III: Arrondissementen Brugge, Diksmuide, Oostende en Veurne, Brugge, 2005, p. 66-69.
  • DE BETHUNE E., Een neogotische droom in 't Oosten van Brugge, in Biekorf, 78.9-12, 1978, p. 313-320.
  • DEVLIEGHER L., Beeld van het kunstbezit. Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 1, Tielt/Den Haag, 1965, p. 100.
  • DEVLIEGHER L. en BIERVLIET L., Vivenkapelle. Een neogotisch kerkdorp in Vlaanderen, in Biekorf, 103.9-12, p. 196-230.
  • FAUCONNIER A. en P. ROOSE, Het historische orgel in Vlaanderen, deel IVa, Provincie West-Vlaanderen (Arrondissement Brugge en Oostende), Brussel, 1986, p. 295-300.
  • GEVAERT E., Le Baron Béthune et son oeuvre, in Bulletin des metiers d'art, 1, 1901, p. 5-14.
  • GODDERIS J., De neogotiek in West-Vlaanderen. Een herkerstening in steen, Vichte, 2001, p. 117-118.
  • GOOSSENS M., De Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte en Heilige Philippuskerk te Vivenkapelle: de volmaakte neogotische dorpskerk, in M&L, 9.5, 1990, p. 38-51.
  • HELBIG J., Le baron Bethune, Fondateur des écoles Saint-Luc, Lille-Brugge, 1906.
  • MAEGHE L. e.a., Kerkhoven van de stad Damme. Toestandsbeschrijving - behoud graftekens, Damme, 2005, p. 144-158.
  • RAU J., Het Damme van toen en omgeving, Brugge, 1981, p. 138-143.
  • STROOBANTS J., De Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte en Heilige Philippuskerk te Vivenkapelle. Een kroniek van verwarming en verlichting, in Monumenten en landschappen, 9.5, 1990, p. 52-56.
  • VAN CLEVEN J. e.a., Vivenkapelle op de vooravond van de restauratie, tentoonstellingscatalogus van de vzw Bethunianum, 1980.
  • VAN CLEVEN J., Neogotiek in België, Gent/Tielt, 1994.
  • VAN POUCKE G., De stichting van het broederklooster te Vivenkapelle, in 't Zwin rechteroever, juni 2002, 2/4, p. 9-11.
  • VAN POUCKE G., Archiefbeelden Damme, Gloucestershire, 2002, p. 16-17.
  • WEYMEIS C., Het land van Uilenspiegel. Damme Knokke Sluis, Leuven, 2001, p. 55-62.

Bron: CALLAERT G. & HOOFT E. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Damme, Deel I: Stad Damme, Deelgemeenten Hoeke, Lapscheure en Moerkerke, Deel II: Deelgemeenten Oostkerke, Sijsele en Vivenkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL17, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte en Heilige Philippus [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/79018 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.