Onder Kortessem lag de allodiale heerlijkheid Printhagen, die, naast een kasteel en een kasteelhoeve, vele eigendommen binnen en buiten Kortessem omvatte. De naam duidt waarschijnlijk op het heerlijk goed of hagen van de Prente of de Prins. De heerlijkheid bezat een eigen feodaal hof voor de lenen die van Printhagen afhankelijk waren, en een cijnshof.

Printhagen had een eigen schepenbank, waarvan de leden door de heer werden benoemd. De oudst gekende heer is Willem van Printhagen (13de eeuw). Latere eigenaars zijn de families van Blitterswijck (1562), de Rheede (1619), van Petersheim (circa 1700), de Bormans (1772). In 1819 kocht Felix Bouhaye het goed. Printhagen was op dat ogenblik uiteraard geen heerlijkheid meer, maar nog slechts een grote eigendom, bestaande uit een kasteel, een hoeve en landerijen.

Op de Ferrariskaart (1771-77) zogenaams Chateau Printhagen en aangeduid als een volledig omgracht geheel van twee parallelle bestanddelen: de stallen ten noordwesten en een vleugel met de dubbele dwarsschuur ten zuidoosten, met aansluitend de woontoren van het kasteel. Op twee tekeningen van P. de Corswarem van circa 1800 duiken twee kleinere dienstgebouwen op ten noordoosten.

In de Atlas van de Buurtwegen (1844) is het complex Printhagen genoemd en uitgebreid met een tweede dubbele dwarsschuur ten noordoosten, tussen de twee door de Corswarem al getekende kleinere dienstgebouwen in, en een parallel dienstgebouw ten zuidwesten. De grachten waren in 1844 reeds gedempt. Het is grosso modo in deze vorm dat het goed tot ons is gekomen, aangevuld met de stal en de dwarsschuur aan de overzijde van de Printhagendreef, die uit de tweede helft van de 19de eeuw dateren. Heden ten dage is het kasteel van de hoevegebouwen afgesplitst. Het goed is gelegen in het zogenaamde Printhagenveld, bestaande uit vlakke akkers en weiden.