Geheel van drie gekoppelde burgerhuizen in beaux-artsstijl naar een ontwerp van de architect Jan Jacobs uit 1913. Opdrachtgever was de verzekeringsmakelaar Constant E. Le Doux, een firma actief in de sectoren ongevallen en brand, maritiem, fluviaal en wegtransport. Hij betrok zelf het middenpand nummer 60, het meest prestigieuze van het ensemble. Van beide flankerende panden, vermoedelijk bestemd voor verhuur of verkoop, was volgens de adresboeken Ratinckx het nummer 62 in 1920 bewoond door J. Pauwels, directeur van de krant La Tribune Congolaise, en het nummer 58 in 1922 door Antoine Gilles, concessiehouder van de producten Hetzel.
Het betrof het tweede bouwproject waarvoor aan de Koninklijkelaan een vergunning werd aangevraagd, één van slechts drie projecten die hier vóór de Eerste Wereldoorlog tot stand kwamen. De andere twee waren het samenstel van drie burgerhuizen op nummers 51-55 eerder in 1913 ontworpen door architect Paul Stordiau in opdracht van de aannemer François Vermeulen, en het geheel van drie burgerhuizen op nummer 24 (gesloopt) en Hugo Verriestlaan 4-6, dat begin 1914 werd ontworpen door architect Alphonse Pauwels in opdracht van de aannemer Gebroeders Grangé. Deze drie prestigieuze vastgoedprojecten vormden de aanzet tot de verkaveling van de Koninklijkelaan, en lijken bedoeld om de verkoop van de percelen te stimuleren. François Vermeulen behoorde tot de initiatiefnemers van deze verkaveling uitgevoerd door de Naamlooze Vennootschap voor Stadsuitbreiding, een afdeling van de in 1909 opgerichte Banque Anversoise de Fonds Publics & d’Escompte. Namens Stadsuitbreiding keurde hij de bouwplannen goed die door de kopers van de bouwgronden bij de maatschappij werden ingediend. Vermoed kan worden dat ook Constant E. Le Doux en de Gebroeders Grangé betrokken waren bij de verkaveling van de Koninklijkelaan. Vanwege de oorlogsomstandigheden kwam de verdere bebouwing van de laan echter pas op gang vanaf 1920.
Jan Jacobs was een veelzijdige architect met een divers oeuvre dat onder meer burgerhuizen, villa’s, flatgebouwen, scholen en gebouwen voor infrastructuur en nijverheid omvat. In de jaren 1900 en 1910, het begin van zijn loopbaan, liet Jacobs zich opmerken met woningen in sobere art-nouveaustijl. Tijdens de jaren 1920 ontwikkelde hij, aanvankelijk in associatie met Paul Smekens, een zakelijke art-decostijl, die vervolgens evolueerde naar het modernisme. Hij bleef vermoedelijk tot de jaren 1950 actief als bouwmeester. Tot zijn vroege oeuvre in art-nouveaustijl behoren onder meer het hoekhuis Murdoch uit 1902 in de Coquilhatstraat en de villa Aeby uit 1911 aan de Della Faillelaan in Antwerpen. De later ontwikkelde zakelijke art deco komt onder meer tot uiting in het flatgebouw Résidence La France uit 1926 aan de Jan Van Rijswijcklaan. Zijn architectenwoning uit 1935 en de woning Plouvier uit 1937, beide in de Tentoonstellingswijk, zijn representatief voor zijn modernistische architectuur.
Van het geheel van drie gekoppelde rijwoningen is het voornamere middenpand (nummer 60) een bel-etagewoning met een lage gelijkvloerse verdieping voor dienstfuncties. De twee zijpanden (nummers 58 en 62), hier volgens spiegelbeeldschema symmetrisch aan gekoppeld, zijn van het klassieke type burgerhuis met een souterrain voor de dienstfuncties. Het middenpand met een gevelbreedte van drie traveeën omvat vier bouwlagen onder een zadeldak. De zijpanden hebben een gevelbreedte van twee ongelijke tot drie traveeën en omvatten een souterrain en drie bouwlagen onder een zadeldak. Het parement van de drie lijstgevels is volledig opgetrokken uit witte natuursteen, met een plint uit blauwe hardsteen. Zoals de bouwvoorschriften voor de Koninklijkelaan oplegden, zijn de woningen van de straat gescheiden door een afgesloten voortuin. Daarvan zijn de smeedijzeren tuinhekken en hardstenen posten enkel bewaard in beide zijpanden.
De lijstgevels van de drie woningen worden nadrukkelijk horizontaal geleed door pui- en waterlijsten, evenwel met een aanzienlijk niveauverschil tussen het middenpand enerzijds en de zijpanden anderzijds. Het klassieke hoofdgestel dat telkens de gevelbeëindiging uitmaakt, samengesteld uit een waterlijst, een fries en een houten kroonlijst op klossen, bevindt zich daarentegen voor de drie panden op gelijke hoogte. Op de bouwplannen is als bekroning van de zijpanden een gevelbreed, gebogen, houten fronton ingetekend, eindigend in voluutjes.
De gevelordonnantie van het middenpand met dubbelhuisopstand ingedeeld in drie traveeën, beantwoordt aan een axiaal-symmetrisch schema. Daarbij ligt de klemtoon op de bredere middentravee, die ter hoogte van de bel-etage wordt gemarkeerd door een imposante, driezijdige en ingesnoerde erker. Deze steunt op consoles met acanthusblad die uitlopen in de ingediepte pilasters van het middenportaal, is opengewerkt met drie- en zijlichten opgedeeld door tussendorpels, versierd met rozetten, en heeft een balkonbalustrade als bekroning. Op de begane grond wordt het middenportaal geflankeerd door getraliede vensters, alle rechthoekig van vorm met geknikte bovenhoeken. Op de tweede verdieping zijn de rechthoekige vensters gevat in vlakke omlijstingen met imposten onder een gestrekte waterlijst op rozetten. De bovenste verdieping vormt een gevelbrede loggia met Toscaanse/Korinthische middenzuilen vanaf medaillons, kraagstenen op de hoeken en een geajoureerde borstwering in art-nouveaustijl. Daarvan paste Jacobs het patroon al eerder toe in de hoger vermelde villa Aeby.
De gevelordonnantie van de gespiegelde zijpanden met enkelhuisopstand, ingedeeld in twee ongelijke tot drie traveeën, beantwoordt aan een asymmetrisch schema. Daarbij ligt de klemtoon telkens op de brede zijtravee, die over de eerste twee bouwlagen als risaliet is uitgewerkt. De begane grond wordt gemarkeerd door een driezijdige erker met consoles en een balkonbalustrade als bekroning. De eerste verdieping onderscheidt zich door een gebogen drielicht met tussendorpel, bekroond door een gestrekte waterlijst op rozetten, waarboven een gebogen fronton met lauwerkrans en voluten. Verder is het compositieschema regelmatig van opzet, met op de begane grond de rechthoekige inkomdeur omlijst door pilasters en een gestrekte waterlijst met boogknik op voluutconsoles, en daarboven een omlijste ronde oculus met sluitsteen en imposten als bovenlicht. Op de eerste verdieping een spiegelboogvenster, en op de tweede verdieping rechthoekige vensters met een festoen op de latei onder een gestrekte waterlijst, alle met individuele lekdrempels.
Van het oorspronkelijke houten vensterschrijnwerk zijn enkel de guillotine- en T-ramen op nummer 58 bewaard. De houten vleugeldeuren bleven in de drie panden behouden, in nummer 60 beglaasd met smeedijzeren siertralies. Het smeedijzeren traliewerk van souterrain en begane grond is integraal bewaard.
De plattegrond van het voornamere middenpand (nummer 60) is verschillend van die van de gespiegelde woningen (nummer 58 en nummer 62). Het middenpand onderscheidt zich als bel-etagewoning die uit een hoofdvolume en een achterbouw over de volledige breedte bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante traphal. Volgens de bouwplannen wordt de lage gelijkvloerse verdieping centraal opgedeeld door de vestibule, met links daarvan de vestiaire en traphal, en rechts het kantoor en de voorraadruimte. Daarbij sluit de achterbouw aan, parallel opgedeeld in de keuken links en de ‘buanderie’ of wasplaats rechts. Op de bel-etage neemt het salon over de volledige breedte de straatzijde in, met in enfilade de eetkamer en de veranda met bow-window aan de tuinzijde. Daarnaast een office die via de ‘monte-plats’ in verbinding staat met de keuken, en aansluit op het terras met tuintrap. Boven de office is op entresolniveau een ‘lavatory’ met wc ingericht. De kelder is opgedeeld in kolen-, wijn- en voorraadkelders.
De plattegrond van beide zijpanden beantwoordt aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Volgens de bouwplannen biedt het souterrain ruimte aan de kolenkelder en een kamer aan straatzijde, wijn- en voorraadkelders, en aan tuinzijde de keuken annex pomphuis met ‘cour anglaise’ en wc. De begane grond wordt over de volledige diepte ingenomen door de gebruikelijke enfilade van salon, eetkamer en veranda, palend aan het terras met tuintrap. Het geheel wordt geflankeerd door de vestibule, traphal en office, die via de ‘monte-plats’ in verbinding staat met de keuken.
In het bouwdossier ontbreken de plattegronden van de bovenverdiepingen.
Auteurs: Caboz Cabeleira, Shanna; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Caboz Cabeleira S. & Braeken J. 2021: Ensemble van burgerhuizen in beaux-artsstijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/364718 (geraadpleegd op ).
Symmetrisch uitgewerkte compositie in eclectische neoclassicistische stijl, waarvoor bouwaanvraag van 1913 naar ontwerp van Jan Jacobs. Natuurstenen lijstgevels van drie bouwlagen, de nummers 58 en 62 met souterrain, nummer 60 met mezzaninovormende loggia, waardoor verschuiving van erkers en balkons; smeedwerk van kelder- en benedenvensters (nummer 60) met zelfde motief als tuinhek.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. 1992: Ensemble van burgerhuizen in beaux-artsstijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/10979 (geraadpleegd op ).