De modernistische woning Janssens, ontworpen in 1936 voor een artsenfamilie, is een gaaf bewaard voorbeeld van de kwaliteitsvolle interbellumarchitectuur in het voorstedelijk gebied van Antwerpen waarmee bekende architecten zoals Léon Stynen zich binnen de heersende traditiegetrouwe particuliere woningbouw wisten te onderscheiden.
Léon Stynen (1899-1990) was meer dan vijftig jaar beroepsmatig actief als architect, stedenbouwkundige, docent, schooldirecteur, onderwijshervormer, beleidsmedewerker en zelfs politicus. Hij realiseerde een omvangrijk en kwalitatief oeuvre waarvan het zwaartepunt in Antwerpen lag. In Antwerpen bleven zowel gebouwen uit zijn beginperiode als uit zijn latere oeuvre bewaard: een brede typologische waaier gaande van private woningen over appartementsgebouwen tot handelspanden, kantoren en cinema’s.
In de loop van de jaren 1920 evolueerde Stynen van een Berlagiaanse art deco naar een zakelijke, moderne baksteenarchitectuur. Cruciaal hierbij was zijn kennismaking met de Franse avant-garde tijdens de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes (1925) in Parijs. Hij beschouwde dit als een eerste kennismaking met de moderne architectuur. Vooral aangetrokken door Le Corbusiers paviljoen ‘l’ Esprit Nouveau’, verdiepte hij zich in de ideeën en realisaties van het Nieuwe Bouwen en trachtte deze in de Belgische context te verwezenlijken.
Het huidig voorkomen en de huidige planindeling van de woning stemt sterk overeen met de oorspronkelijke situatie die op bepaalde punten afwijkt van de goedgekeurde ontwerpplannen. Dit blijkt vooral uit de achtergevel van de woning waar de tweede en derde verdieping qua geleding, oppervlakte en/of indeling anders uitgevoerd zijn. Van de op de plannen uitgetekende straatafsluiting rest enkel nog de boordsteen in blauwe hardsteen. Van een tuinaanleg is geen ontwerp bekend. Hoewel het goed bewaarde tuinpaviljoen dat het perceel achteraan afsluit nergens voorkomt op de plannen, kan op basis van het materiaalgebruik en de uitwerking aangenomen worden dat dit van bij het begin deel uitmaakte van het totaalconcept. De buitenarchitectuur van de woning, inclusief schrijnwerk, de inwendige structuur, de planindeling en ook de interieuraankleding en -afwerking bleven gaaf bewaard. Archieffoto’s tonen dat eertijds een vlaggenstok de voorgevel sierde. Aan de achtergevel werden de tegelvloer alsook de buisleuning van het overdekt terras en de buitentrap vervangen. De buitenbevloering met tegels die doorloopt naast en achter de woning alsook de stalen tuinpoort naast de woning zijn vermoedelijk van een recentere datum. Binnen werd op de bel-etage het onderscheid tussen het office en de eigenlijke keuken weggewerkt tot één keukenruimte en werd op de bovenste verdieping de oorspronkelijke logeerkamer verruimd tot één vertrek door de badkamer ernaast te verwijderen. Andere ingrepen/aanpassingen bleven overwegend beperkt tot het vernieuwen of aanpassen van interieurelementen zoals onder meer de naar oud model gereconstrueerde groene tegelvloer in de inkomzone en de keukeninrichting.
De halfvrijstaande woning is opgetrokken in een zakelijk baksteenmodernisme en heeft een voortuin en een achtertuin met tuinpaviljoen.
Het blokvormig en op het perceel diep reikende volume telt vier bouwlagen onder een platte bedaking. De woning is opgevat als een bel-etagewoning waarbij de living op de eerste verdieping aan straatzijde vrij van de grond staat door middel van ‘pilotis’ (kolommen). Het zwevend effect van de bovenbouw wordt extra versterkt door de inspringende glazen inkompartij. Het vooraanzicht met strakke gevelopbouw kenmerkt zich door doordacht geplaatste vensterpartijen op de bovenverdiepingen die om de hoek doorlopen en opgedeeld zijn door vensterposten, en door een terugwijkende bovenste verdieping met quasi gevelbreed terras. De vrijstaande zijgevel schept de mogelijkheid om licht binnen te brengen in de leef-, slaap-, bad- en nutsruimtes. Een boogvormige uitsprong in deze gevel vergroot de leefruimte op de bel-etage. De voor- en zijgevel eindigen op een door spuwers gemarkeerde dakrand van blauwe hardsteen. De achtergevel is dynamisch opgebouwd door de telkens in diepte verspringende bouwlagen, al dan niet afgelijnd door kroonlijsten, daklijsten of luifels. Vooral de bel-etage is sterk opengewerkt naar de tuin toe met keuken en tuinkamer die uitgeven op een deels overdekt terras met buitenkeuken dat rechtstreeks verbonden is met de tuin via een buitentrap.
Eigen aan het baksteenmodernisme van Stynen is het blank gevelparement van een roomkleurige sileziesteen in halfsteensverband met kenmerkende Dudokvoeg (dieperliggende lintvoeg in combinatie met platvolle stootvoeg) op een plint van zwarte verglaasde stenen. Opvallend is het subtiele kleurverschil tussen het parement van de begane grond en dat van de bovenbouw. De inkompartij en de traphal onderscheiden zich van de andere verdiepingen als een inspringende glazen wand met een cirkelvormige uitsprong op een plint van zwarte verglaasde steen met arduinen lekdrempel. Deze wand bestaat uit in houten kaders gevatte verticale stroken van gecanneleerd glas in staal met een geïntegreerde dubbele houten inkomdeur. De ‘pilotis’ en de vensterposten van de grote vensterpartijen in voor- en zijgevel zijn bekleed met donkerbruine keramische tegels. Alle deuren en ramen (rechthoekige vensterpartijen en patrijspoorten) van de buitengevels hebben nog origineel schrijnwerk van ‘Moulmain’ teak met elk hun specifiek openingssysteem. De deur- en vensterdorpels alsook de spuwers van de patrijspoorten zijn in blauwe hardsteen. Opmerkelijk zijn de vensterpartijen in de voorgevel die bij opening deels kunnen weggeschoven worden in het belendende muurvlak en de kamerbrede vierdelige vensters van de tuinkamer waarvan dat naar de tuin toe door middel van een katrolsysteem volledig naar beneden kan zakken in het muurvlak. Zo kan de ruimte omgevormd worden tot een overdekt terras. In de achtergevel kregen de muurdelen van de tuinkamer, inclusief de op de hoek cirkelvormig uitgewerkte bloembak, een buitenbezetting van zogenaamd ‘snowcrete’ in ‘tête de nègre’ (donkerbruin).
Het tuinpaviljoen achteraan in de tuin is even breed als het perceel en opgetrokken in dezelfde roomkleurige sileziesteen in halfsteensverband met kenmerkende Dudokvoeg. De overdekte open constructie bestaat uit stenen pijlers onder een plat dak met houten dakrand en heeft een vloer van betontegels.
Planindeling. De huidige indeling stemt sterk overeen met de oorspronkelijke situatie die op bepaalde punten afwijkt van de bouwplannen. De plattegrond beantwoordt aan de typologie van de bel-etagewoning met inkom, garages en nutsruimtes op de begane grond, leefruimtes op de bel-etage, slaap- en logeervertrekken met badkamers op de eerste en tweede verdieping. Opvallend en vooruitstrevend in de planindeling is de functionele efficiënte schikking van de vertrekken, gericht op een optimale belichting en verluchting, en de dynamische circulatie. Cruciaal hierbij is de centrale inplanting van de cirkelvormige ruime traphal met elegante slingertrap waarrond alle vertrekken logisch geschikt zijn en er quasi elk apart op uitkomen.
De constructie van de woning bevat draagelementen van gewapend beton. Het interieur is overwegend bepleisterd of behangen met een reliëfpatroon en beschilderd, in de meeste vertrekken afgewerkt met een eenvoudige kooflijst. Bepaalde sanitaire ruimtes en bergingen hebben nog de oorspronkelijke wandbetegeling met lichtgele ‘glazuurstenen’ wandtegels (Wasserbillig). In de inkomzone is de groene keramische tegelvloer (Winckelmans) een reconstructie van de oorspronkelijke vloer, in de tuinkamer bleef de oorspronkelijke tegelvloer bewaard, zo ook de parketvloeren in de leef- en slaapvertrekken en op de overloop. De parketvloer is een visgraatparket met donkere dubbele boord in Hongaarse eik (firma Lachapelle, Mortsel). De nutsruimtes (berging, garage,…) zijn voorzien van betondallen of eenvoudige (vernieuwde) keramische tegels.
Het binnenschrijnwerk, zoals de binnendeuren, de wandpanelen, de trapleuning, het vast meubilair gelijk de vestiairekast, de opbergkast (linnenkast) op de tweede verdieping en de kastwand op de overloop van de derde verdieping, is vervaardigd in licht Congolees limbahout. De binnendeuren zijn houten deuren met of zonder glaspanelen in een vlak deurkader, meestal nog met originele deurklink. De glaspanelen bestaan uit hetzelfde gecanneleerd glas als de inkompartij. Alle verdiepingen worden verwarmd met overwegend nog de originele radiatoren (firma Rupel uit Antwerpen of firma Cassart).
Bron: Beschermingsdossier 4.001/11002/145.1
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Sadeleer S. 2018: Woning Janssens [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298696 (geraadpleegd op ).
Halfvrijstaand gebouw in nieuwe zakelijkheid, 1936, naar ontwerp van Léon Stynen. Geel bakstenen volume met inspringende begane grond (beglaasde inkompartij met metaalstructuur naast oprit van achterin gelegen garage) en vierde bouwlaag (dakterras); over de hoeken doorlopende bovenvensters, zijgevel met halfronde uitbouw.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. 1992: Woning Janssens [online], https://id.erfgoed.net/teksten/11016 (geraadpleegd op ).