erfgoedobject

Windmolen Ter Geest en Ter Zande met machinegebouwen

bouwkundig element
ID
86519
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/86519

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het eind 19de-eeuwse molenerf Ter Geest en Te Zande wordt bepaald door de bakstenen stellingmolen van 1888 (centraal op het erf), de maalderij met stoommachine en schoorsteen van 1898 (zuidelijke erfafsluiting) en de kleine dwarsschuur met wagenhuis (zuidwestelijke erfafsluiting). Waar het erf met recente betonverharding aan de noordoostzijde (Waregemstraat) nu een open karakter heeft, duiden zowel de Ferrariskaart (1770-1771) als de P.C. Poppkaart (midden 19de eeuw) bebouwing aan. Hier bevond zich minstens tot 1984 de statige molenaarswoning van anderhalve bouwlaag (eind 19de-eeuws uitzicht) met aansluitende lagere stallen. De stellingmolen vervangt een in 1888 afgebrande staakmolen ongeveer op dezelfde plaats. De Deerlijkse heemkundige Leon Defraeye (1899-1977) bedacht de naam "Ter Geest en Te Zande" voor de in 1888 gebouwde olie- en graanwindmolen. Het is de samenstelling van "Molen Te Zande" – een in de bouwperiode van de nieuwe molen verdwenen staakmolen, 500 meter naar het westen - en de heerlijkheid "Ter Geest". De voorganger van de huidige molen ressorteerde bij de bouw in 1768 onder deze heerlijkheid. Deze toponiemen verwijzen naar de zandige heuvelrug langs de oude heerweg Kortrijk-Gent, waarop beide molens gebouwd werden. De naam Klerksken molen in de volksmond verwijst naar de molenaarsfamilie Declercq die nog steeds eigenaar van de site is. In 1834 waren zij reeds eigenaar van de toenmalige oliestaakmolen, en in 1845-1860 ook van de graanstaakmolen "Te Zande".

De molen Ter Geest en Te Zande is de laatste van zeven windmolens die rond 1850 in Deerlijk draaiden. Hij vormt samen met de hoge schoorsteen van de stoommaalderij een baken in het intussen grotendeels verstedelijkt landschap, aan de uitdeinende dorpsrand. Ten zuiden sluiten bij de molensite recente landbouwloodsen aan. De afgebroken molenaarswoning is vervangen door een villa ten oosten van het molenerf.

Historiek

Onder het Oostenrijks bewind verkreeg Balthasar Lamelin in 1767 het octrooi om een oliemolen op te richten op de hoek van de Waregemstraat en de Geeststraat. De in 1768 gebouwde staakmolen is voor het eerst aangeduid als “oliewintmolen” op een kaart van 1774, samen met de “molen te Sande” even verderop. Op de Ferrariskaart (1770-1771) kreeg de toen nog recente oliemolen geen naamsvermelding. In 1790 werd de molen belast als “Stam(p)cot” of olieslagerij.

Vermoedelijk werd de oliestaakmolen geveld door de grote storm van 1 november 1800 in het Kortrijkse. In overeenstemming daarmee is de molen niet aangeduid op kaart de Steur van 1807. Volgens mondelinge overlevering bleef de molen echter zo goed als ongedeerd (en zou de kaart van 1807 dus onvolledig zijn). In 1815 was Andreas Callens olieslager op de molen. Vóór 1834 werd molenaar Jacques Declercq eigenaar. De molen werd intussen belast als een graan- en oliemolen van tweede categorie. Van 1845 tot 1860 was Leo Declercq molenaar-eigenaar van zowel de oliemolen als van de graanmolen “Te Zande" even verder.  In 1860 kwam de oliemolen in handen van Leo’s zoon Jules. Het kadaster noteerde in 1866 een rosmolen om met een kollergang voederkoeken te breken. Op Goede Vrijdag 1888 brandde de 18de-eeuwse staakmolen, intussen ingericht als olie- en graanmolen, totaal af. De familie Declercq volgde nu de evolutie van de molenbouw, en verving de staakmolen door een stenen stellingmolen. Een jaarsteen in de romp geeft het bouwjaar 1888 en Jules Declercq als bouwheer (samen met zijn broers en zus) aan. Molenbouwer was Gustaaf Deconinck uit Deerlijk. Enkele jaren na de ingebruikname van de molen in 1894 werd er in 1898 een stoommaalderij met stoommachine van het Brusselse bedrijf Bollinckx bijgebouwd. In 1913-1914 werd de stoomketel van deze machine vervangen door een exemplaar van het Gentse bedrijf Mahy. De stoommachine kon zowel de maalderij  als de molen aandrijven, waardoor de molen ook op windstille dagen kon werken. Intussen bleef ook de rosmolen in bedrijf, waarvan nog een restant bewaard is. Een foto van 1908 toont het molenerf met gesloten karakter en de nog niet witgeschilderde stenen molen. Bij de terugtocht van het Duitse leger, eind 1918, werd de molen getroffen door een obus. Dit veroorzaakte niet enkel de dood van een Engelse militair maar ook aanzienlijke schade aan de noordoostzijde van de romp. Na herstelling van het metselwerk en vervanging van de houten koningsspil door een ijzeren exemplaar, afkomstig uit de Abelemolen in Izegem, werd de molen in 1919 opnieuw in gebruik genomen.

In 1952 werd het gevlucht van de in 1944 als monument beschermde molen vernieuwd met geklinknagelde metalen roeden van fabrikant Verhaeghe (Ruddervoorde). In 1964 en 1980-1981 werd de molen gerestaureerd door de molenbouwers Peel (Gistel). Vermoedelijk in 1964 werden de wieken voorzien van een halve verdekkering (vandaag opnieuw verwijderd). In 1993 werd de maalderij met stoommachine, maaluitrusting en schoorsteen aanvullend beschermd als monument. In 2004 volgde de herstelling van de maalderij. In 2004-2005 werd de molen opnieuw gerestaureerd. Na de eerste restauratiefase (hervoegen en herschilderen van de molenromp) volgden molentechnische werken door molenmaker Eric Vanleene (Ath), zoals het herstellen van de geklinknagelde roeden uit 1952, met nieuwe ophekking en windborden. In het interieur kwamen er onder meer een nieuwe trap en zoldervloeren, en werden de steenkisten hersteld.

Beschrijving

De bakstenen stellingmolen Ter Geest en Te Zande is op de hoogte van 8,20 meter voorzien van een metalen stelling. Een omlijste steen met inscriptie boven het noordelijke venster van de meelzolder (op stellinghoogte) verwijst naar bouwheer Jules Declercq en zijn broers en zus Aloïs, Camiel en Lucia, en het bouwjaar 1888: "Gebouwd door ACJL Declercq - 1888". De licht conische, roodbakstenen molenromp (baksteenformaat 21 x 10 x 6 cm) is witgeschilderd boven een zwart geschilderde plint. Gietijzeren ringen, rechts van de poort in het metselwerk verankerd, dienden vermoedelijk om de paarden aan vast te maken. De geschrankt geplaatste deuren en vensters geven zeven niveaus aan: de begane grond met olieslagerij, de zaad- en graanzolder (stapelruimte onder de stelling), de meelzolder, de steenzolder, de luizolder, de tussenzolder en de smeerzolder. Getoogde deuren en vensters onder strek kenmerken de begane grond, de meelzolder en de steenzolder. Kleine halfronde venstertjes onder kopse laag geven de stapelruimte onder de stelling en de luizolder aan. In de blinde smeerzolder steken onder de kap stellinggaten. De getoogde ramen zijn ingevuld met geschilderd houtwerk met kruisindeling en kleine roedeverdeling, de halfronde venstertjes met kleine roedeverdeling. Een rechthoekige metalen vleugelpoort onder latei geeft toegang tot de olieslagerij. In het korfbogig boogveld boven de poort is een schildje met naam "Molen Ter Geest en Te Zande" aangebracht. De metalen schuine schoren ter ondersteuning van de liggers van de stelling zetten aan boven de benedenverdieping. De rastervloer van de stelling is afgezet met een balustrade met diagonale vakken. De houten staart met metalen kruiwiel met kruiketting is verbonden met de korte spruit en met de lange spruit. Schoren zijn enkel voorzien naar de lange spruit. De gebroken kap is gedekt met roodkoperen platen. Aan de staartzijde heeft de kap een rechte voorwand en een houten balkon. De makelaar is bekroond met een metalen windvaan. Het gevlucht meet ongeveer 24 m.

Inrichting van de molen. In de olieslagerij (benedenverdieping) drijft het spoorwiel met 25 kammen, geplaatst op de ijzeren koningsspil, twee kamwielen met elk 75 kammen aan. Deze drijven op hun beurt de staande assen van de twee kollergangen aan. Eén koppel pletstenen dient om het zaad te pletten, het tweede om de koeken te breken, voorafgaand aan de naslag, en nadien nog eens te pletten tot lijnmeel. Verder zijn er twee gietijzeren vuringen (‘vuisters’), drie hydraulische gietijzeren persladen en een buil om het lijnmeel te zeven. De persladen van constructieatelier R. Velghe (Gent) werden in 1906 tweedehands aangekocht in een Olsense olieslagerij, ter vervanging van het heiwerk. Op de tussenzolder staat een haverpletter. De meelzolder is ingericht met drie meelgoten en -bakken en een in de vloer ingewerkte bascule. Op de steenzolder drijft een spoorwiel met 55 kammen drie kamwielen met respectievelijk 26, 29 en 26 kammen aan. Deze drijven op hun beurt drie koppels maalstenen in kunststeen aan. Op een klauwijzer staan de inscripties "1782" en "?.D.L." (eerste letter verdwenen). Met een steengalg kunnen de stenen opengelegd worden om te scherpen. Op de luizolder worden twee luiwerken, via een kamwiel met 22 kammen, aangedreven door een horizontaal kamwiel met 42 kammen. De molenkap kruit op een zetelkruiwerk met zeven (3 + 2 + 2) rollen. De windpulm werd na een brand vervangen door twee ijzeren I-profielen. Het bovenwiel met 48 kammen drijft een kamwiel van 32 kammen op de koningsspil aan. De ijzeren hoepelvang met houten ‘beslag’ wordt bediend door een vangtrommel. Op hergebruikte balken is ingekerfd: "I B Demeester 1774” met schets van een staakmolen, “1834” en “10 Janvier 1876".

Ten oosten sluit bij de molen de machinekamer en de stoommaalderij van 1898 aan. Het gebouw in rode verankerde baksteen is gevat onder platte daken met geprofileerde betonnen dakrand. De machinekamer tussen de molen en de maalderij telt anderhalve bouwlaag (dak met markerende stoomafvoerpijp met trechtervormig bovenstuk), de maalderij twee bouwlagen. Diverse bouwnaden wijzen mogelijk op een verhoging van één bouwlaag onder zadeldak naar twee bouwlagen. Er zijn ook restanten van de vroegere rosmolen bewaard. De getoogde muuropeningen zijn gevat onder strek. De deuren, laaddeuren en poorten zijn ingevuld met geschilderd houtwerk met beplanking op een opgeklampt kader. Boven de twee brede poorten van de maalderij steken laaddeuren. Ook de katrollen boven de deuren wijzen op de laadfunctie. De vensters zijn ingevuld met ijzeren ramen met kleine roedeverdeling. Achter de maalderij rijst de ronde bakstenen schoorsteen op.

Inrichting van de machinekamer en de stoommaalderij. De monocilinder-stoommachine van het merk Bollinckx heeft een vermogen van 60 pk. Ze is uitgerust met een olieketel in aaneengeklonken platen, een hydraulische perspomp in gietijzer, een potentiometer, een stoomketel van het merk Mahy en een betonnen waterbak boven de stoomketel. In de maalderij zijn twee koppels maalstenen frontaal opgesteld op de maalstoel. Via een steengalg kunnen de stenen opengelegd worden. Verder zijn er een slijpsteen, een builmolen, een graankuiser en veevoedermengelaar.

De kleine dwarsschuur met sierlijk drieledig wagenhuis uit het einde van de 19de eeuw sluit aan de zuidwestzijde het molenerf af. Het gebouw in rode verankerde baksteen is gevat onder een zadeldak (mechanische pannen). Bij een recente vernieuwing van het dak zijn de twee laaddeuren met puntgeveltjes aan de erfzijde verwijderd. Aan de erfzijde is de langse gevel geritmeerd door drie korfbogige wagenhuispoorten tussen pijlers, een rechthoekige schuurpoort onder latei, een staldeur- en venstertje onder strek. In de rechter zijgevel steekt een mijterbogig venstertje en een getoogd venster in de geveltop. De vensters zijn ingevuld met ijzeren ramen met kleine roedeverdeling. De achtergevel ter hoogte van de Geeststraat is grotendeels blind. Ten noordwesten van de schuur is het molenerf (hoek met de Geeststraat) afgeboord met een lage roodbakstenen muur en betonplaten uit het midden van de 20ste eeuw.

  • Rijksarchief Kortrijk, Gemeentearchief Deerlijk, nummer 1, Landboek van Deerlijk, opgemaakt door C. Steur, 1747.
  • BATAILLE J., DEMEULENAERE H., VROMAN S. & DELOOF J. 1994: Onze molens nu en toen. Heestert, Moen, Otegem, Sint-Denijs en Zwevegem, Kortrijk, 31-32.
  • BECUWE F. 2009: In de ban van Ceres. Klein- en grootmaalderijen in Vlaanderen (circa 1850-circa 1890), Relicta Monografieën 3, Brussel, 32, 84, 171-172, 242.
  • DENEWET L. & DE COSTER M. 2004: Restauratie van molen "Ter Geest en te Zande" te Deerlijk, Werkgroep West-Vlaamse molens vzw 20.1, 21, 23.
  • DENEWET L. 2005: De molen Ter Geest en te Zande in Deerlijk straalt opnieuw, Werkgroep West-Vlaamse molens vzw 21.3, 119.
  • DEVLIEGHER L. 1984: De molens in West-Vlaanderen, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 9, Tielt-Weesp, 180-187.
  • DEVYT C. 1966: West-Vlaamse Windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965, Brugge, 70.
  • LINTERS A. 1987: De wortels van Flanders Technology: industrieel erfgoed, industriële archeologie in Vlaanderen, Leuven, 48.
  • MATTELAER P. 1993: De molens van Deerlijk, Deerlijk, 40-54, 64-70.
  • MATTELAER P. 1982-1983: De Deerlijkse molens, Derlike 5, 43-73.
  • Viaene P. 1986: Industriële archeologie in België, Gent, deel 1, 15-16.
  • V.D. 1988: Feest bij 100-jariege molen, Het Volk.

Auteurs: De Gunsch, Ann; Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Windmolen Ter Geest en Ter Zande met machinegebouwen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/86519 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.