Bovenhoofd der Bonapartesluis, tussen Bonaparte- en Willemdok. Diende om het water van het erachter gelegen Willemdok en vanaf 1869 der overige dokken tegen te houden, wanneer de verbinding tussen het Bonapartedok en de getijdenrivier Schelde openstond voor de scheepvaart (tot demping van het benedenhoofd, 1974). Bezit één paar houten vloeddeuren en één paar houten ebdeuren, type puntdeuren, voorzien van schuiven. Het bewegingsmechanisme der deuren komt overeen met dat aan het voormalige benedenhoofd: elke deur wordt afzonderlijk bewogen. Oorspronkelijk gebeurde dat door middel van kettingen en manueel aangedreven verticale windassen, vanaf 1878 door middel van heugels (getande staven) bewogen door de nog aanwezige perswatermotoren. Deze bestaan uit twee schommelende watercilinders die een krukas aandrijven met dubbele klauwkoppeling voor openen en sluiten. De mogelijkheid tot aandrijving door vier man aan duwbomen bleef behouden. Het gedeelte "duiker" van de persleiding van 150 millimeter doorsnee is te zien in de uitsparing in de noordelijke en zuidelijke geulmuur aan westkant. Bevriezing werd vermeden door de beweging van het perswater en contact van de persleiding met het dokwater.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout. Auteurs: Plomteux, Greet; Himler, Albert Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)